ECLI:NL:RBNNE:2018:857

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
18/730178-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens geweldsdelicten en bedreigingen met wapens

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren op 11 april 1963, die zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks van geweldsdelicten en bedreigingen. De verdachte heeft in een periode van ongeveer acht maanden een tiental strafbare feiten gepleegd, waarvan vijf feiten een geweldscomponent bevatten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 juni 2017 in Leeuwarden met een ketting meerdere keren op het hoofd en lichaam van een slachtoffer heeft geslagen, wat heeft geleid tot een poging tot doodslag. Daarnaast heeft de verdachte op 18 april 2017 een persoon bedreigd met een mes en op 5 mei 2017 een horloge gestolen van een marktkraam. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht, gezien zijn psychische toestand en het recidivegevaar. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, waarbij de vordering van één benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard, terwijl de vordering van een andere partij is toegewezen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730178-17
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/720203-17
ter berechting gevoegde parketnummers 18/093950-17, 18/061581-17, 18/024708-17, 18/015008-17, 18/002860-17, 18/257861-16 en 18/232744-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 februari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in PPC Vught.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Bonthuis, advocaat te Joure.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, in de zaak met parketnummer 18/730178-17, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 02 juni 2017 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een ketting met kracht een of meermalen op/tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 02 juni 2017 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een ketting met kracht een of meermalen op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 02 juni 2017 te Leeuwarden, een persoon, genaamd, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met een ketting met kracht een of meermalen op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan;
en in de zaak met parketnummer 18/720203-17 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 april 2017, te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door, duidelijk zichtbaar (een) mes(sen) te tonen aan en/of in de richting te houden van het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of (daarbij) woorden heeft/hebben gebezigd als: "We krijgen nog geld van je"
en/of "Ik steek je neer, ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 26 augustus 2016, te Leeuwarden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damesfiets (blauw/groen "on the road"), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 26 augustus 2016 tot en met 18 april 2017, te Leeuwarden, een goed te weten een damesfiets (blauw/groen "on the road") en/of een damesfiets (paars/bruin "Batavus") heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op of omstreeks 05 mei 2017 te Leeuwarden met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening bij/vanaf een marktkraam, staande op het Ruiterskwartier, heeft weggenomen een horloge, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
hij op of omstreeks 1 april 2017 te Leeuwarden, wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen aan het [straatnaam] aldaar en in gebruik bij [naam bedrijf 1] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, welk binnendringen daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk voornoemd lokaal is binnengegaan, althans daar heeft vertoefd, terwijl aan hem, verdachte, door of namens rechthebbende de toegang tot voornoemd lokaal (schriftelijk) was ontzegd voor een periode van 12 maanden, ingaande op 07 februari 2017;
5.
hij op of omstreeks 7 februari 2017 te Leeuwarden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fleecejas en/of een leesbril, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan het (winkel)bedrijf [naam bedrijf 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 7 februari 2017 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een fleecejas en/of een leesbril, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het (winkel)bedrijf [naam bedrijf 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, de fleecejas heeft aangetrokken en vervolgens zijn eigen jas daar overheen heeft gedaan en/of de leesbril onder zijn jas heeft gestopt en/of vervolgens aanstalten heeft gemaakt om de [naam bedrijf 2] winkel te verlaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
hij op of omstreeks 24 januari 2017 te Leeuwarden in een woning/besloten lokaal/besloten erf, gelegen [straatnaam] en in gebruik bij het [naam instantie] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;
7.
hij op of omstreeks 2 januari 2017 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes aan voornoemde [slachtoffer 5] getoond;
8.
hij op of omstreeks 2 januari 2017 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, (een) mes, zijnde (een) voorwerp(en) als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
9.
hij op of omstreeks 13 december 2016 te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Het Bildt, [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een boormachine (met schroef) in zijn hand vastgehouden en/of vervolgens de boormachine in de richting van voornoemde [slachtoffer 6] gehouden/getoond en/of (daarbij) die [slachtoffer 6] de volgende woorden
toegevoegd: "Waar wil je 'm hebben";
10.
hij op of omstreeks 14 november 2016 te [pleegplaats] , gemeente Het Bildt [slachtoffer 7] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 7] : - (meermalen) in het gezicht, althans tegen het hoofd, te stompen/slaan, als gevolg waarvan deze [slachtoffer 7] (vervolgens) ten val is gekomen en met zijn
hoofd op de stoeprand terecht is gekomen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het in de zaak met parketnummer 18/730178-17 primair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 2. primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730178-17 subsidiair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 1., 3., 4., 5. primair, 6., 7., 8., 9. en 10. ten laste gelegde heeft hij veroordeling gevorderd.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730178-17 subsidiair ten laste gelegde heeft hij aangevoerd dat getuigen gezien hebben dat verdachte meermalen met kracht heeft uitgehaald met een ketting. Daarnaast bevat het dossier een medische verklaring waarin het letsel van het slachtoffer is beschreven, alsmede een foto van de ketting waar verdachte mee heeft geslagen. Omdat er aan de fietsketting geen slot zat vordert de officier van justitie vrijspraak van het primair ten laste gelegde en veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 ten laste gelegde heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde vordert hij vrijspraak ten aanzien van het tezamen en in vereniging, alsook de bedreiging met de woorden 'we krijgen nog geld van je'. Ten aanzien van het onder 5. primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte beschikkingsmacht heeft gehad ten aanzien van de fleecejas en leesbril en dat om die reden sprake is van een voltooide diefstal. Ten aanzien van het onder 9. ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de context van de gehele situatie bedreigend is geweest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/730178-17 primair ten laste gelegde, alsmede van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 2. primair en subsidiair, 3., 5. primair, 7. en 9. ten laste gelegde. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730178-17 ten laste gelegde heeft hij aangevoerd dat van het primair ten laste gelegde geen sprake is, aangezien er geen slot aan de fietsketting zat, terwijl juist een slot een fietsketting zwaar maakt. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat er een beschermhoes om de ketting heen zat. Gelet op het ontstane letsel en de beschrijving daarvan door de arts heeft deze beschermhoes zwaar letsel voorkomen. De raadsman refereert zich ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Omdat in de aangifte geen serienummer is vermeld, is niet duidelijk of de bij verdachte aangetroffen fiets, dezelfde fiets is als die in de aangifte wordt bedoeld. Verdachte heeft verklaard dat hij niets met de fiets te maken heeft en uit de bewijsmiddelen kan de fiets niet aan verdachte gelinkt worden. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde is tevens een bruine fiets opgenomen in de tenlastelegging. Van deze fiets is geen aangifte in het dossier opgenomen, waardoor niet duidelijk is of die fiets van diefstal afkomstig is.
Ten aanzien van de onder 3. ten laste gelegde diefstal heeft de raadsman primair aangevoerd dat het horloge niet is weggenomen. Op een markt is het gebruikelijk dat spullen worden opgepakt en bekeken alvorens deze worden gekocht. Gelet op de verklaring van de getuige stond verdachte nog voor de bak van de marktkraam. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt omdat verdachte eerder vier horloges had gekocht en een optie op een vijfde horloge had. Verdachte dacht dat het horloge voor hem klaar lag.
Ten aanzien van het onder 5. primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte bij de kassa is blijven staan en de winkel niet is uitgelopen. Om die reden is er geen sprake van een voltooide diefstal.
