1.6.Eiser heeft bezwaar gemaakt middels het indienen van een herziene aangifte IB/PVV 2014. In deze aangifte is de factuur genoemd in 1.4 alsnog opgenomen als aftrekbare onderhoudskosten en het belastbaar inkomen in box 1 door eiser berekend op € 74.548.
2. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de op 17 september 2014 gefactureerde drainagekosten ad € 22.821,30 aftrekbaar zijn als onderhoudskosten, zoals eiser voorstaat, of dat deze kosten dienen te worden geactiveerd, hetgeen verweerder primair voorstaat. Indien de drainagekosten geactiveerd dienen te worden is tussen partijen in geschil of eiser ter zake aanspraak kan maken op de investeringsaftrek volgens artikel 3.41 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB).
3. Eiser stelt dat sprake is van vervanging en onderhoud van oude drainage, zodat de kosten moeten worden aangemerkt als onderhoudskosten die in eens aftrekbaar zijn. Eiser verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 1940 (nr. B 7140) en het arrest van het Gerechtshof Leeuwarden van 23 januari 1981 (nr. 762/79).
4. Verweerder stelt, onder verwijzing naar onder meer de arresten van de Hoge Raad van 23 juni 1993 (ECLI:NL:HR:1993:ZC5382) en van 18 mei 1983 (ECLI:NL:HR:1983:AW8877), primair dat door eiser onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de kosten toerekenbaar zijn aan de onderneming, subsidiair dat voor aanleg van nieuwe drainagesystemen een activeringsverplichting bestaat, meer subsidiair dat sprake is van een transitoire post en nog meer subsidiair dat sprake is van grondverbetering. 5. De rechtbank stelt vast dat niet duidelijk is geworden op welk perceel de factuur van 17 september 2014 ziet. Verweerder stelt dat deze betrekking heeft op het perceel aan [locatie perceel] , waardoor de kosten niet aan de onderneming toerekenbaar zijn, eiser stelt dat de factuur betrekking heeft op een perceel dat al jarenlang tot de onderneming behoort (aan [locatie perceel] ) en waar in ongeveer 1970 en 1980 drainage was aangelegd. Eiser heeft zijn stelling echter niet onderbouwd en derhalve aannemelijk gemaakt.
6. De rechtbank is van oordeel dat indien de factuur betrekking heeft op het perceel aan [locatie perceel] , de drainagekosten geactiveerd dienen te worden. Dit omdat de kosten in dat geval, nu dat perceel per 1 december 2014 in de onderneming is gebracht, dienen te worden aangemerkt als een onderdeel van de aanschafkosten. Deze kosten zijn gemaakt om de grond in een staat te brengen waarin deze op goede wijze voor het bedrijf kan worden gebruikt (vergelijk onder meer HR 19 november 1958, ECLI:NL:HR:1958:AY0704, Hoge Raad 19 maart 1997, ECLI:NL:HR:1997:BI5847 en Hof Amsterdam 11 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:84). Sprake is van een verbetering van de grond ten behoeve van een goede bedrijfsuitoefening. Ter zitting hebben partijen desgevraagd erkend dat dit juist is. Voorts hebben zij beiden gesteld dat in dat geval uitgegaan dient te worden van een afschrijvingstermijn van 10 jaar. Door verweerder is gesteld dat in het geval van activeren van de betreffende drainagekosten de belastbare winst € 98.913 zou bedragen. Daarbij is verweerder er vanuit gegaan dat geen recht bestaat op investeringsaftrek, dit omdat, zo stelt verweerder, sprake is van een investering in de grond en grond is uitgesloten van investeringsaftrek. Eiser heeft aangegeven uit te komen op een belastbaar inkomen in box 1 van € 91.930 rekening houdend met investeringsaftrek van 8,1%. 7. De rechtbank overweegt voorts -en partijen hebben ter zitting desgevraagd beaamd- dat uit de rechtspraak volgt dat als drainage wordt aangelegd in een perceel waar nog geen drainage was en door die aanleg sprake is van verbetering van de grond, de kosten geactiveerd moeten worden en dat die kosten niet als onderhoudskosten in aftrek kunnen worden gebracht. Als een perceel bij aanschaf is voorzien van drainage, komen daarnaast alleen kosten die gemaakt worden om die drainage in stand te houden, dan wel weer in de staat te brengen die deze bij aanschaf van het perceel had als onderhoudskosten in aftrek (vergelijk onder meer Hoge Raad 27 maart 1940, B 7140, 18 mei 1983, BNB 1983/235 en HR 5 februari 1992, BNB 1992/136). Daarbij merkt de rechtbank op dat in het arrest waar eiser naar verwijst van het Hof Leeuwarden van 23 november 1981 (nr. 762/79) de situatie zo was dat bij aanvang van de pacht sprake was van een goed werkend drainagesysteem. Gelet daarop was -voor de pachter- sprake van onderhoudskosten.
