ECLI:NL:RBNNE:2018:711

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2018
Publicatiedatum
2 maart 2018
Zaaknummer
18/840083-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een jongen tot jeugddetentie voor meermalen brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

Op 2 maart 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een jongen die beschuldigd werd van meermalen brandstichting. De verdachte, geboren in 2001, werd schuldig bevonden aan het opzettelijk stichten van brand in coniferenhagen, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een ander handelde en dat de branden schade veroorzaakten aan eigendommen in de nabijheid. De feiten vonden plaats in Stadskanaal op verschillende data in september en oktober 2017. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 210 dagen, waarvan 193 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd een taakstraf van 90 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien deze niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een lichte verstandelijke beperking en impulsiviteit, en besloot tot een combinatie van jeugddetentie en begeleiding door de jeugdreclassering. Tevens werd een schadevergoeding van €500,- toegewezen aan een benadeelde partij, die als gevolg van de brandstichting schade had geleden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840083-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 maart 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzitting van
16 februari 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 september 2017 te Stadskanaal, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door met een aansteker, open vuur in
aanraking te brengen met coniferen en/of een coniferenhaag en/of een schutting, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die coniferen en/of die coniferenhaag geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de in de nabijheid van die coniferen en/of coniferenhaag staande woning (aan de [straatnaam] ), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 20 september 2017 te Stadskanaal tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk coniferen en/of een coniferenhaag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 27 september 2017 te Stadskanaal, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door met een aansteker, open vuur in aanraking te brengen met coniferen en/of een coniferenhaag, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die coniferen en/of de coniferenhaag geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een in de nabijheid van die coniferenhaag staande woning ( [straatnaam] ), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 27 september 2017 te Stadskanaal tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk, coniferen en/of een coniferenhaag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op verschillende tijdstippen, althans enig tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 10 oktober 2017 tot en met 11 oktober 2017 te Stadskanaal, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk brand heeft gesticht door met een aansteker, open vuur in aanraking te brengen met schutting en/of coniferen en/of een coniferenhaag, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan (telkens) die schutting en/of coniferen en/of die coniferenhaag geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan (telkens) gemeen gevaar voor de in de nabijheid van die coniferenhaag staande woning(en) ( [straatnaam] , [straatnaam] en/of [straatnaam] ) in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op verschillende tijdsstippen, althans op enig tijdstip, gelegen in of omstreeks de periode 10 oktober 2017 tot en met 11 oktober 2017 te Stadskanaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een schutting en/of coniferen en/of een coniferenhaag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op of omstreeks 16 oktober 2017 te Stadskanaal, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door met een aansteker, open vuur in aanraking te brengen met coniferen en/of een coniferenhaag, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die coniferenhaag geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een in de nabijheid van die coniferenhaag staande schuur en/of woning ( [straatnaam] ), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 16 oktober 2017 te Stadskanaal, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk coniferen en/of een coniferenhaag, in elk geval
enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [slachtoffer 5] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde gevorderd en heeft daarvoor verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd. Hij heeft aangegeven dat alle vier de feiten in de primaire variant te bewijzen zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 februari 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 19 oktober 2017, opgenomen op pagina 60 en verder van het dossier met nummer 2017284859 d.d. 27 oktober 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 februari 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 29 september 2017, opgenomen op pagina 35 en verder van het dossier met nummer 2017284859 d.d. 27 oktober 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 februari 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 18 oktober 2017, opgenomen op pagina 39 en verder van het dossier met nummer 2017284859 d.d. 27 oktober 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 18 oktober 2017, opgenomen op pagina 46 en verder van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 4] .
Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 februari 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte Politie Noord-Nederland d.d. 23 oktober 2017, opgenomen op pagina 66 en verder van het dossier met nummer 2017284859 d.d. 27 oktober 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 5] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 20 september 2017 te Stadskanaal, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door met een aansteker, open vuur in aanraking te brengen met een coniferenhaag, ten gevolge waarvan die coniferenhaag gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de in de nabijheid van die coniferenhaag staande woning (aan de [straatnaam] ), te duchten was;
2. primair
hij op 27 september 2017 te Stadskanaal, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door met een aansteker, open vuur in aanraking te brengen met een coniferenhaag, ten gevolge waarvan die coniferenhaag geheel is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor een in de nabijheid van die coniferenhaag staande woning ( [straatnaam] ) te duchten was;
3. primair
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 10 oktober 2017 tot en met 11 oktober 2017 te Stadskanaal, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door met een aansteker, open vuur in aanraking te brengen met schutting en coniferen en een coniferenhaag, ten gevolge waarvan telkens die schutting en coniferen en die coniferenhaag gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de in de nabijheid van die coniferenhaag staande woningen ( [straatnaam] , [straatnaam] en/of [straatnaam] ) te duchten was;
4. primair
hij op 16 oktober 2017 te Stadskanaal, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht door met een aansteker, open vuur in aanraking te brengen met een coniferenhaag ten gevolge waarvan die coniferenhaag gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor een in de nabijheid van die coniferenhaag staande schuur en woning ( [straatnaam] ), te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
2. primair medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
3. primair medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
4. primair medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair,
2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 210 dagen waarvan 193 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren. Aan deze voorwaardelijke jeugddetentie moeten de algemene en bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad), alsmede een behandeling bij Lentis inhoudende contact over het medicatiegebruik. De officier van justitie vordert de dadelijke tenuitvoerlegging van de bijzondere voorwaarden.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd oplegging van een taakstraf zijnde een werkstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen vervangende jeugddetentie.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie onder andere rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten, alsmede met de persoonlijke omstandigheden en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft opgemerkt dat hij zich, gelet daarop, kan vinden in de strafeis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het meermalen in brand steken van coniferenhagen. Op het moment dat de coniferen in brand vlogen, ging verdachte er naar zijn zeggen meestal vandoor. De branden hebben zich zo ontwikkeld dat de hagen grotendeels af zijn gebrand, soms ook andere goederen meenemend (zoals een schutting en andere begroeiing) waarbij er gevaar voor andere goederen, te weten onder meer de in de nabijheid van de coniferen gelegen woningen, te duchten was.
Brandstichting behoort tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat als gevolg van dit delict gevaarlijke en onbeheersbare situaties kunnen ontstaan. Het veroorzaakt doorgaans angst en onrust in de samenleving, wat ook in dit geval is gebeurd getuige de aangiftes en de berichten in de media. Bewoners zijn erg geschrokken en angstig geworden en er is schade ontstaan. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft voor enig vergelijk gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS die aangeven dat dergelijke feiten een jeugddetentie rechtvaardigen.
De rechtbank heeft er rekening mee gehouden dat verdachte, op een transactie van het openbaar ministerie na, niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Er is uitgebreid over verdachte gerapporteerd. De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch rapport van 1 februari 2018, opgemaakt door drs. G. van der Stam - van der Kleij, GZ-psycholoog. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een sociaal emotioneel cognitief niveau van functioneren dat licht verstandelijke beperkt is. Daarnaast is sprake van een lichte aandachttekortstoornis, die impulsiviteit, verslavingsgevoeligheid en beïnvloedbaarheid bevordert. Het pedagogisch klimaat is voor verdachte niet passend geweest nu hem onvoldoende toezicht, structuur, voorspelbaarheid en regelmaat geboden zijn. Drugsgebruik heeft zijn wilsbepaling negatief beïnvloed. Geadviseerd wordt in het licht van deze toedracht en gezien de diagnoses die zijn gesteld, verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank verenigt zich met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank houdt hiermee rekening bij het bepalen van de strafoplegging.
Voorts blijkt uit het rapport van de psycholoog dat het recidiverisico wordt ingeschat als matig, waarbij het risico wordt verhoogd door een vermindering of afschaffing van externe regelgeving en controle. De risicofactoren betreffen verdachte zijn gebrekkige copingvaardigheden, riskant gedrag/impulsiviteit, problemen met middelengebruik, aandachttekort en hyperactiviteit.
Blijkens het rapport van de Raad van 2 februari 2018 acht de Raad het, net als de psycholoog, noodzakelijk dat verdachte langdurig extern toezicht, begeleiding, behandeling en ondersteuning krijgt om aan de onderhavige problematiek te werken. Gelet op de interventies die tijdens de schorsing zijn ingezet en hoe verdachte daar mee om is gegaan, adviseert de Raad een maatregel jeugdreclassering, met de eerste zes maanden ITB Harde Kern en de eerste drie maanden elektronische controle. Voorts wordt geadviseerd als bijzondere voorwaarden op te nemen een locatiegebod, middelenverbod, het volgen van school en meewerken aan gezinsbehandeling (VNN/MDFT). De jeugdreclassering heeft ter terechtzitting geadviseerd tevens als bijzondere voorwaarde een behandeling inhoudende contact over het medicatiegebruik bij Lentis op te leggen.