Ten aanzien van het onder 7. ten laste gelegde heeft hij aangevoerd dat het de vraag is of aangeefster de vrees moest hebben dat verdachte haar zou neersteken. Verdachte pakte het mes maar heeft dit bij zijn lichaam gehouden. Aangeefster heeft verklaard dat hij het mes niet naar haar lichaam toe stak. Een schrikreactie betekent niet automatisch dat je het idee hebt dat iemand je iets aan wil doen. Daarnaast was er een persoon die moest lachen en er de ernst niet in zag.
Ten aanzien van het onder 9. ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak gevorderd omdat verdachte het feit heeft ontkend.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 2. primair, 2. subsidiair en 5. primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 2. primair en subsidiair ten laste gelegde is er onvoldoende wettig bewijs dat de bij verdachte aangetroffen fiets(en) afkomstig zijn van diefstal, alsmede dat de bij verdachte aangetroffen blauwe fiets dezelfde is als de fiets die in de aangifte wordt genoemd, nu in de aangifte geen serienummer is opgenomen. Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 5. primair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat de wegnemingshandeling door verdachte nog niet was voltooid, aangezien verdachte bij de kassa is blijven staan en de winkel niet had verlaten.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
De verdachte heeft van het hem tenlastegelegde niet duidelijk en ondubbelzinnig bekend dat hij het in de zaak met parketnummer 18/730178-17 primair en het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 1., 3., 5. subsidiair, 6., 7., 8. en 9. ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank acht op grond van na te noemen bewijsmiddelen dit gedeelte van het ten laste gelegde evenwel wettig en overtuigend bewezen.
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730178-17 primair ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 5 juni 2017, opgenomen op pagina 78 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017142894 d.d. 18 juli 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
V: Wat kun je vertellen over wat er 2 juni 2017 op het Beursplein te Leeuwarden heeft plaatsgevonden?
A: Die man begon meteen met die ketting op mij in te slaan. Het ketting was ongeveer een halve meter lang en voorzien van dikke schakels. Ten tijde van het slaan met die ketting hoorde ik dat die man tegen mij zei; "Ik maak jou af". Ik ben door die man meerdere keren met dat ketting geslagen. Hij raakte mij op mijn gezicht, op mijn linkerarm en schouders, mijn ribben en op mijn rug.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juni 2017, opgenomen op pagina 76 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Op de auditieve registratie hoor ik [verdachte] zeggen:
Op een gegeven moment had ik hem. Ik sla hem zes keer, drie keer links en drie keer rechts met die ketting op zijn bek en hij loopt gewoon door. Nou neem me niet kwalijk, als ik je sla met een ketting he? Drie keer op die kaak van hem, zo he? Dan ga je out! Hij niet, hij liep gewoon door.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 2 juni 2017, opgenomen op pagina 50 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Op 2 juni 2017 zat ik tegenover de openbare bibliotheek op de Wirdumerdijk. Plotseling zag ik dat [verdachte] en de donkergekleurde man op de brug bij elkaar stonden. [verdachte] haalde toen een ketting tevoorschijn uit een tas die hij bij zich had. Het was een ketting met daaromheen blauw plastic. Het was een soort van kettingslot. Het was een grote groffe ketting. Ik zag dat [verdachte] de donkere man diverse malen met de ketting sloeg. Ik zag dat [verdachte] met kracht sloeg en dat hij uithaalde. De man werd op zijn lichaam geraakt en ook op zijn gezicht.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 juni 2017, opgenomen op pagina 54 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 8] :
Die voorste man sloeg op een gegeven moment met een fietsketting in zijn gezicht. Die man die geslagen werd deed niet zo veel. Ik zag dat er bloed in zijn gezicht kwam.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 juni 2017, opgenomen op pagina 58 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik zag [verdachte] een beetje ronddrentelen. Hij gooide zijn tas op de grond en pakte hem weer op en dat soort dingen. Ik zag ook [slachtoffer 1] die steeds contact zocht met [verdachte] . Hij was [verdachte] een beetje aan het jennen. Hij liep dan weer op hem af en ze riepen naar elkaar. Het ging zo een beetje door. Op een gegeven moment gingen ze ook weer uit elkaar en toen dacht ik dat het verder wel klaar was. Ik ging binnen mijn ronde afmaken en toen hoorde ik sirenes. Ik ben toen weer buiten gaan kijken en toen zag ik dat de beide heren elkaar toch weer hadden gevonden op de brug.
6. Een schriftelijk bescheid, inhoudende de foto van de ketting.
De rechtbank begrijpt dat het om een zware ketting met grote schakels gaat.
Overweging rechtbank ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730178-17 primair ten laste gelegde
De verdachte heeft op 2 juni 2017 te Leeuwarden meerdere keren met kracht met een zware ketting tegen het gezicht en het lichaam van het slachtoffer geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij drie keer links en drie keer rechts op het gezicht van het slachtoffer heeft geslagen. Uit de verklaring van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte er van uitging dat het slachtoffer minstens bewusteloos op de grond zou vallen nadat hij hem meermalen met de ketting had geslagen. Het slachtoffer heeft verklaard dat verdachte riep dat hij hem af zou maken. De getuigen [getuige 1] en [slachtoffer 8] hebben gezien dat verdachte het slachtoffer diverse malen met de ketting sloeg en dat daarbij het slachtoffer met de ketting op het gezicht werd geraakt. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte met kracht sloeg en uithaalde. In het dossier is een foto opgenomen van de fietsketting/ketting waarmee verdachte heeft geslagen. Op deze foto is te zien dat de ketting bestaat uit schakels. Gelet op de verklaring van het slachtoffer was de ketting ongeveer een halve meter lang. Het slachtoffer heeft, gelukkigerwijs, geen ernstig letsel aan de klappen met de ketting overgehouden.
Het is een algemene ervaringsregel dat delen van het hoofd zodanig kwetsbaar zijn dat indien daarop geweld wordt uitgeoefend, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft. Het handelen van verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden: immers verdachte heeft met kracht meermalen met een ketting tegen onder meer de beide kanten van het gezicht van het slachtoffer geslagen en heeft daarmee de kans dat het slachtoffer zou overlijden welbewust aanvaard en op de koop toe genomen.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 1. ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 april 2017, opgenomen op pagina 33 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017132309 d.d. 30 mei 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 18 april 2017 kwam [verdachte] langs bij mijn boot aan de [straatnaam] . Ik hoorde [verdachte] tegen mij zeggen dat hij en [getuige 3] mij ging vermoorden. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij mij ging neersteken. Ik voelde mij op dit moment bedreigd. Ook hadden [verdachte] en [getuige 3] allebei een mes vast. Dit waren scherpe keukenmessen. Op een gegeven moment hoorde ik zeggen dat ze geld van mij kregen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2017, opgenomen op pagina 36 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Op 18 april 2017 kregen wij het verzoek om te gaan naar de [straatnaam] te Leeuwarden. Wij zagen dat het de ons ambtshalve bekende [verdachte] en [getuige 3] betroffen. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij een mes achter in zijn broeksband had. Ik, verbalisant, zag een mes in zijn broeksband zitten van ongeveer 30 cm. Wij, verbalisanten, hoorden dat [verdachte] zei dat hij een mes had weggegooid bij het hek. Verbalisant trof een mes aan bij het hek van ongeveer 20 centimeter. Later in het arrestantencomplex werd nog een klein mesje aangetroffen bij [verdachte] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 19 april 2017, opgenomen op pagina 67 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
V: Dus jij hebt het gezien dat [verdachte] die stekende beweging heeft gemaakt naar [slachtoffer 2] ?
