ECLI:NL:RBNNE:2018:87

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
18/830261-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van vermeende poging tot doodslag en mishandeling

Op 11 januari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die werd verdacht van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak was ontstaan naar aanleiding van een incident op 22 februari 2016, waarbij zowel de verdachte als de aangever (slachtoffer) snijverwondingen hadden opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende objectief en redengevend bewijs is om de lezing van de verdachte te weerleggen, die stelde dat zij niet de aanvaller was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en de aangever niet met elkaar stroken en dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte het mes naar de plaats delict had meegenomen met de intentie om de aangever te steken. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor de poging tot doodslag, maar veroordeling voor de poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en heeft de verdachte integraal vrijgesproken van alle beschuldigingen. De benadeelde partij, de aangever, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat het feit niet bewezen was. De uitspraak benadrukt het belang van objectief bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het beoordelen van tegenstrijdige verklaringen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830261-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 januari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
21 december 2017, welk onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 28 december 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.L.P. Fauser, advocaat te Delfzijl.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 22 februari 2016 te [pleegplaats], gemeente Menterwolde, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet de punt van een mes, althans een scherp voorwerp tegen de maag, althans buikstreek van die [slachtoffer] heeft geprikt en/of gedrukt, althans gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 22 februari 2016 te [pleegplaats], gemeente Menterwolde, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet de punt van een mes, althans een scherp voorwerp tegen de maag, althans buikstreek van die [slachtoffer] heeft geprikt en/of gedrukt, althans gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
A
zij op of omstreeks 22 februari 2016 te [pleegplaats], gemeente Menterwolde, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met de punt van een mes, althans een scherp voorwerp tegen de buik te prikken/duwen, althans te houden en/of met een mes, althans een scherp voorwerp in de vinger te snijden en/of die [slachtoffer] (met een krik) te slaan;
en/of
B
zij op of omstreeks 22 februari 2016 te [pleegplaats], gemeente Menterwolde, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door de punt van een mes, althans een scherp voorwerp tegen de buik van die [slachtoffer] te prikken/duwen, althans te houden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde en
veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verklaring van aangever [slachtoffer] dat hij door verdachtes gedraging met een mes verwond is geraakt wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen. Uit dit proces-verbaal blijkt dat [slachtoffer] nagenoeg direct na het incident de ter plaatse patrouillerende verbalisanten heeft gesproken en melding heeft gedaan van hetgeen is gebeurd. Door de verbalisanten is op aanwijzing van aangever het mes aldaar aangetroffen. Daarnaast is geconstateerd dat aangever (snij)verwondingen heeft aan zijn vingers en dat er een gat zit in aangevers trui ter hoogte van de plek waar verdachte het mes voor aangever heeft gehouden. Daarenboven is in de woning van verdachte een mes aangetroffen met een soortgelijk heft als het heft van het mes dat bij het voorval is gebruikt. Door de vriend van verdachte wordt niet uitgesloten dat het op de plaats delict aangetroffen mes afkomstig is van de messenset die ze thuis hebben.
De officier van justitie heeft daarnaast gesteld dat de lezing van verdachte dat aangever degene is geweest die het mes tevoorschijn heeft gehaald, ongeloofwaardig is. Door de vriend van verdachte die tijdens het voorval aanwezig was, is geen mes bij aangever gezien. Daarnaast heeft verdachte na de vermeende aanval niets aan haar vriend verteld over haar verwonding door een mes. Ook nadat ze zijn weggereden is daarover in de auto niet gesproken. Gelet op de verklaring van verdachte is te verwachten dat ze het daarover zouden hebben gehad. Alles afwegende is de verklaring van verdachte niet geloofwaardig.
