ECLI:NL:RBNNE:2018:656

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
18/830113-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarigen

Op 26 februari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met twee minderjarigen. De zaak kwam voor de meervoudige kamer van de rechtbank in Groningen, waar de verdachte, geboren in 1985, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.C. van Linde. Het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga. De tenlastelegging omvatte ontuchtige handelingen met twee slachtoffers, die op het moment van de feiten jonger waren dan zestien jaar. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen en bewijsstukken, waaronder aangiften en verhoren van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, het onder 1 ten laste gelegde werd wel bewezen verklaard. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in de periode van 17 januari 1999 tot en met 2002 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat toen nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van vier maanden, met bijzondere voorwaarden, waaronder een ambulante behandeling en toezicht door de reclassering. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten, en besloot het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd van de verdachte ten tijde van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830113-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 februari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 januari 1999 tot [datum] 2002 te
Veendam, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 1996), die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de
penis van die [slachtoffer 1];
2.
hij in of omstreeks de perioden van 25 oktober 2013 tot en met 27 oktober
2013, althans in de maand oktober 2013, te Julianadorp en/of van 6 juni 2014
tot en met 9 juni 2014 te Arcen, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 2001), die (telkens) de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of
meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2]
, hebbende verdachte (telkens) zijn, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2]
geduwd/gebracht.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De officier van justitie heeft daarbij aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft bekend dat hij 5 tot 8 keer tijdens verjaardagsfeestjes bij zijn ouders thuis de penis van zijn neefje heeft betast. Gelet op het door verdachte genoemde aantal keren, moet dit wel gedurende een periode van meerdere jaren hebben plaatsgevonden.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van aangeefster, gezien de aantekeningen in haar dagboek, authentiek is en voldoende steun vindt in de verklaringen van de moeder en zus van aangeefster.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de pleegperiode van het onder 1 tenlastegelegde moet worden beperkt tot de periode van 17 januari 1999 tot en met 17 januari 2001, de zestiende verjaardag van verdachte, nu verdachte heeft verklaard dat hij 14 of 15 jaar oud was toen hij dit feit heeft gepleegd. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 laste gelegde, nu niet kan worden bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Hoewel de rechtbank waarde hecht aan hetgeen aangeefster ten aanzien van het tenlastegelegde heeft verklaard, kan de rechtbank op basis van de stukken in het dossier niet vaststellen dat verdachte ontuchtige handelingen met aangeefster heeft gepleegd. De verklaring van aangeefster wat betreft het door verdachte brengen van een of meer vingers in haar vagina vindt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal.
Verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde niet duidelijk en ondubbelzinnig bekend dat het feit ook is gepleegd ná 17 januari 2001. De rechtbank acht evenwel op grond van na te noemen bewijsmiddelen de gehele pleegperiode van het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 maart 2016, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016010561 d.d. 10 maart 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1]:
Het misbruik was meestal op verjaardagen. Ik was toen 5 jaar.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
8 februari 2016, opgenomen op pagina 176 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verdachte]:
Ik was in mijn tienerjaren. Ik was rond de 14/15 jaar. Ik denk dat [slachtoffer 1] een jaar of 4 was. U zegt dat [slachtoffer 1] heeft verteld dat hij toen 5 jaar oud was. Die leeftijd zal ongeveer kloppen. Het is hooguit 6 tot 8 keer gebeurd.
Voor het overige volstaat de rechtbank ten aanzien van het hierna onder 1 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde verder duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 februari 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 maart 2016, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016010561 d.d. 10 maart 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1].
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten omtrent de pleegperiode overweegt de rechtbank het volgende.
De verklaringen van zowel aangever als verdachte zijn vele jaren na het plaatsvinden van het misbruik afgelegd en geen van beiden kan exact aangeven in welke periode het misbruik heeft plaatsgevonden. Enerzijds verklaart verdachte stellig dat hij ongeveer 14 of 15 jaar zou zijn geweest, anderzijds verklaart hij, net als aangever, dat het (ook) is gebeurd toen aangever rond de 5 jaar oud was. Op grond van beide verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de ontuchtige handelingen meerdere malen hebben plaatsgevonden in de periode gelegen tussen de 14e verjaardag van verdachte (17 januari 1999) en de 6e verjaardag van aangever ([datum] 2002).