A: Ja klopt dat grote mes.
V: Riep hij daar nog iets bij?
A: Ik maak je af.
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 3. ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 mei 2017, opgenomen op pagina 15 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017114805 d.d. 6 mei 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Plaats delict: Ruiterskwartier, Leeuwarden
Op 5 mei 2017 stond ik bij mijn marktkraam op het Ruiterskwartier. Ik zag dat er een man één van mijn horloges pakte. Op het moment dat ik zag dat de man wegliep met het horloge riep ik: ''Hier met dat horloge.'' Ik zag dat hij zich omdraaide naar mij en ik zag dat hij één horloge vast had.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 5 mei 2017, opgenomen op pagina 22 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
Op 5 mei 2017 zag ik vanuit de steeg tussen het Wilhelminaplein en het Ruiterskwartier dat de man in een doos, naast de kraam, naar een horloge greep en er een horloge uitpakte.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 mei 2017, opgenomen op pagina 25 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Wij hoorden een melding van een diefstal op de Ruiterskwartier te Leeuwarden. Tijdens de aanhouding werden wij aangesproken door [slachtoffer 4] . De man vertelde dat verdachte een horloge had weggenomen uit zijn marktkraam. Onderweg naar het politiebureau verklaarde [verdachte] ongevraagd dat hij het horloge had weggenomen.
Overweging ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 3. ten laste gelegde
Gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de wegnemingshandeling is voltooid. Het verweer van de raadsman dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt omdat verdachte dacht dat het horloge voor hem klaar lag acht de rechtbank niet geloofwaardig. Indien er tussen aangever en verdachte een afspraak was geweest over het ophalen van een horloge, dan had aangever geen aangifte van diefstal gedaan. Bovendien heeft verdachte aan verbalisanten verklaard dat hij het horloge had weggenomen.
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 5. ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 februari 2017, opgenomen op pagina 14 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017034496 d.d. 9 februari 2017, inhoudende als verklaring van [medewerker 1] namens [naam bedrijf 2] :
Ik ben winkelmanager bij de [naam bedrijf 2] winkel aan het [straatnaam] te Leeuwarden. Ik hoorde de man zeggen dat hij het vest niet uit wilde doen. Ik zag dat hij ook een leesbril van ons huismerk bij zich had ter waarde van 8.95 euro. De man zou pinnen en ik zag dat het niet slaagde omdat er geen saldo op zijn rekening stond. We hebben drie keer proberen te pinnen maar elke keer gaf de pin aan dat er geen saldo op de rekening stond. Ik hoorde de man vervolgens zeggen dat hij naar buiten zou gaan en geld zou halen bij de bank. Ik vertelde hem dat niet kon. Vervolgens zag ik dat hij zijn jas aandeed over de fleece jas. Ik zag dat hij de leesbril onder zijn jas deed. Hij wilde met bril en fleece de winkel verlaten zonder te betalen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 7 februari 2017, opgenomen op pagina 19 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medewerker 2] :
7 februari 2017 was ik aan het werk bij de [naam bedrijf 2] winkel aan het [straatnaam] te Leeuwarden. Ik zag dat de man een vest aan had die wij verkopen in de winkel. Ik zag een [naam bedrijf 2] prijskaartje aan de rits zitten. De man heeft drie pogingen gedaan om te pinnen. Ik kreeg alle drie keren in mijn scherm te zien "transactie geweigerd".
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 7 februari 2017, opgenomen op pagina 23 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
A: Ik wilde een vest en een bril kopen.
V: Hoe wilde u dat betalen?
A: Met de pin en anders cash.
V: Had u genoeg geld?
A: Nee 0,80 cent.
Overweging ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 5. ten laste gelegde
Uit deze bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte voornemens was zich voornoemde goederen toe te eigenen zonder betaling, zodat de subsidiair ten laste gelegde poging tot diefstal wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 6. ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 januari 2017, opgenomen op pagina 3 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017021493 d.d. 29 januari 2017, inhoudende als verklaring van [medewerker 3] namens [naam instantie] :
Op 24 januari 2017 kwam [verdachte] binnen bij het inloophuis gelegen aan het [straatnaam] te Leeuwarden. Ik heb [verdachte] gevraagd om te vertrekken. Toen de politie kwam, wilde hij nog steeds niet weg. Ik heb [verdachte] in het bijzijn van de politie gevorderd om te vertrekken. Hij wilde hierna nog steeds niet vertrekken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van politie d.d. 24 januari 2017, opgenomen op pagina 10 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisanten:
Wij kregen de melding te gaan naar het [straatnaam] te Leeuwarden. De beheerder gaf aan hij wenste dat [verdachte] zou vertrekken. Wij hoorden dat de beheerder tegen [verdachte] zei: 'Ik vorder dat je nu het pand verlaat'. Dit deed hij twee maal in ons bijzijn. Wij hoorden dat [verdachte] zei: 'Dat gaat niet gebeuren, ik ga niet weg'.
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 7. en 8. ten laste gelegde
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 januari 2017, opgenomen op pagina 5 van het dossier van Politie Midden-Nederland met nummer PL0900-2017002305 d.d. 5 januari 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 5] :
2 januari 2017 zat ik samen met mijn verloofde [getuige 5] in de trein vanuit Groningen richting Schiphol. Tijdens het wachten staarde de man mij aan. Zonder enige aanleiding haalde hij een mes uit zijn zak. Ik zag dat de man het mes uit zijn zak haalde en openklapte. Nadat de man het mes uit zijn zak haalde keek hij mij nog steeds aan. Nadat ik zag dat hij het mes pakte deed ik een stap achteruit. Ik schrok hier erg van. Ik werd erg bang en vroeg de man verschrikt of hij ok was. Ik voelde dat mijn hartslag erg omhoog ging en dat ik het erg warm kreeg. Ik merkte dat ik sneller begon adem te halen. Ik was bang dat de man het mes tegen mij zou gebruiken. Ik was hier bang voor door de indringende blik die de man had en omdat hij uit het niets het mes tevoorschijn haalde. Ik vond hem erg onvoorspelbaar. Ik kon ook niet verder achteruit lopen. Ik vroeg de man in het Engels of ik naar boven mocht lopen. Ik zag dat de man met zijn hoofd nee schudde. Ik hoorde de man hierna in het Engels zeggen: “If you fuck with me, I will fuck with you.” Hij had hierbij nog steeds het mes in zijn handen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 2 januari 2017, opgenomen op pagina 9 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 5] :
Ik keek naar mijn vriendin, [slachtoffer 5] , en zag een angstige blik in haar ogen. Ik zag dat de man een gebaar maakte naar mijn vriendin. Ik hoorde dat mijn vriendin zei dat de man een mes bij zich had. Ik keek naar de man en zag dat hij een zilverkleurig mes in zijn hand had.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2017, opgenomen op pagina 13 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Op 2 januari 2017 kregen wij de opdracht te gaan naar het Insulindeplein te Almere. Ik zag dat er in de trein, in de deuropening, een man met zijn gezicht naar de wand van de trein stond. Ik hoorde dat de medewerkers van de NS zeiden, dat de man in de trein gedreigd had met een mes. Hierop hielden wij, verbalisanten, op 2 januari 2017 de verdachte aan ter zaken bedreiging. Tijdens de insluitingfouillering zag ik in de jaszak van de verdachte een multitool verpakt in een leren foedraal. De verdachte bleek te zijn: [verdachte] , geboren op 11 april 1963 te Enschede.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2017, opgenomen op pagina 15 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Ik zag bij de insluitingsfouillering van [verdachte] een mes bij [verdachte] is aangetroffen. Ik heb een categorisering van dit mes uitgevoerd door middel van het 'Kennissysteem Wet Wapens en Munitie'. Het gaf als resultaat dat dit een categorie IV sub 7 wapen was. Wat volgens artikel 27 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie is verboden.
