ECLI:NL:RBNNE:2018:85

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
18/830319-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van winkelinbraken door gebrek aan bewijs van medeplegen

Op 11 januari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte werd beschuldigd van winkelinbraken. De rechtbank sprak beide verdachten vrij van de ten laste gelegde feiten, omdat niet was komen vast te staan dat er voldoende nauwe en bewuste samenwerking was tussen de verdachten en de dader die de uitvoeringshandelingen had verricht. De rechtbank baseerde haar oordeel op het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier, waarin bleek dat de bijdrage van de verdachten aan de inbraken onduidelijk bleef.

De tenlastelegging omvatte twee inbraken in winkels in Leek, waarbij sigaretten en geld waren weggenomen. De officier van justitie had veroordeling gevorderd, verwijzend naar aangiften van de betrokken winkels en camerabeelden van de inbraken. De verdediging betoogde echter dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat er geen bewijs was van zijn betrokkenheid bij de inbraken.

De rechtbank concludeerde dat, hoewel er goederen en geld in de auto van de medeverdachte waren aangetroffen die in verband konden worden gebracht met de inbraken, het niet duidelijk was hoe deze voorwerpen in de auto terecht waren gekomen en welke rol de verdachten daarbij hadden gespeeld. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van gezamenlijke uitvoering en dat de bijdrage van de verdachte aan de feiten onduidelijk bleef. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830319-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 januari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 december 2017, welk onderzoek is gesloten op 28 december 2017.
Verdachte is niet verschenen. Zijn raadsman mr. Th. Pluijter, advocaat te Groningen, uitdrukkelijk gemachtigd zijnde, is verschenen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 september 2017 te Leek, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand, gelegen aan de [straatnaam] aldaar, heeft weggenomen een hoeveelheid sigaretten en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het (winkel)bedrijf [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.
hij in of omstreeks de periode van 5 september 2017 tot en met 6 september 2017 te Leek, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand, gelegen aan de [straatnaam] aldaar, heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het (winkel)bedrijf [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde gevorderd.
Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Zowel namens de winkel [slachtoffer 1] als namens de winkel [slachtoffer 2] is aangifte gedaan van braak. Deze winkels zijn gelegen in een overdekt winkelcentrum te Leek, genaamd de Liekeblom. Door de aangever van [slachtoffer 1], de heer [naam], is verklaard dat hij op 6 september 2017 te 3.06 uur door de alarmcentrale is gebeld met de mededeling dat het alarm van zijn winkel is afgegaan. Uit de [slachtoffer 1]-winkel zijn geld en sigaretten weggenomen. De camerabeelden van de inbraak in de [slachtoffer 1] zijn aan de politie ter beschikking gesteld. Uit de winkel [slachtoffer 2] is veel (munt)geld gestolen.
Om 3.40 uur kreeg de politie melding om ter plaatse te gaan. Om 3.43 uur werd de politie door getuige [getuige] geattendeerd dat een verdachte auto op de parkeerplaats van voornoemd winkelcentrum stond geparkeerd. Uit nader onderzoek bleek dat deze auto geregistreerd stond op de naam van medeverdachte [medeverdachte], die meerdere antecedenten heeft op het gebied van inbraken. De politie is vervolgens gaan posten in de buurt van de bedoelde auto. Enige tijd later zag de politie twee mannen schichtig om zich heen kijken, die naar de auto liepen en in de auto plaatsnamen. Deze twee mannen waren verdachte en medeverdachte [medeverdachte].
In het voertuig werden twee zogenoemde "big-shoppers" vol pakjes sigaretten aangetroffen. Deze big shoppers komen overeen met de grote tassen die op de camerabeelden van de inbraak in de [slachtoffer 1] zijn te zien. Bij zijn aanhouding had verdachte een nektasje bij zich, waarin opvallend veel muntgeld aanwezig was. Op de camerabeelden is te zien dat de persoon die inbreekt een nektasje om had. Verdachte heeft afstand gedaan van het geld in het nektasje, met uitzondering van een hoeveelheid van € 20,-. Volgens diens verklaring behoort dit geldbedrag hem wel toe, hetgeen dus impliceert dat het overige bedrag niet van hem is. In de auto is ook een rugzak gevonden met inbrekerswerktuigen. Op de camerabeelden is te zien dat de dader ook een rugzak bij zich had, die gelijkenis vertoont met de rugzak die in de auto is aangetroffen. Voorts werd de jas die verdachte bij zijn aanhouding droeg door de politie herkend als de jas die een van de daders op de camerabeelden aan had.
Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat verdachten in de beide winkels hebben ingebroken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Vast staat dat op 6 september 2017 is ingebroken in de winkels [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die gelegen zijn binnen het overdekte winkelcentrum "De Liekeblom" te Leek. Uit de winkels zijn onder meer sigaretten en geld weggenomen. Van de inbraak in de [slachtoffer 1] zijn camerabeelden beschikbaar.
Vastgesteld kan worden dat medeverdachte [medeverdachte] met zijn auto op de parkeerplaats van het bedoelde winkelcentrum is gekomen op een moment dat volgens de camerabeelden de inbraak in de [slachtoffer 1] al is voltooid. Naar aanleiding van de melding van een getuige heeft de politie kort daarna post gevat bij de auto van medeverdachte [medeverdachte], die op dat moment leeg was. Ongeveer drie uren later zag de politie - naar later bleek - verdachte en medeverdachte [medeverdachte] naar de auto lopen. Een van hen had een rugzak bij zich. Medeverdachte [medeverdachte] nam als bestuurder plaats in de auto en de verdachte ging op de achterbank in de auto zitten. Bij zijn aanhouding had verdachte een nek/schoudertas bij zich waarin veel (munt)geld zat. In de kofferbak werden onder meer twee grote tassen vol met pakjes sigaretten aangetroffen.
De camerabeelden van de inbraak in de [slachtoffer 1] zijn door de politie bekeken en beschreven. Uit deze beschrijving blijkt dat één enkele dader te zien is op de beelden. Door deze dader zijn na het openbreken van voorwerpen (vermoedelijk kassaladen) goederen weggenomen. Voorts is te zien dat de dader een relatief grote tatoeage heeft op zijn onderrug. Uit nader onderzoek is gebleken dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geen van beiden een tatoeage hebben op die plaats. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte noch de medeverdachte de persoon is die op de beelden te zien is.
Deze omstandigheid behoeft een bewezenverklaring echter niet in de weg te staan, als uit de feiten en omstandigheden blijkt dat tussen de dader - die op de beelden is te zien - en de verdachten sprake is geweest van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking dat verdachte en zijn medeverdachte als medeplegers kunnen worden aangemerkt. Bij de beoordeling of sprake was van bewuste en nauwe samenwerking, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte en/of de medeverdachte voorbereidingshandelingen hebben/heeft verricht, dan wel handelingen die op enigerlei wijze hebben bijgedragen aan de inbraak. Evenmin staat vast dat ze in het winkelcentrum zijn geweest. De in het voertuig van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen goederen en geld kunnen weliswaar in verband worden gebracht met de inbraken, maar onduidelijk is hoe voornoemde voorwerpen in de auto terecht zijn gekomen en welke rol verdachten daarbij hebben gehad.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de dader die de uitvoeringshandelingen heeft verricht, niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank onduidelijk gebleven. Verdachte zal daarom van deze feiten worden vrijgesproken.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en
mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 januari 2018.