8. Nu door eiser is aangegeven dat het drainagesysteem in de tot de onderneming behorende percelen grond (waaronder het perceel aan [locatie perceel] ) op het moment dat hij tot de maatschap toetrad reeds was afgeschreven en niet adequaat meer functioneerde (zie 1.2 en 5), is naar het oordeel van de rechtbank sprake van kosten die geactiveerd dienen te worden indien de factuur betrekking heeft op (een van) de andere, drie percelen.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 6 tot en met 8 kan het antwoord op de vraag op welk perceel de factuur van 17 september 2014 ziet in het midden worden gelaten. Ongeacht op welk(e) van de vier percelen de betreffende factuur van € 22.821,30 betrekking heeft, geldt naar het oordeel van de rechtbank dat de drainagekosten geactiveerd en afgeschreven dienen te worden. Omdat het drainagesysteem, zo is niet in geschil tussen partijen, dient te worden aangemerkt als een zelfstandig bedrijfsmiddel waarop wordt afgeschreven, is de rechtbank voorts van oordeel dat eiser de investeringsaftrek kan toepassen voor de factuur van € 22.821,30, zie ook de uitzondering vermeld in artikel 3:45, lid 1 onder b Wet IB. De rechtbank kan verweerder en eiser echter niet volgen in de door hen -eerst ter zitting desgevraagd- gemaakte berekening van het belastbaar inkomen in box 1. Zo komt het door eiser gehanteerde percentage van 8,1% (zie 6) niet voor in artikel 3:41 Wet IB en heeft verweerder geen rekening gehouden met de investeringsaftrek.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser bij de, door verweerder geaccepteerde, aangifte van
8 september 2015 een fiscale winst heeft aangegeven groot € 141.240. Daarop komt thans nog in mindering de afschrijving van de drainagekosten ad € 22.821 (zie 9), die door partijen ter zitting is gesteld op € 760, zodat resteert € 140.480. Uit de bij de stukken overgelegde specificatie van eiser betreffende de investeringsaftrek (exclusief de drainagekosten) blijkt dat in totaal voor € 147.371 is geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen waarop de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek van toepassing is en dat tevens aanspraak bestaat op een speciale aftrek milieu/energie ter zake de aanschaf van een tractor voor een bedrag groot € 7.965. Uit de aangifte blijkt daarnaast dat sprake is van € 123 aan desinvesteringsbijtelling. Voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek geldt (artikel 3:41 Wet IB, zoals die bepaling luidde in 2014) dat indien sprake is van een bedrag aan investeringen liggende tussen de € 102.311 en € 306.931, de aftrek € 15.470 minus 7,56% van het gedeelte dat de € 102.311 te boven gaat in aftrek kan worden gebracht. Dat brengt met zich dat de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, nu het totaal in aanmerking te nemen bedrag € 170.192 bedraagt (te weten € 147.371 + € 22.821), € 10.339 bedraagt. De totale investeringsaftrek bedraagt daarmee € 7.965 + € 10.339 - € 123 = € 18.181. De belastbare winst bedraagt dan € 98.916, te weten € 140.480 -/- de investeringsaftrek ad € 18.181 - de ondernemersaftrek ad € 7.280 - de MKB-vrijstelling ad € 16.102. Het belastbaar inkomen in box 1 bedraagt gelet daarop € 94.351, te weten € 98.916 - de geaccepteerde, in aftrek gebrachte premies ad € 4.565. Dat brengt met zich dat, nu bij de uitspraak op bezwaar het belastbaar inkomen in box 1 was gehandhaafd op € 95.000, het beroep gegrond is. De rechtbank stelt het belastbaar inkomen in box 1 vast op € 94.351.
11. Nu het primaire standpunt van verweerder wordt gevolgd behoeven het subsidiaire, meer subsidiaire en meest subsidiaire standpunt van verweerder geen bespreking meer.
12. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Nu de met de beschikking belastingrente samenhangende aanslag zal worden verminderd, verstaat de rechtbank dat verweerder het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig zal verminderen.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 501 en een wegingsfactor 1).