Bijlage: uitdraai Kennissysteem Wet Wapens en Munitie
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 januari 2017, opgenomen op pagina 27 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Ik zag dat het beeldmateriaal, een cd-rom met daarop een opname van 2 januari 2017 betrof. Deze beelden zijn afkomstig van de NS Security (Nederlandse Spoorwegen). Van de opname heb ik zogenoemde screenshots gemaakt en geplaatst in een fotobijlage, welke als bijlage bij dit proces-verbaal van bevindingen gevoegd wordt.
Afbeelding 09, tijdstip 12:20:27 uur: Hier is te zien dat de verdachte een voorwerp met zijn rechterhand vasthoud, welke gelijkend is op een mes.
Afbeelding 10, tijdstip 12:20:32 uur: Hier is te zien dat de verdachte een beweging maakt.
Afbeelding 11, tijdstip 12:20:35 uur: Hier is te zien dat de verdachte op de aangever af loopt.
Afbeelding 12, tijdstip 12:20:38 uur: Hier is te zien dat aangever achteruit loopt.
Overweging rechtbank ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 7. ten laste gelegde
De raadsman heeft verweer gevoerd ten aanzien van de vrees die aangeefster mocht hebben. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen onmiskenbaar dat verdachte aangeefster heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verdachte heeft aangeefster eerst intens aan zitten staren, waarna hij een mes in zijn handen uitklapte. Op de camerabeelden is duidelijk zichtbaar dat verdachte het mes in zijn hand heeft en dat aangeefster zich bedreigd voelt. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, blijkende uit de camerabeelden, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat aangeefster de redelijke vrees mocht hebben dat verdachte haar zou steken met het mes. Het gegeven dat andere mensen in de trein geen blijk gaven van een bedreigende situatie betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat er daardoor geen bedreiging heeft plaatsgevonden. Het feit dat een man moest lachen betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze man de situatie grappig vond. Zijn lach kan ook zijn veroorzaakt doordat de man niet wist wat hij met de situatie aan moest.
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 9. ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 december 2016, opgenomen op pagina 18 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016351020 d.d. 19 december 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 6] :
Op 13 december was ik op de praktijk aan het werk. Ik zag dat [verdachte] een boormachine bij zich had met een schroef. Ik zag dat hij de boormachine naar mij toe wees en ik hoorde hem zeggen: "Waar wil je m hebben". Nadat [verdachte] deze dreigement had gemaakt verliet hij de praktijk en liep weer terug in de richting van het pension dat gelegen is aan de [straatnaam] . Ik voel mij zo erg bedreigd door deze hele situatie dat ik er over na zit te denken dat ik de praktijk op ga zeggen en vertrek uit [pleegplaats] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14 december 2016, opgenomen op pagina 18 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 6] :
Op 13 december 2016 was ik aan het werk in de praktijk van huisarts [slachtoffer 6] . Ik zag [verdachte] staan. Ik zag dat hij een boormachine in zijn hand had. Ik zag dat hij naar de huisarts gebaarde dat die bij hem moest komen. Ik zag dat de huisarts [slachtoffer 6] in de richting van de balie liep. Ik zag dat [verdachte] op dat moment de boormachine door het luik van de balie stak. Ik hoorde hem zeggen "Waar wil je hem hebben". Ik zag dat de huisarts op dat moment 50 cm van het luik af stond.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 15 december 2016, opgenomen op pagina 20 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 7] :
Op 13 december 2016 was ik aan het werk in de huisartsenpraktijk van huisarts [slachtoffer 6] , gelegen op de [straatnaam] te [pleegplaats] . Ik zag en hoorde dat de mij bekende [verdachte] binnen kwam. Ik zag dat hij een boormachine in zijn hand had. Ik zag dat er in de boormachine een schroefje zat. Ik zag dat hij naar de balie liep en dat hij de boormachine op de balie zette. Ik hoorde dat hij tegen huisarts [slachtoffer 6] zei:" Kom hier eens even". Ik hoorde dat hij vervolgens zei: "Waar wil je hem hebben". Ik zag dat de huisarts stond te trillen en dat hij erg bang was.
Voor het overige volstaat de rechtbank ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 4. en 10. bewezen verklaarde, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 4. ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 april 2017, opgenomen op pagina 13 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017083153 d.d. 1 april 2017, inhoudende de verklaring van [medewerker 4] namens [naam bedrijf 1] .
2. Een geschrift, inhoudende de aanzegging collectief winkelverbod d.d. 7 februari 2017, opgenomen op pagina 16 van voornoemd dossier.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 1 april 2017, opgenomen op pagina 17 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte.
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 10. ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 november 2016, opgenomen op pagina 9 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016323741 d.d. 21 november 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 7] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 14 november 2016, opgenomen op p. 15 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte.
3. Een geneeskundige verklaring, op 17 november 2016 opgemaakt en ondertekend door M. Landheer, forensisch arts FMG.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/730178-17 primair en het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 1., 3., 4., 5. subsidiair, 6., 7., 8., 9. en 10. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730178-17
primair
hij op 2 juni 2017 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een ketting met kracht meermalen op/tegen het hoofd en lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17
1.
hij op 18 april 2017, te Leeuwarden, een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door, duidelijk zichtbaar een mes te tonen aan en in de richting te houden van het lichaam van die [slachtoffer 2] en daarbij woorden heeft gebezigd als: "We krijgen nog geld van je" en "Ik steek je neer, ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
3.
hij op 5 mei 2017 te Leeuwarden met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening bij een marktkraam, staande op het Ruiterskwartier, heeft weggenomen een horloge, toebehorende aan [slachtoffer 4] .
4.
hij op 1 april 2017 te Leeuwarden, wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal in gebruik bij [naam bedrijf 1] , welk binnendringen daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk voornoemd lokaal is binnengegaan, terwijl aan hem, verdachte, namens rechthebbende de toegang tot voornoemd lokaal schriftelijk was ontzegd voor een periode van 12 maanden, ingaande op 7 februari 2017.
5. subsidiair
hij op 7 februari 2017 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een fleecejas en een leesbril, toebehorende aan het bedrijf [naam bedrijf 2] , de fleecejas heeft aangetrokken en vervolgens zijn eigen jas daar overheen heeft gedaan en de leesbril onder zijn jas heeft gestopt en vervolgens aanstalten heeft gemaakt om de [naam bedrijf 2] winkel te verlaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
6.
hij op 24 januari 2017 te Leeuwarden in een besloten lokaal, gelegen [straatnaam] en in gebruik bij het [naam instantie] , wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
7.
hij op 2 januari 2017 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes aan voornoemde [slachtoffer 5] getoond.
8.
hij op 2 januari 2017 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, een mes, zijnde een voorwerp als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
9.
hij op 13 december 2016 te [pleegplaats] , in de gemeente Het Bildt, [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een boormachine met schroef in zijn hand vastgehouden en vervolgens de boormachine in de richting van voornoemde [slachtoffer 6] gehouden en daarbij die [slachtoffer 6] de volgende woorden toegevoegd: "Waar wil je 'm hebben".
