ECLI:NL:RBNNE:2018:627

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
18/820395-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld, bedreiging, verzet tegen aanhouding, rijden zonder rijbewijs en weigeren van bloedonderzoek

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijk geweld, bedreiging, verzet tegen aanhouding, rijden zonder rijbewijs en weigeren van een bloedonderzoek. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 400,- subsidiair 8 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 8 maanden, omgezet naar een gevangenisstraf van 8 maanden.

De zaak kwam voort uit een incident op 5 augustus 2017, waarbij de verdachte samen met anderen openlijk geweld pleegde tegen twee slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat het geweld wettig en overtuigend bewezen was, ondanks dat het letsel niet aan een specifieke handeling kon worden toegeschreven. De verdachte had zich ook schuldig gemaakt aan bedreigingen tegen politieagenten tijdens zijn aanhouding op 29 september 2016, waarbij hij dreigende woorden uitsprak zoals "Ik vermoord jullie" en "Ik ga jullie verkrachten".

De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en verbalisanten als bewijs gebruikt en oordeelde dat de verdachte zich met geweld en bedreiging had verzet tegen de politie. De verdachte was niet in het bezit van een rijbewijs en weigerde mee te werken aan een bloedonderzoek, wat leidde tot de bijkomende veroordelingen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke delicten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden grotendeels toegewezen, met uitzondering van één vordering die niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820395-17
parketnummer vordering na voorwaardelijke veroordeling 18/830131-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 februari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 februari 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.M.S. Bal, advocaat te Rotterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. parketnummer 18.820395-17)
hij op of omstreeks 5 augustus 2017 te Groningen met een ander of anderen, op
of aan de openbare weg, te weten de Rijksweg, openlijk in vereniging geweld
heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het
meermalen, althans eenmaal, (telkens):
- slaan en/of schoppen in/op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of (een ander
deel van) het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- slaan en/of schoppen in/op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of (een ander
deel van) het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of
- ten val brengen en/of laten vallen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2],
terwijl het door hem, verdachte, gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te
weten:
- een of meer wonden en/of kneuzingen aan/in het gezicht en/of een gekneusde
schouder van die die [slachtoffer 1] en/of
- een of meer wonden en/of kneuzingen aan/in het gezicht en/of een gekneusde
wijsvinger en/of enkel en/of knie van die [slachtoffer 2]
ten gevolge heeft gehad;
2. ( parketnummer 18.830357-16)
hij op of omstreeks 29 september 2016, in de gemeente Appingedam,
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], allen brigadier van politie Eenheid
Noord-Nederland, en/of [slachtoffer 5], hoofdagent van politie Landelijke Eenheid
en/of [slachtoffer 6], brigadier van politie Landelijke Eenheid,
heeft bedreigd met verkrachting en/of met feitelijke aanranding van de
eerbaarheid en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, immers heeft verdachte voornoemde [slachtoffer 3], [slachtoffer 4],
[slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6], dreigend de woorden toe te voegen "Ik vermoord jullie"
en/of "Ik ga jullie verkrachten" en/of "Als ik straks vrij ben dan weet ik
jullie te vinden. Ik schiet jullie allemaal dood en ik verkracht jullie" en/of
"Ik maak jullie af" en/of "ik steek jullie neer" en/of "ik neuk jullie
kinderen in de kont", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
3. ( parketnummer 18.830357-16)
hij op of omstreeks 29 september 2016, in de gemeente Appingedam, zich met
geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen (een) ambten(a)ar(en),
[slachtoffer 5], hoofdagent van politie Landelijke Eenheid en/of [slachtoffer 6],
brigadier van politie Landelijke Eenheid, werkzaam in de rechtmatige
uitoefening van zijn/hun bediening, door te duwen en/of te trekken in een
richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte
trachtte(n) te geleiden,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig
lichamelijk letsel, te weten letsel aan (rechter)knie, (rechter)scheenbeen
en/of (linker)pols bij die [slachtoffer 5] ten gevolge heeft gehad;
4. ( parketnummer 18.830357-16)
hij op of omstreeks 29 september 2016, in de gemeente Appingedam, als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de/een weg,
(onder meer) de Delfzijlsterweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde
autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een
rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat
motorrijtuig behoorde;
5. ( parketnummer 18.830357-16)
hij op of omstreeks 29 september 2016, in de gemeente Groningen, in elk geval
in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van
een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de
Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van
een andere in artikel 8, eerste lid van genoemde wet bedoelde stof dan
alcoholhoudende drank verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan
hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als
bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had
verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een
hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van
Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te
onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten gevorderd. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat een bewezenverklaring kan volgen met uitzondering van het deel “enig letsel ten gevolge hebbend” aangezien het toebrengen van het letsel niet specifiek aan een bepaalde handeling is te koppelen. Openlijk geweld kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte kunnen de onder 2 en 3 ten laste gelegde bedreiging en verzet bij de aanhouding worden bewezen.
Uit het relaas van verbalisanten blijkt dat verdachte bij zijn aanhouding aan de bestuurderskant uit de auto is gekomen, zodat moet worden aangenomen dat hij de auto heeft bestuurd. Verdachte heeft verklaard dat hij niet in het bezit is van een rijbewijs zodat het onder 4 ten laste gelegde rijden zonder rijbewijs kan worden bewezen. Het vermoeden van rijden onder invloed was gerechtvaardigd. Ook het onder 5 ten laste gelegde weigeren van een bloedonderzoek kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat- gelet op de ontkenning van verdachte dat hij de bestuurder van het voertuig was - voor dit feit geen bewezenverklaring kan volgen.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw bepleit dat ten aanzien van het “enig letsel ten gevolge hebbend” geen bewezenverklaring kan volgen. Daarnaast heeft de raadsvrouw gesteld dat het slachtoffer [slachtoffer 1] niet tegen zijn hoofd is geschopt. Voor het overige van het onder 1, 2, 3 en 5 kan een bewezenverklaring volgen.
Oordeel van de rechtbank
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de door verdachte op de terechtzitting van 8 februari 2018 afgelegde verklaring;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 augustus 2017, opgenomen op pagina 40 e.v. van het dossier van de politie Noord-Nederland met nummer 2017207865 d.d. 30 augustus 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 augustus 2017, opgenomen op pagina 102 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2]:
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2018, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 augustus 2017, opgenomen op pagina 71 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige].
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in het openbaar deel uitmaakte van een groep en dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het (door die groep) gepleegde geweld.
De rechtbank overweegt voorts dat het toegebrachte letsel niet aan één verdachte of één specifieke handeling worden toegerekend en daarom zal dit deel van de tenlastelegging uit de bewezenverklaring worden gestreept.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