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 17 januari 1999 tot [datum] 2002 te Veendam met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1996, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de penis van die [slachtoffer 1].
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de in de strafeis nader uitgesplitste veroordelingen gevorderd voor het onder 1 ten laste gelegde – onder toepassing van artikel 77k van het Wetboek van Strafrecht – tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3jaren en voor het onder 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft tevens gevorderd aan de voorwaardelijke delen van de gevorderde straffen de voorwaarden te koppelen zoals door de reclassering in haar rapportage van 8 januari 2018 is geadviseerd.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De officier van justitie rekent het de verdachte zwaar aan dat hij in ernstige mate inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit van de slachtoffers. Voorts heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte, bij bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde, te berechten volgens het jeugdstrafrecht, nu verdachte ten tijde van het tenlastegelegde minderjarig was. De raadsman heeft voorts bepleit aan verdachte, bij bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde, jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat aan verdachte een taakstraf en eventueel een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf zou kunnen worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de bewezenverklaarde periode, toen hij zelf tussen de 14 en 17 jaar oud was, de penis van zijn 12 jaar jongere neefje meerdere malen betast. Hij heeft hiermee op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van dit nog zeer jonge slachtoffer geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Verdachte heeft hier kennelijk niet bij stilgestaan en heeft zijn impulsen niet onder controle gehouden.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit minderjarig. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank in de enkele omstandigheid dat verdachte thans 33 jaar is, onvoldoende aanleiding om het sanctierecht voor volwassenen toe te passen.
De rechtbank zal derhalve het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 8 februari 2018. De reclassering heeft in dat rapport geadviseerd aan verdachte een ambulante behandelverplichting op te leggen, gericht op mogelijke delictscenario’s, zijn eigen handelen, het nemen van verantwoordelijkheid, seksualiteit en eigen beperkingen. Voorts is geadviseerd een meldplicht bij Reclassering Nederland op te leggen, alsmede een verbod basketbaltraining te geven aan personen jonger dan 18 jaar. Ter terechtzitting van 12 februari 2018 heeft verdachte te kennen gegeven te willen meewerken aan de algemene en bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
Temeer daar verdachte heeft verklaard niet te kunnen aangeven waarom hij het feit destijds heeft gepleegd, acht de rechtbank het, gelet op het advies van de reclassering, met name van belang dat verdachte behandeling ondergaat ter voorkoming van recidive. De rechtbank ziet hierin aanleiding aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan verbonden de door de reclassering in haar rapportage van 8 februari 2018 geadviseerde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het verbod basketbaltraining te geven aan personen jonger dan 18 jaar. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding en onderbouwing om een dergelijk verbod aan verdachte op te leggen.
Om de ernst van het feit voldoende tot uitdrukking te brengen zal de rechtbank de voorwaardelijke straf in de vorm van jeugddetentie opleggen. Bij toepassing van het jeugdstrafrecht geeft de wet geen mogelijkheid om reeds nu, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, een gevangenisstraf op te leggen in plaats van jeugddetentie. Bij een eventuele tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie zal toepassing kunnen worden gegeven aan het bepaalde in artikel 77dd, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank legt, anders dan door de officier van justitie is geëist, daarnaast geen onvoorwaardelijke straf op, nu de rechtbank tot een bewezenverklaring van minder feiten komt, verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde minderjarig was en het bewezenverklaarde feit meer dan 15 jaar geleden is gepleegd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

jeugddetentie voor de duur van 4 maanden.

Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich moet melden bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen, zodra hij hiertoe door de reclassering wordt uitgenodigd en zich moet blijven melden gedurende een door de reclassering te bepalen periode, zolang en zo frequent de reclassering dit nodig acht;
2. dat de veroordeelde zal meewerken aan een ambulante behandeling bij de Waag of vergelijkbare instelling in het forensisch circuit, dit ter beoordeling van de reclassering, zolang de Waag of vergelijkbare instelling dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde dient mee te werken aan vervolgbegeleiding indien dit door de reclassering noodzakelijk wordt geacht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. K. Bunk en mr. M.R.M. Beaumont, rechters, bijgestaan door mr. A. Boersma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 februari 2018.
Mr. Bunk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.