10.
hij op 14 november 2016 te [pleegplaats] , gemeente Het Bildt [slachtoffer 7] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 7] tegen het hoofd te slaan, als gevolg waarvan deze [slachtoffer 7] ten val is gekomen en met zijn hoofd op de stoeprand terecht is gekomen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/730178-17
primair Poging tot doodslag
in de zaak met parketnummer 18/720203-17
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
3. Diefstal.
4. Het in een besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
5. subsidiair Poging tot diefstal.
6. Het wederrechtelijk in een besloten lokaal vertoevende, zich niet op de vordering van de rechthebbende aanstonds verwijderen.
7. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
8. Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie.
9. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
10. Mishandeling.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in de zaak met parketnummer 18/730178-17 een beroep gedaan op noodweer. Verdachte heeft verklaard dat hij zich heeft moeten verdedigen tegen [slachtoffer 1] , die volgens verdachte met een mes op hem af kwam. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat [slachtoffer 1] agressief en onder invloed van drugs en alcohol was, hetgeen volgens de raadsman wordt bevestigd door de arts en een motoragent. Daarnaast hebben twee getuigen verklaard dat [slachtoffer 1] verdachte aan het jennen was. Verdachte is vervolgens weggelopen en [slachtoffer 1] kwam achter hem aan. Verdachte heeft zich omgedraaid en zag [slachtoffer 1] , die een mes openklapte en op hem af kwam lopen. Aldus was er sprake van een noodweersituatie. Dan is het de vraag of zes kettingslagen een proportionele reactie was van verdachte. In deze situatie, waarbij [slachtoffer 1] onder invloed en zeer agressief was en verdachte hem al meerdere malen gezegd had weg te gaan, is het dat wel. Verdachte liep bovendien al van [slachtoffer 1] weg. Ten slotte heeft er twee weken voor dit voorval ook een incident plaatsgevonden tussen beiden, waarbij [slachtoffer 1] verdachte met een gasfles heeft geslagen. [slachtoffer 1] kwam met een mes op verdachte af. Dan is het proportioneel om een paar keer te slaan. Verdachte had niets anders kunnen doen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Verdachte heeft echter op onjuiste wijze en buitenproportioneel gereageerd, waardoor er geen sprake kan zijn van een geslaagd beroep op noodweer.
Oordeel van de rechtbank
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en het slachtoffer elkaar over en weer aan het uitdagen waren. Verdachte liep in eerste instantie weg. Het slachtoffer kwam achter verdachte aan en riep bepaalde dingen naar verdachte. Uit de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [slachtoffer 8] leidt de rechtbank af dat verdachte daarna de confrontatie met het slachtoffer zelf heeft opgezocht. Om die reden is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een noodweersituatie. Verder is onvoldoende aannemelijk geworden dat het slachtoffer, zoals verdachte verklaart, het mes al in zijn hand had toen verdachte hem sloeg met de ketting. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
De feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Oplegging van straf en/of maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gemotiveerd gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18/730178-17 subsidiair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 1., 3., 4., 5. primair, 6., 7., 8., 9. en 10. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot primair een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, alsmede de terbeschikkingstelling van verdachte met dwangverpleging. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat niet vastgesteld kan worden dat bij verdachte sprake is van een stoornis. Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum kan die conclusie niet worden getrokken. Ook op grond van de justitiële documentatie van verdachte is er geen aanleiding om te concluderen dat er sprake is van een stoornis. Uit deze documentatie blijkt dat het meer dan vijf jaren zonder enige vorm van medicatie of behandeling goed is gegaan met verdachte. Onder deze geschetste omstandigheden is de oplegging van een maatregel van terbeschikkingstelling derhalve niet mogelijk.
Ten aanzien van de subsidiair gevorderde gevangenisstraf heeft de raadsman bepleit dat deze straf ver boven de oriëntatiepunten zou zijn. De raadsman heeft gepleit voor een tussenweg, waarbij verdachte hulp krijgt van de instantie LIMOR en/of het Veiligheidshuis, aangezien verdachte in het verleden goede contacten met deze instanties heeft gehad en ook bereid is tot samenwerking.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten
Verdachte heeft zich in een periode van ongeveer acht maanden schuldig gemaakt aan een tiental feiten, waarvan vijf feiten een geweldscomponent bevatten.
Op 14 november 2016 heeft verdachte [slachtoffer 7] mishandeld door hem tegen het hoofd te slaan, waardoor het slachtoffer is komen te vallen op een stenen stoeprand voor zijn deur. Hierdoor heeft het slachtoffer letsel aan zijn hoofd opgelopen.
Op 13 december 2016 heeft verdachte zijn huisarts in de huisartsenpraktijk bedreigd door, op korte afstand van de huisarts, met een schroefboormachine in zijn handen te dreigen met de woorden: 'Waar wil je 'm hebben'.
Op 2 januari 2017 heeft verdachte in een trein een willekeurige vrouw met een mes bedreigd. Verdachte heeft door zijn gedrag een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Bedreiging is een ernstig feit en leidt in de samenleving tot angst. Reizigers moeten zich in het openbaar vervoer veilig kunnen voelen. De bedreiging met een mes van een willekeurige reiziger in de trein neemt de rechtbank verdachte dan ook zeer kwalijk.
Op 18 april 2017 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 2] . Ook bij die bedreiging heeft verdachte een mes gebruikt. De bedreiging heeft plaatsgevonden in de boot van aangever in Leeuwarden. Verdachte heeft een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.
Op 2 juni 2017 heeft verdachte in het centrum van Leeuwarden meerdere malen met kracht met een ketting in onder andere het gezicht van het slachtoffer [slachtoffer 1] geslagen. Meerdere omstanders en voorbijgangers zijn getuige geweest van het incident. Verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke feiten zijn zeer ernstig en kunnen leiden tot angsten en spanningen in de samenleving. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een aantal vermogensdelicten en lokaalvredebreuk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft allereerst acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 10 januari 2018, waaruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld wegens strafbare feiten. Opvallend is dat verdachte na een aantal jaren zonder justitiële documentatie zich sinds het najaar van 2016 in korte tijd aan veel strafbare feiten schuldig heeft gemaakt.
Psychisch functioneren
Om inzicht te krijgen in de persoon van verdachte is op 31 maart 2017 geprobeerd een psychiatrisch onderzoek te verrichten. Verdachte is echter zonder tegenbericht niet verschenen op de afspraak, waardoor de psychiater heeft besloten de aanvraag voor het trajectconsult te retourneren. Vervolgens heeft de psychiater op 20 juni 2017 een trajectconsult uitgevoerd. Verdachte heeft geweigerd naar de onderzoekskamer te komen. De psychiater heeft, gezien de ernst van het delict en de vermoedelijk onderliggende pathologie, het langdurig op geen enkele wijze medewerking verlenen met betrekking tot een onderzoek op het gebied van zijn psychische gesteldheid en zijn gedragingen, geadviseerd om verdachte voor observatie (ook groepsobservatie) en diagnostiek op te laten nemen in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Na bevel van de rechter-commissaris daartoe is verdachte opgenomen ter observatie in het PBC.
Uit het rapport van het PBC d.d. 5 februari 2018 opgesteld door L.J.H. Kuipers, psychiater en P.E. Geurkink, GZ-psycholoog, blijkt dat verdachte ook aan dit onderzoek zijn medewerking heeft geweigerd. Desondanks hebben deze deskundigen wel een uitgebreide omschrijving gegeven van hetgeen zij hebben geconstateerd.