Voorts heeft de officier van justitie betoogd dat uit de uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden afgeleid dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever, waardoor verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag moet worden vrijgesproken. Wel kan de subsidiair ten laste gelegde poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel worden bewezen, nu door de handeling van verdachte aangever ernstig gewond had kunnen raken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het al het ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan integraal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
In de nacht van 22 februari 2016 hebben aangever en verdachte dan wel verdachtes vriend contact met elkaar gehad via Whatsapp en/of Facebook Messenger. Dit naar aanleiding van een naar zijn zeggen als compliment bedoelde opmerking die aangever had gemaakt richting verdachte. Verdachte en haar vriend stelden deze opmerking echter niet op prijs. Op basis van voornoemd contact heeft aangever voorgesteld om elkaar te ontmoeten op de parkeerplaats van de Aldi te [pleegplaats], met de kennelijke bedoeling om te praten. Even later hebben aangever, verdachte en verdachtes vriend elkaar aldaar daadwerkelijk getroffen. Op de parkeerplaats is vervolgens het een en ander voorgevallen, waardoor zowel aangever als verdachte (snij)verwondingen hebben opgelopen aan hun handen.
De lezingen van aangever en verdachte over de toedracht van de verwondingen stroken niet met elkaar. In de lezing van aangever had verdachte een mes bij zich, welk zij op een gegeven moment tevoorschijn heeft gehaald. Met dit mes zou verdachte in de richting van aangevers buik hebben geprikt, hetgeen een gat in zijn trui heeft veroorzaakt. In een reflex zou aangever het mes bij het lemmet hebben gepakt om te voorkomen dat hij gestoken zou worden. Hij heeft het mes hierna afgepakt en weggegooid. Aangever verklaart pas later te hebben gemerkt dat hij door het vastpakken van het lemmet verwondingen heeft opgelopen aan zijn rechterhand.
In de lezing van verdachte zou het juist aangever zijn geweest die een mes bij zich had. Aangever zou haar daarmee hebben bedreigd door het mes voor haar te houden, terwijl aangever haar bij de keel vasthield. Op een bepaald moment zou verdachte het mes van aangever afgepakt hebben, waarna aangever het mes weer heeft teruggepakt. Aangever heeft het mes hierna weggegooid. De verwonding aan verdachtes hand is ontstaan toen ze het mes van aangever heeft afgepakt, aldus verdachte.
De vriend van verdachte was bij het incident aanwezig, maar uit zijn verklaring blijkt niet dat hij een mes heeft gezien. Ook op andere relevante onderdelen biedt zijn verklaring geen ondersteuning voor één van beide lezingen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er ook anderszins geen objectieve informatie voorhanden die het ene scenario aannemelijker maakt dan het andere. Er is onderzoek verricht of verdachte en aangever in het bezit zijn van soortgelijke messen als het mes dat op de plaats van het incident is aangetroffen en in beslag genomen. Uit dat onderzoek is enkel gebleken dat in de keuken van de woning van verdachte een (andersoortig, namelijk gekarteld) mes is gevonden met hetzelfde handvat als het in beslag genomen vleesmes. Het gaat daarbij echter om een handvat zoals veel messen hebben waardoor dit gegeven op zichzelf onvoldoende onderscheidend is.
In de woning van aangever is - bij een van te voren aangekondigde zoeking - geen soortgelijk mes aangetroffen.
Ook het gat in de trui en de scheur in de jas van aangever leveren geen objectief bewijs op, nu niet onaannemelijk is dat deze door een andere oorzaak op een ander tijdstip zijn ontstaan. Concluderende informatie met betrekking tot bijvoorbeeld de aard, vorm en locatie van deze beschadigingen ontbreekt in het dossier.
Nu er niet voldoende objectief en redengevend bewijsmateriaal beschikbaar is dat de door verdachte gegeven lezing - die niet volstrekt onaannemelijk is - kan weerleggen, anders dan de verklaring van aangever, kan naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat aangever naar waarheid heeft verklaard. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat verdachte het mes naar de parkeerplaats heeft meegenomen en aangever daarmee heeft willen steken. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het primair, subsidiair en meer subsidiair (onderdeel A en B) ten laste gelegde dat betrekking heeft op dit opzet niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
In onderdeel A van het meer subsidiair ten laste gelegde wordt verdachte ook verweten dat hij aangever heeft mishandeld door de laatste (met een krik) te slaan. Ook dit onderdeel acht de rechtbank niet bewezen nu aangever weliswaar heeft verklaard dat verdachte hem met de hand en een krikstang heeft geslagen, maar hij ook uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij daardoor geen pijn heeft gevoeld, en voorts niet heeft verklaard dat hij daarvan letsel heeft bekomen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Smeets, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en
mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 januari 2018.