6. de door verdachte op de terechtzitting van 8 februari 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:

Ik heb bij de aanhouding dreigende woorden gesproken. Ik heb "Ik maak jullie af" gezegd. Ik heb tegen die vrouwelijke agent gezegd: "Heb je wel eens een zwarte lul gehad?".

7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 september 2016, opgenomen op pagina 53 e.v. van de politie Noord-Nederland met nummer 2016298909 d.d. 19 oktober 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:

De man verzette zich hevig. De man schreeuwde en krijste. Ik hoorde dat de man meerdere keren riep: "ik vermoord jullie!" , of woorden van gelijke strekking. Ook hoorde ik de man op een gegeven moment roepen: "mevrouw, he lekker ding. Ik ga jullie verkrachten", of woorden van gelijke strekking. Ik hoorde dat de man nogmaals schreeuwde: "ik ga je vermoorden" of woorden van gelijke strekking.

8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 september 2016, opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4]:

Ik, verbalisant [slachtoffer 4] hoorde de verdachte meerdere malen de volgende uitspraken zeggen: "Ik vermoord jullie", "Als ik straks vrij ben dan weet ik jullie te vinden", "Ik schiet jullie allemaal dood" en "ik verkracht jullie". Tevens hoorde ik de verdachte hierbij "he mevrouw, ik verkracht jullie" zeggen. Ik hoorde de verdachte zeggen "ik pak je zoon". Ik voelde mij niet prettig bij deze bedreigingen.

9. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 september 2016, opgenomen op pagina 61 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 5]:

Toen ik met de aangehouden verdachte [verdachte] op de grond belande, begon hij mij ook te bedreigen met de woorden: "Ik maak jullie af", "Ik schiet jullie dood", Ik steek jullie neer". Hij riep dit meermaals. Ook riep hij nog andere woorden maar de exacte woorden weet ik niet meer.

10. en naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 september 2016, opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 6]:

Toen ik in de directe nabijheid bevond hoorde ik [verdachte] schreeuwen: "Ik maak jullie af", "Ik schiet jullie dood", Ik steek jullie neer" en "Ik zweer het". Deze woorden herhaalde hij zeker een keer of vier. Ook gebruikte hij andere bewoordingen maar wel met dezelfde strekking. Ik weet zeker dat als [verdachte] de kans kreeg hij deze bedreigingen tegen mij ten uitvoer wilde brengen. Toen ik collega [slachtoffer 5] ondersteunde om de transportboeien aan te leggen om [verdachte] zijn pols, hoorde ik [verdachte] op een luide en voor iedereen verstaanbare toon schreeuwen: "Ik neuk jullie kinderen in de kont", "Ik pak jullie vrouw" en "Ik zweer het je", ik hoorde dat hij dit meerdere keren schreeuwde.

11. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 oktober 2016, opgenomen op pagina 68 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten:

Wij zagen op 29 september 2016 dat het voertuig stopte ter hoogte van perceel [straatnaam] te Appingedam.
De rechtbank overweegt bij dit feit dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij wel dreigende woorden heeft gesproken. Nu de in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen door meerdere aangevers zijn gehoord kan een bewezenverklaring volgen voor alle in de tenlastelegging opgenomen bedreigingen.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 3 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
12. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 februari 2018;
13. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 september 2016, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd proces-verbaal, inhoudende als relaas van verbalisanten;
14. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 oktober 2016, opgenomen op pagina 68 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten.
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

15. de door verdachte op de terechtzitting van 8 februari 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:

Ik ben inderdaad degene die daar toen is aangehouden.

16. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 september 2016, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte]:

V: Wat voor een auto heb je?
A: Ik heb zelf geen auto. Ik pak altijd de auto van mijn scharrel.
V: Is dit ook de auto waarin je vannacht bent aangetroffen door de collega's?
A: Ja.
V: Wat voor rijbewijs heb jij?
A: Wat voor rijbewijs. Geen.

17. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 oktober 2016, opgenomen op pagina 68 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten:

Wij zagen dat het voertuig stopte ter hoogte van perceel [straatnaam] te Appingedam. Ten einde te voorkomen dat deze bestuurder uit zijn auto kon wegvluchten en zich aan zijn aanhouding te onttrekken hebben wij ons dienstvoertuig kort bij
de bestuurdersportier geplaatst. Ik, verbalisant [slachtoffer 5], (chauffeur dienstvoertuig) stapte uit mijn auto en liep naar de auto van de verdachte. Ik zag dat de bestuurder toch uit zijn voertuig kroop. Op dat moment heb ik gezegd dat de bestuurder was aangehouden. (…) De verdachte gaf op te zijn genaamd: Achternaam: [verdachte], Voornamen: [verdachte].

18. een schriftelijk stuk d.d. 29 september 2016, opgenomen op pagina 72 van voornoemd dossier inhoudende een uitdraai van het Centraal Rijbewijzen Register waaruit blijkt dat aan verdachte geen rijbewijs is afgegeven.