GZ-psycholoog P.E. Geurkink heeft geconcludeerd dat er door de weigering van verdachte om mee te werken aan het psychologisch onderzoek zeer beperkt zicht is gekomen op verdachtes ontwikkelingsgeschiedenis en de periode daarna. Er zijn aanwijzingen dat verdachte mogelijk periodiek psychofarmaca heeft gebruikt, maar dat onvoldoende zicht is gekregen op het effect ervan op zijn psychisch functioneren. Op basis van de observatie kan gezegd worden dat verdachte zich soms impulsief en grillig toont, maar dat hij op momenten ook meegaand en stuurbaar is. Soms vertelt hij grootse verhalen. Dit gedrag is diagnostisch niet te duiden en kan onder andere passen in een psychiatrisch toestandsbeeld, zoals een hypomane of een psychotische ontregeling of een combinatie van beide. Het kan echter ook passen bij een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling of een verstandelijke beperking, maar dit is niet te onderzoeken geweest. Er is opvallend veel antisociaal gedrag, maar de etiologie is niet te onderzoeken geweest. Mogelijk is er ook sprake van alcohol gerelateerde problematiek.
Door de weigering van verdachte om mee te werken is ook het psychiatrisch onderzoek door psychiater L.J.H. Kuipers slechts in beperkte mate mogelijk gebleken. Kuipers stelt het volgende vast. Uit het trajectconsult d.d. 10 januari 2011 van psychiater F.P. Bish blijkt dat verdachte op dat moment druk, chaotisch en nadrukkelijk aanwezig was op de afdeling. Hij maakte een 'wat bravourige indruk' waarbij hij grote verhalen vertelde. Uit het v.i. advies d.d. 27 oktober 2012 blijkt dat verdachte gedurende deze detentieperiode eenmaal positief scoorde op THC. Daarnaast wordt beschreven dat verdachte werd ingesteld op medicatie. Uit de stukken blijkt echter niet welke medicatie verdachte kreeg en voor welke indicatie deze medicatie werd gegeven.
Psychiater C.J.F. Kemperman heeft op 17 februari 2017 een Pro Justitia Rapportage uitgebracht over verdachte. Deze rapportage ziet op het feit met betrekking tot de bedreiging in de trein. Uit dit rapport blijkt dat verdachte medio december 2016 verward langs de weg werd aangetroffen en een onsamenhangend verhaal vertelde over complotten uit de buurt. Ook had hij met een mes in zijn handen naar voorbijgangers geschreeuwd vanuit zijn woning. Verdachte zou zijn medicijnen sinds enkele maanden niet geslikt hebben. De avond voorafgaand aan het feit zou verdachte zwaar onder invloed naar het ziekenhuis zijn gebracht. Ook bij deze rapportage weigerde verdachte zijn medewerking.
Kuipers kon de intelligentie van verdachte moeilijk inschatten. Gelet op zijn taalgebruik en het begrijpen van de vragen schat hij in dat de intelligentie van beneden gemiddeld tot gemiddeld niveau is.
Bij opname in het PBC kreeg verdachte 20 milligram Zyprexa voorgeschreven. Dit is een werkzame stof, olanzapine, een atypisch antipsychoticum met eveneens een stemmingsstabiliserende werking. Verdachte heeft deze medicatie geweigerd.
Kuipers heeft geen aanwijzing dat verdachte onderzoek weigert op grond van pathologische motieven zoals een sterke intelligentiebeperking of een floride psychotische stoornis. Er is onvoldoende zicht op verdachte als persoon geweest om diagnostische uitspraken te doen. Uit de beschikbare collaterale informatie zijn aanwijzingen naar voren gekomen dat verdachte vreemd tot bizar gedrag laat zien en dat hij gedurende bepaalde periodes medicatie zou hebben gebruikt, hetgeen een positief effect zou hebben gehad op zijn toestandsbeeld. Ook is enkele malen beschreven dat er sprake is van problematiek met (excessief) alcohol gebruik.
Verdachte wordt verder beschreven als weinig flexibel en hij lijkt te beschikken over een beperkte frustratietolerantie. Zijn stemming wisselt, maar de grondstemming is overwegend dysfoor. Opvallend is dat verdachte moeite lijkt te hebben met het inschatten van zijn positie binnen de groep, zichzelf hierbij overschat, niet afstemt op anderen en veel 'grote verhalen' vertelt waarvan het realiteitsgehalte niet formeel te toetsen is, maar welke het sterke vermoeden oproepen dat er sprake is van grootheidsideeën. Verdachte is hierin soms moeilijk te volgen en lijkt op bepaalde momenten de neiging te hebben om op associatieve wijze zaken op zichzelf te betrekken. Hij uit zich op momenten verbaal seksueel grensoverschrijdend en bezigt geregeld grof taalgebruik. Een en ander in ogenschouw nemend zou in diagnostische zin kunnen worden gedacht aan een stemmingsstoornis zoals een hypo-manische ontregeling in het kader van een bipolaire stoornis of wel aan de aanwezigheid van een psychotische stoornis met een stemmingscomponent. Gezien het feit dat verdachte snel en impulsief reageert, weinig rust of geduld lijkt te hebben en er zowel mentale als fysieke onrust wordt beschreven, wordt eveneens gedacht aan de diagnose ADHD. Irritaties lijken bij verdachte te ontstaan op momenten waarop hij iets niet begrijpt. Mogelijk betreft het een verstoring van begrip ten gevolge van problemen met interpersoonlijke communicatie, of een verstoord begrip van abstracte zaken, zoals wel gezien wordt bij pervasieve ontwikkelingsstoornissen, zoals autisme. Verdachte toont ook een beperkte afstemming met groepsgenoten en gesprekspartners en wederkerigheid lijkt ook naar groepsleiders te ontbreken. Deze problemen kunnen echter ook passen bij bijvoorbeeld een psychotische stoornis of bij cognitieve beperkingen, bijvoorbeeld door een in aanleg beperkte intelligentie of later ontstane neurocognitieve problemen. Op de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte wordt evenmin goed zicht verkregen, al kan wel gesteld worden dat er al gedurende lange periode sprake lijkt van ernstig disfunctioneren op meerdere levensterreinen, waaronder werk, relaties en sociale contacten. Daarnaast wordt verdachte gekleurd door antisociale gedragingen en contacten met justitie hetgeen sterke vermoedens oproept over de aanwezigheid van een mogelijke anti-sociale persoonlijkheidsstoornis.
De deskundigen kunnen niet onderbouwen -noch uitsluiten- dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis dan wel een gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens.
Uit het milieuonderzoek dat gedurende het verblijf van verdachte door [naam 1] is uitgevoerd blijkt dat verdachte niet met rapporteur heeft willen spreken. De rapporteur heeft kennisgenomen van politiemutaties over de periode 2014-2017 van de politie Noord-Nederland. Vanaf het najaar van 2016 kwam verdachte veelvuldig voor in dit registratiesysteem. De belangrijkste meldingen betreffen:
Eind september 2016 bleek er sprake van een conflict tussen verdachte en de eigenaar van
het sociaal pension aan de [straatnaam] te [pleegplaats] . De eigenaar wilde verdachte een
toegangsverbod tot het pension opleggen en kwam dit melden op het politiebureau. Er
zouden problemen rondom verdachte spelen. Alcoholgebruik, bedreiging en agressief gedrag waren aanleiding voor het toegangsverbod. Verdachte leek dit verbod niet te
accepteren en ging verhaal halen. In november 2016 werd er meerdere malen melding gemaakt van de problemen door zowel verdachte als de eigenaar. Verdachte maakte een
verwarde indruk en vertelde vreemde verhalen over een van zijn kinderen die een moord
gepleegd zou hebben. De problemen bij het pension zouden al drie jaar spelen. Op
14 november 2016 mishandelde verdachte de eigenaar (verdachte zou hem een klap
gegeven hebben) en er werd aangifte gedaan. Verdachte was tijdens het verhoor verward,
onrustig en agressief en werd beoordeeld door een arts van de GGD. Verdachte bleef de pensionhouder lastig vallen, maakte veel vreemde opmerkingen en was veelal onnavolgbaar in zijn opmerkingen. De onrust en vele meldingen waren steeds gerelateerd aan de problemen met de pensionhouder.