De rechtbank maakt op uit de rapportages en hetgeen ter terechtzitting is besproken dat bij verdachte de nodige problematiek speelt en dat hem in zijn ontwikkeling geen gestructureerde basis is geboden. Inmiddels maakt de moeder van verdachte adequaat gebruik van de ingezette hulpverlening om verdachte een meer gestructureerd leefklimaat te bieden. Om een gunstige ontwikkeling van verdachte te bevorderen en de kans op recidive te verkleinen acht de rechtbank het noodzakelijk om de reeds ingezette interventies voort te zetten en verdachte in een gedwongen kader te verbinden aan langdurig toezicht en begeleiding. Hoewel gebleken is dat verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis meermalen verkeerde keuzes heeft gemaakt, ziet de rechtbank aanleiding verdachte nog een kans te geven, nu deze keuzes samenhangen met zijn problematiek waarbij in aanmerking wordt genomen dat behandeling en begeleiding nog niet zijn afgerond. De rechtbank zal daarom als bijzondere voorwaarden opleggen de voorwaarden die door de Raad zijn geadviseerd met daaraan toegevoegd de behandelverplichting inhoudend het onderhouden van contact met Lentis met betrekking tot medicatiegebruik.
Gelet op de aard van het bewezen verklaarde, brandstichting, een delict waarbij gevaar voor goederen en personen kan worden veroorzaakt, de problematiek van verdachte en de omstandigheid dat de kans op recidive als hoog wordt ingeschat wanneer er geen sprake is van externe begeleiding en hulpverlening, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat, indien er geen extern toezicht is, verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt waarbij er gevaar wordt veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam. De rechtbank zal daarom bevelen dat de op grond van artikel 77z Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. De rechtbank acht het noodzakelijk dat het jeugdreclasserings- en behandeltraject aansluitend aan het vonnis wordt gecontinueerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde strafeis in het onderhavige geval een passende en geboden reactie vormt. De rechtbank zal naast een onvoorwaardelijke werkstraf een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de voorlopige hechtenis. Voor wat betreft het voorwaardelijk op te leggen strafdeel is de rechtbank van oordeel dat dit een forse stok achter de deur dient te vormen opdat verdachte niet opnieuw in de proeftijd recidiveert.

Benadeelde partij

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 500,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij Remmerts gevorderd met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheidsclausule.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 oktober 2017.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 210 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 193 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich houdt aan de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en aan de afspraken
die door of namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering
met hem worden gemaakt, en zich coöperatief opstelt;
2. dat veroordeelde zich gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd houdt aan de afspraken binnen het kader van de ITB Harde Kern en zich houdt aan de afspraken in het weekrooster;
3. dat veroordeelde volgens zijn lesrooster naar school en zijn stageadres gaat;
4. dat veroordeelde verblijft op het adres [straatnaam] te [woonplaats] (adres moeder) op door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering vastgestelde tijdstippen;
5. dat veroordeelde zich gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd onder elektronisch toezicht zal stellen waar het onder 4 genoemde locatiegebod zal worden gecontroleerd en zich houdt aan de voorwaarden ten aanzien van dit elektronische toezicht;
6. dat veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en (hard)drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek.
7. dat veroordeelde meewerkt aan het aangeboden behandelprogramma van de VNN (module Multi Dimensionele Familie Therapie) en de daarbij behorende afspraken;
8. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Lentis, teneinde zich te laten behandelen en begeleiden met betrekking tot het medicatiegebruik.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 90 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 45 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van 18/840083-17, feit 3 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 500,-(zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2017.
Bepaalt dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de toegewezen schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), waarbij de rechtbank de vervangende jeugddetentie op nihil stelt. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. M.J. Oostveen en
mr. M.J.B. Holsink, rechters, bijgestaan door mr. M.C. Nijboer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 maart 2018.