De rechtbank is van oordeel dat uit de relatering van verbalisanten voldoende duidelijk naar voren komt dat verdachte heeft gereden aangezien zij hebben gezien dat hij degene was die - als bestuurder - uit de auto kroop en vervolgens is aangehouden. De verklaring van verdachte, dat hij niet degene was die heeft gereden, acht de rechtbank om die reden niet geloofwaardig.
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 5 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
19. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 februari 2018;
20. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 oktober 2016, opgenomen op pagina 68 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten;
21. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 29 september 2016, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. parketnummer 18.820395-17)
hij op 5 augustus 2017 te Groningen met een ander op de openbare weg, te weten de Rijksweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het meermalen, telkens:
- slaan tegen het hoofd en/of een ander deel van het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- slaan en schoppen tegen hoofd en/of een ander deel van het lichaam van die [slachtoffer 2] en
- ten val brengen van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2];
2. ( parketnummer 18.830357-16)
hij op 29 september 2016 in de gemeente Appingedam [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], allen brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland, en [slachtoffer 5], hoofdagent van politie Landelijke Eenheid en [slachtoffer 6], brigadier van politie Landelijke Eenheid, heeft bedreigd met verkrachting en met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte voornoemde [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], dreigend de woorden toe te voegen "Ik vermoord jullie" en "Ik ga jullie verkrachten" en "Als ik straks vrij ben dan weet ik jullie te vinden. Ik schiet jullie allemaal dood en ik verkracht jullie" en "Ik maak jullie af" en "ik steek jullie neer" en "ik neuk jullie kinderen in de kont";
3. ( parketnummer 18.830357-16)
hij op 29 september 2016 in de gemeente Appingedam zich met geweld en bedreiging met geweld, heeft verzet tegen ambtenaren, [slachtoffer 5], hoofdagent van politie Landelijke Eenheid en [slachtoffer 6], brigadier van politie Landelijke Eenheid, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, door te duwen en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten letsel aan (rechter)knie, (rechter)scheenbeen en (linker)pols bij die [slachtoffer 5] ten gevolge heeft gehad;
4. ( parketnummer 18.830357-16)
hij op 29 september 2016 in de gemeente Appingedam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, onder meer de Delfzijlsterweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
5. ( parketnummer 18.830357-16)
in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een andere in artikel 8, eerste lid van genoemde wet bedoelde stof dan alcoholhoudende drank verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een
hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

1.openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

2.bedreiging met verkrachting en enig misdrijf tegen het leven gericht

3. wederspannigheid, terwijl dit misdrijf en de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft

4.overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

5.overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, ter zake van het onder 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 400,- en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een gevangenisstraf van kortere duur dan door de officier van justitie is geëist. Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten en het feit dat één van de aangevers is begonnen met slaan acht zij een gevangenisstraf gelijk aan voorarrest passend. Dit zou betekenen dat de verdachte zijn werk kan voortzetten en zijn woning kan behouden. Daarnaast zou voor de gevoegde feiten nog een werkstraf kunnen worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over verdachte opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 5 augustus 2017 samen met een ander schuldig maakt aan een ernstige vorm van geweld. Nadat een verkeersincident had plaatsgevonden is de medeverdachte weggereden bij de gevallen motorrijder (aangever [slachtoffer 1]) en is binnen korte tijd teruggekomen met meer personen, naar eigen zeggen om te helpen. Verdachte en zijn medeverdachte hebben evenwel geen hulp verleend maar begonnen tegen omstanders te schelden. Daarop heeft één van de omstanders (aangever [slachtoffer 2]) een (eerste) vuistslag gegeven. De medeverdachte was vervolgens de initiator van de vechtpartij. Daarna hebben verdachte en zijn medeverdachte beide slachtoffers meerdere keren geschopt en geslagen tegen hun hoofd en lichaam, ook op het moment dat zij op de grond lagen. Met hun handelen hebben verdachte en zijn medeverdachte op grove wijze de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers geschonden. Het onderhavige feit vond plaats bij een winkelcentrum ten overstaan van vele omstanders. Deze omstanders zijn ongewild getuige geweest van deze vechtpartij. Dit soort gewelddadige feiten schokt de rechtsorde en versterkt gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. De ernst van de feiten rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Daarnaast heeft verdachte zich op 29 september 2016 schuldig gemaakt aan bedreigingen, verzet tegen aanhouding, rijden zonder rijbewijs en weigeren van een bloedonderzoek bij de verdenking van rijden onder invloed. Verdachte werd rechtmatig aangehouden vanwege de verdenking van betrokkenheid bij een ramkraak. Verdachte heeft hierop onaanvaardbaar en buitensporig agressief gereageerd.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke geweldsdelicten.
Voorts heeft de rechtbank gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij de door de reclassering voorgestelde diagnostiek en een mogelijk daarop volgende behandeling niet wil ondergaan en dat hij geen reclasseringstoezicht wil.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf op leggen voor de duur van zeven maanden. Daarnaast dient voor de overtreding van rijden zonder rijbewijs een aparte straf opgelegd te worden. De rechtbank acht een geldboete van € 400,- subsidiair 8 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 maanden passend en geboden voor dit feit.
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1], tot een bedrag van € 300,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2], tot een bedrag van € 94,69 ter vergoeding van materiële schade en € 850,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer 5], tot een bedrag van € 300,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle vorderingen tot schadevergoeding kunnen worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met toepassing van de hoofdelijkheidsclausule.
Standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft aangevoerd dat de vordering van [slachtoffer 1] kan worden toegewezen.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw bepleit dat deze niet eenvoudig van aard is. Uit de verklaringen blijkt dat hij ook een aandeel had in de ontstane vechtpartij en het om die reden niet duidelijk is wie voor welk deel van de schade aansprakelijk is. Er zou sprake kunnen zijn van deels eigen schuld. Deze vordering is een onevenredige belasting van het strafproces en daarom dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadvrouw heeft bepleit dat de vordering van [slachtoffer 5] onvoldoende is onderbouwd en deze vordering daarom primair niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair, mocht de rechtbank deze vordering wel ontvankelijk achten, heeft de raadsvrouw bepleit om deze vordering te matigen.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2017.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
[slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Er is geschopt tegen het hoofd en daar is het letsel door ontstaan. Door het plegen van openlijk geweld is verdachte mede verantwoordelijk voor de schade die hiervoor wordt gevorderd. De rechtbank ziet geen aanleiding, zoals door de raadsvrouw is bepleit, om de vordering te matigen aangezien de gestelde schade voldoende is onderbouwd. De vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2017.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
[slachtoffer 5]
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Het is niet duidelijke of de vordering betrekking heeft op fysiek letsel en/of psychische schade, nu in de schriftelijke vordering iets anders is opgenomen/ een andere onderbouwing is gegeven dan in de toelichting die ter zitting is gegeven naar voren is gebracht. De grondslag van de vordering is daarom niet helder. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis onder parketnummer 18/830131-15 van 27 augustus 2015, gewezen door de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 11 september 2015.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 9 augustus 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De officier van justitie heeft ter zitting zijn ingediende vordering gehandhaafd en daarvan op grond van artikel 77d, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht omzetting van de jeugddetentie in gevangenisstraf gevorderd.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft ter zitting primair aangevoerd dat het niet opportuun is om de vordering toe te wijzen nu deze veroordeling op geheel andere feiten ziet dan de feiten die nu aan de orde zijn. Subsidiair heeft de raadsvrouw gepleit voor een gedeeltelijke toewijzing, aangezien een gehele toewijzing te fors zou zijn voor de feiten en omstandigheden die ter zitting naar voren zijn gebracht.
Oordeel van de rechtbank
De hiervoor onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. De rechtbank constateert dat het hier, evenals in de onderhavige zaak, gaat om feiten met een geweldsaspect.
Nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de gehele tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 27 augustus 2015 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie. Gelet op artikel 77dd, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht en het advies van de reclassering om volwassenstrafrecht toe te passen zal de rechtbank bepalen dat deze jeugddetentie wordt omgezet naar gevangenisstraf.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen:
- 23, 24 c, 36f, 58, 77dd, 141, 180, 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- 107, 163, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994,
zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
feit 1, 2, 3, 5
een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
feit 4
betaling van een
geldboete ten bedrage van € 400,-(zegge: vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 8 dagen hechtenis.
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 10 maanden.
18/830131-15
Gelast de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 27 augustus 2015, te weten een jeugddetentie voor de duur van
8 maanden.
Deze jeugddetentie kan ten uitvoer worden gelegd als gevangenisstraf nu de veroordeelde naar het oordeel van de rechtbank niet meer voor jeugddetentie in aanmerking komt.
Ten aanzien van 18/820395-17, feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 300,- (zegge: drie honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 300,- (zegge: drie honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/820395-17, feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 944,69 (zegge: negenhonderd vierenveertig euro e negenenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 944,69 (zegge: negenhonderd vierenveertig euro e negenenzestig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/820395-17, feit 3:
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 5] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, M.B.W. Venema en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2018.
Mr. M. van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.