Op 12 december 2016 maakte de huisarts melding van storend en intimiderend gedrag van
verdachte. Hij gedroeg zich storend in de wachtkamer, viel andere patiënten lastig en
reageerde erg achterdochtig.
De laatste twee weken van december 2016 kwamen er zeker zeven meldingen betreffende
verdachte bij de politie. Dit betroffen signalen dat verdachte erg verward zou zijn. Bij het zien van een F-16 was hij ervan overtuigd dat er oorlog zou komen en dat zijn woning platgegooid zou worden. Ook was hij er van overtuigd dat hij vermoord zou gaan worden. In [pleegplaats] ‘was iedereen klaar met verdachte’. Ondernemers wilden hem weg hebben, de huisarts wilde hem niet meer als patiënt en het pension mocht hij niet meer in.
Vanaf januari 2017 verbleef verdachte in Leeuwarden. Ook toen werden er regelmatig
meldingen bij de politie gedaan. Veelal betrof dit overlast op straat, bij het café en de
bibliotheek. Steeds werd er een locatieverbod uitgereikt, waarna er al snel sprake was van
overtreding van een locatieverbod. Ook bij de diverse inloophuizen en de spoedeisende hulp van het Medisch Centrum Leeuwarden was er sprake van overlast. Verdachte was veelal dronken, maakte ruzie en joeg andere mensen in de wachtruimte, op straat en bij het station, angst aan.
Omstreeks februari 2017 beëindigde [naam 2] de bewindvoering. Zij voelde zich niet langer op haar gemak in het contact met verdachte.
Van maart 2017 tot en met mei 2017 waren er tientallen meldingen over verdachte, variërend van overlast, huisvredebreuk, intimidatie op straat, een vechtpartij, het dragen van een mes, verdacht gedrag, een overtreding van een reisverbod bij de NS, dronken over straat zwalken, slapen in een portiek en ruzie met een andere zwerver.
Vanaf 2 juni 2017 werd verdachte in verzekering gesteld en op 6 juni 2017 in PI
Leeuwarden geplaatst. In verband met gedragsproblemen werd verdachte op 13 juni
2017 overgeplaatst naar de EZV. Daar ging het niet beter met verdachte. Het werd steeds moeilijker om contact te maken en hij was nauwelijks te corrigeren in zijn gedrag. Hierdoor ontstond het vermoeden van psychiatrische problematiek. Verdachte raakte in toenemende mate ontregeld waarna tot plaatsing in een PPC werd besloten. In PPC Vught werd op 10 juli 2017 overgegaan tot dwangmedicatie (er is niet beschreven welke medicatie) ter afwending van gevaar voor gezondheid of veiligheid van verdachte en/of van anderen. Verdachtes gedrag werd omschreven als verbaal ontremd, nauwelijks te onderbreken en slechts met moeite kortdurend te structureren. Zijn denken leek versneld te zijn, verdachte was snel geagiteerd, weinig communicatief en niet mededeelzaam over zijn belevingen en stemmingswisselingen. Het personeel van PPC Vught heeft beschreven dat er bij verdachte sprake was van grootheidsideeën. Zo vertelde hij dertien talen te spreken en een huis van een miljoen euro te bezitten. Er was een vermoeden dat verdachte lijdt aan een psychose NAD en mogelijk manie.
Overige informatie
Reclassering Nederland heeft op 9 mei 2017 een reclasseringsadvies uitgebracht, waarbij de reclassering zich heeft gebaseerd op het reclasseringsadvies van 14 april 2017 omdat een constructief gesprek met verdachte niet mogelijk was. Verdachte stormde als een wervelwind bij de reclassering naar binnen en heeft vanaf het begin het initiatief van het gesprek naar zich toe getrokken. Tijdens het gesprek liet verdachte rapporteur niet uitspreken, gedroeg zich intimiderend door rapporteur ongepast lang aan te staren en te interrumperen wanneer het hem uitkwam. Volgens een aanwezige collega stroopte verdachte zijn mouwen op theatrale wijze op en nam hij een dreigende houding aan vlak voor of vlak nadat de rapporteur op de alarmknop drukte. Uit de voor de reclassering beschikbare informatie hebben zij het beeld gekregen van een getraumatiseerde man met mogelijk psychiatrische- en/of persoonlijkheidsproblemen die met of zonder invloed van alcohol dreigend en gevaarlijk kan zijn. Uit dit reclasseringsrapport blijkt tevens dat de reclassering van het Leger des Heils op 25 maart 2011 een opdracht tot rapporteren over verdachte retourneerde, omdat hij niet met hen in gesprek wilde. Op 18 oktober 2011 bracht de reclassering een verkort VI-rapport uit waarin staat dat verdachte niet inhoudelijk met de reclassering in gesprek wilde en niet mee wilde werken aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Op 22 december 2016 retourneerde de reclassering een opdracht tot rapporteren over verdachte, omdat hij niet reageerde op uitnodigingen. Daarnaast werkte verdachte niet mee aan een trajectconsult d.d. 10 januari 2011 en een psychiatrisch onderzoek d.d. 17 februari 2017.
Op 6 juni 2017 heeft Reclassering Nederland gerapporteerd dat verdachte de verhoorkamer binnen kwam rennen, de rapporteur een hand gaf en de verhoorkamer weer uit rende. Vanuit de gang riep verdachte dat hij geen gesprek met de reclassering wenste. Gezien het gedrag van verdachte dat op anderen als storend dan wel vreemd overkomt, acht de reclassering het niet uitgesloten dat er sprake is van psychiatrische- dan wel persoonlijkheidsproblematiek. De reclassering heeft haar zorg uitgesproken over in hoeverre verdachte een gevaar is voor zichzelf dan wel voor zijn omgeving. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog.
Het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft in haar advies d.d. 13 juli 2017 geconcludeerd dat er sprake is van een toename in de frequentie van het delictgedrag van verdachte, hetgeen synchroon lijkt te lopen met het verlies van huisvesting (november 2016) en het stoppen van medicatiegebruik. In de periode van 7 januari 2017 tot 5 maart 2017 kwamen er meer dan twintig meldingen binnen bij de politie aangaande verdachte, betreffende het ongeoorloofd bellen met 112, een ruzie op straat, problemen in de bibliotheek, het aanloophuis, de nachtopvang, de horeca, apotheek, het NS station, het stadskantoor en in een winkel. Gelet op de ernst van het delict, het ontbreken van diagnostiek, het middelengebruik en de persoonlijke omstandigheden waarin huisvesting, inkomsten, medicatie en (mede door de zorgmijdende houding) de nodige begeleiding en behandeling ontbreken, acht de reclassering de situatie van verdachte zeer zorgelijk. De reclassering vindt verdachte een 'ongeleid projectiel', wat kan leiden tot gevaar voor anderen.
Ook uit verschillende processen-verbaal die zich in het onderhavige dossier bevinden blijkt de rechtbank dat verdachte afwijkend gedrag heeft vertoond. In een proces-verbaal d.d. 14 november 2016 inzake de mishandeling van [slachtoffer 7] heeft [slachtoffer 7] verklaard dat hij verdachte (als buurtgenoot) al enige jaren kent en dat verdachte hem al geruime tijd bedreigd en tiranniseert. Wanneer verdachte hierover wordt gehoord verklaart hij, zoals opgenomen in een proces-verbaal d.d. 14 november 2016, dat aangever een moordaanslag op hem heeft beraamd via zijn pleegzoon. Direct hierna heeft verdachte verklaard dat hij die middag gaat trouwen en deelt hij mede dat verbalisanten de vriendelijke groeten moeten doen aan de burgemeester van Sint Annaparochie. In een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2016 heeft verbalisant opgenomen dat verdachte erg in de war was toen men zijn vingerafdruk wilde nemen. Na uitleg van de verbalisant over de procedure wilde verdachte niet meer meewerken. De arrestanten van de arrestantenzorg, die verdachte al jaren kennen, gaven ook aan dat verdachte erg in de war was.
Uit een proces-verbaal d.d. 13 december 2016, inzake de bedreiging van de huisarts, is door deze verklaard dat hij eerder altijd goed contact had met verdachte en goed bij hem kon doordringen. Dit is de laatste tijd erg veranderd en de huisarts heeft waargenomen dat het steeds slechter gaat met verdachte, hetgeen hem grote zorgen baart. Eén van de getuigen van de bedreiging, [getuige 6] , die werkzaam is in de praktijk van de huisarts, heeft verklaard dat zij verdachte al heel wat jaren kent en dat hij een hele tijd uit beeld is geweest. Sinds een half jaar komt verdachte weer in beeld en is hij een hele andere man dan zoals zij hem eerder kende. Zij heeft verklaard dat zij eerder nooit bang voor verdachte is geweest, maar dat nu wel is. Als toelichting hiervoor geeft zij dat verdachte soms drie à vier keer per dag in de huisartsenpraktijk komt en dan tussen de andere patiënten gaat zitten en verwarde gesprekken voert. Zij heeft verklaard een duidelijk stijgende lijn te zien in de verwardheid en agressie bij verdachte. Ook in het proces-verbaal van 15 december 2016, inhoudende het getuigenverhoor van [getuige 7] , is opgenomen dat verdachte vaak bij de huisartsenpraktijk komt en dat zijn gesprekken van de hak op de tak gaan. Daarnaast heeft verdachte het over dingen die niet bestaan of niet kunnen. Zo zou verdachte hebben gezegd dat de eigenaren van het pension zijn ouders zijn, terwijl die eigenaren van dezelfde leeftijd zijn als verdachte.
Uit een proces-verbaal van 5 mei 2017 terzake de diefstal van het horloge heeft aangever verklaard dat verdachte een dreigende houding aannam met een fles drank in zijn handen. Hij dreigde om de fles kapot te slaan. Verdachte was verbaal agressief en schreeuwde. In een ander proces-verbaal van 5 mei 2017 hebben verbalisanten verklaard dat verdachte zijn cel had besmeurd met urine.
Ook ter terechtzitting heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte in korte tijd zeer boos wordt wanneer hij met belastend bewijs wordt geconfronteerd of er met hem wordt gesproken over de ten laste gelegde feiten. Ook ter zitting heeft verdachte meerdere doodsbedreigingen geuit en heeft hij voorgesteld zijn kracht te laten zien door de tafel door midden te slaan. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij last heeft van zijn medicatie en dat hij zich daardoor niet kan gedragen omdat hij er woede- en paniekaanvallen van krijgt.
Het wettelijk kader van de terbeschikkingstelling
Op grond van de artikelen 37a en 37b (juncto artikel 37) van het Wetboek van Strafrecht zijn aan oplegging van terbeschikkingstelling (verder: TBS) met verpleging van overheidswege een aantal voorwaarden gesteld, te weten:
1. bij de verdachte moet tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens hebben bestaan;
2. op het begane misdrijf moet een gevangenisstraf van vier jaar of meer zijn gesteld;
3. de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, moet het opleggen van een TBS maatregel en bevel tot verpleging van overheidswege eisen.
Als een verdachte, zoals thans aan de orde, zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt voor het opleggen van een TBS maatregel de eis van een volwaardig multidisciplinair onderzoek.
De oplegging van een TBS maatregel blijft evenwel mogelijk mits vastgesteld kan worden dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit sprake was een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Nu dit niet kan worden vastgesteld door deskundigen kan de rechter slechts tot vaststelling van voornoemde gebrekkige ontwikkeling of stoornis komen met grote behoedzaamheid en indien voldoende steun te vinden is in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wel hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechter verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van verdachte.
Op basis van voornoemde bevindingen van voormelde gedragsdeskundigen en hetgeen blijkt over het bizarre gedrag van verdachte uit de processen-verbaal van politie, de politiemutaties en het door de rechtbank zelf geconstateerde gedrag van verdachte ter terechtzitting van 8 februari 2018, is voor de rechtbank in voldoende mate aannemelijk geworden dat bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een, niet nader omschreven, ziekelijke stoornis van de geestvermogens heeft bestaan op grond waarvan verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is te achten. De rechtbank is van oordeel dat deze ziekelijke stoornis, waarvan het gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld niet aannemelijk is dat deze zonder behandeling zal verdwijnen, zodanig is dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een aanzienlijk recidivegevaar. De rechtbank baseert zich hierbij op de bevindingen van Reclassering Nederland, alsmede op de hoge frequentie van meldingen en aangiften die zich sinds het najaar van 2016 in rap tempo opvolgden. De door verdachte gepleegde feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
De rechtbank overweegt daarbij dat de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.
In aanmerking genomen dat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht, is de strafbaarheid van verdachte niet (geheel) uitgesloten. Mede gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat naast de oplegging van de TBS maatregel een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van één jaar noodzakelijk is, omdat de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Verdachte heeft immers in korte tijd verschillende strafbare feiten gepleegd, welke voor veel impact en overlast hebben gezorgd bij de verschillende aangevers en slachtoffers.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 422,85 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
2. [slachtoffer 7] , tot een bedrag van € 9,74 ter vergoeding van materiële schade en € 170,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Oordeel van de rechtbank
ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3]
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 7]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 10. bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 november 2016.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 62, 138, 285, 287, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet Wapens en Munitie zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 2. primair, subsidiair en 5. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/730178-17 primair en het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 1., 3., 4., 5. subsidiair, 6., 7., 8., 9. en 10. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte in de zaak met parketnummer 18/730178-17 primair en het in de zaak met parketnummer 18/720203-17 onder 1., 3., 4., 5. subsidiair, 6., 7., 9. en 10. ten laste gelegde tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van één jaar.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Bepaalt dat in de zaak met parketnummer 18/720203-17 ten aanzien van het onder 8. ten laste gelegde:

Geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 3]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 7]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 179,74(zegge: honderdnegenenzeventig euro en vierenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 7] , te betalen een bedrag van € 179,74 (zegge: honderdnegenenzeventig euro en vierenzeventig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 9,74 aan materiële schade en € 170,00 aan immateriële schade. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2016.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 7] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. M.J. Dijkstra, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2018.
Mr. Dijkstra en mr. Velvis zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.