ECLI:NL:RBNNE:2018:899

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
18/830361-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling jongvolwassen verdachte voor straatroof, diefstal en afpersing met bijzondere voorwaarden

Op 15 maart 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een jongvolwassen verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 216 dagen, waarvan 60 dagen onvoorwaardelijk. De verdachte is schuldig bevonden aan meerdere strafbare feiten, waaronder straatroof, diefstal met geweld en afpersing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 24 september 2017 in Groningen samen met een medeverdachte een straatroof heeft gepleegd waarbij een (imitatie) Rolex horloge en andere goederen van het slachtoffer zijn afgenomen onder bedreiging met een mes. Daarnaast heeft de verdachte op verschillende momenten geld gepind met een gestolen bankpas, wat leidde tot diefstal van in totaal € 1.400,-. De rechtbank heeft de bijdrage van de medeverdachte in de straatroof niet als voldoende gewichtiger geacht om te spreken van medeplegen, waardoor de verdachte van dat onderdeel is vrijgesproken. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de jeugddetentie verbonden, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en een alcoholverbod. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn kwetsbare positie zonder verblijfsvergunning en de invloed van alcohol op zijn gedrag. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 980,- aan schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830361-17
ad informandum gevoegd parketnummer 18/820217-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 maart 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd te P.I. HvB Ter Apel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
1 maart 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Hullegie, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
A. hij op of omstreeks 24 september 2017 te Groningen op de openbare weg (aan/nabij Martinikerkhof) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (imitatie) Rolex horloge en/of een jas (merk Stone Island), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte, tesamen met zijn mededader, althans alleen, die [slachtoffer 1] heeft (mee)gelokt, althans meegenomen, naar het Martinikerkhof en/of daar heeft laten struikelen/naar de grond gebracht en/of
(daarbij) dreigend tegen die [slachtoffer 1] gezegd: "Mattie ik heb een mes bij me", "Mattie nu uit doen, ik heb een mes", "ik heb een mes, ik steek je neer als het moet" en/of "loop mee, loop mee", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
(aldus) een voor die [slachtoffer 1] dreigende situatie heeft geschapen;
EN/OF
B. hij op of omstreeks 24 september 2017 te Groningen op de openbare weg (aan/nabij Martinikerkhof), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas (merk Stone Island), een riem (merk Gucci) een portemonnee, en/of een pinpas in elk geval van enig goed, en/of het ter beschikking stellen van gegegeven, te weten zijn pincode, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte, tesamen met zijn mededader, althans alleen die [slachtoffer 1] heeft (mee)gelokt, althans meegenomen, naar het Martinikerkhof en/of daar heeft laten struikelen/naar de grond gebracht en/of
(daarbij) dreigend tegen die [slachtoffer 1] gezegd: "Mattie ik heb een mes bij me", Mattie nu uit doen, ik heb een mes", "Mattie wat heb je nog meer? Waar is je portemonnee, ik wil je pinpas. Wat is je pincode, ik heb een mes, ik steek je neer als het moet" en/of "loop mee, loop mee", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
(aldus) een voor die [slachtoffer 1] dreigende situatie heeft geschapen;
2.
hij op of omstreeks 30 september 2017 te Groningen (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meer pinautomaten (aan/nabij de Grote Markt. Guldenstraat en/of Oude Ebbingestraat) heeft weggenomen in totaal E 940,- in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte die/dat weg te nemen hoeveelheid geld onder zijn bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een onrechtmatig verkregen, althans een onbevoegd gebruikte, bankpas met bijbehorende pincode);
3.
hij op of omstreeks 10 oktober 2017 te Groningen (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meer pinautomaten (aan/nabij de Grote Markt) heeft weggenomen in totaal
E 480,- in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders die/dat weg te nemen hoeveelheid geld onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een onrechtmatig verkregen, althans een onbevoegd gebruikte, bankpas met bijbehorende pincode).
De rechtbank heeft ter onderscheiding de verschillende onderdelen van het onder 1 ten laste gelegde aangeduid met A en B. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1A en B, 2 en 3 ten laste gelegde gevorderd, met dien verstande dat met betrekking tot het onder 1B ten laste gelegde aangever is gedwongen tot afgifte van een riem, pinpas en pincode en dat met betrekking tot feit 3 in ieder geval € 400,00 is weggenomen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 bewezen kan worden dat sprake is van medeplegen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1A ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is geweest van een wegnemings-handeling. Met betrekking tot de jas heeft aangever verklaard dat verdachte hem heeft laten struikelen en de jas, terwijl aangever op de grond lag, heeft uitgetrokken. Deze verklaring moet onwaarschijnlijk worden geacht, omdat het vrij moeilijk zo niet onmogelijk lijkt om snel een jas uit te trekken van een dronken persoon die op de grond ligt. Verdachte heeft bovendien betwist dat hij aangever ten val heeft gebracht. Met betrekking tot het horloge heeft de raadsvrouw gesteld dat onder bepaalde omstandigheden het gedogen van wegnemen gelijkgesteld kan worden aan afgeven. Verdachte heeft onder bedreiging het horloge bij aangever afgedaan, waaruit de karakteristieke eigenmachtige wegnemingshandeling van verdachte niet kan worden afgeleid. Verder volgt uit het dossier dat aangever onder bedreiging en intimidatie is gedwongen ook zijn overige goederen af te geven en aan verdachte ter beschikking te stellen. Aangezien aangever dus de heerschappij van zijn goederen onder dwang heeft prijsgegeven door deze aan verdachte te geven, waarna verdachte daar vrijelijk over kon beschikken, dient het afdoen van het horloge door verdachte ook gekwalificeerd te worden als afpersing.
Ten aanzien van het onder 1B ten laste gelegde heeft de raadsvrouw gesteld dat niet kan worden bewezen dat er geweld is gebruikt en dat verdachte van dit onderdeel vrijgesproken moet worden. Dat verdachte aangever heeft laten struikelen, zoals aangever heeft verklaard, wordt betwist door verdachte en niet ondersteund door ander bewijs. De verklaring van verdachte dat aangever zelf is gevallen nadat verdachte de goederen al had afgenomen, is logischer en van deze verklaring moet dan ook worden uitgegaan.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat bij feit 3 kan worden bewezen dat verdachte een bedrag van € 400,00 heeft weggenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
ten aanzien van feit 1 A en B
1. De door verdachte op de terechtzitting van 01 maart 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 24 september 2017 tegen aangever gezegd dat hij mee moest lopen naar het Martinikerkhof in Groningen. Ik heb tegen hem gezegd: "Mattie, ik heb een mes bij me." Ik heb zijn horloge van zijn pols gepakt. Aangever heeft mij zijn jas, riem en pinpas gegeven. Ik heb ook tegen hem gezegd: "Waar is je portemonnee?"
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 september 2017, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017253689 d.d. 21 december 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 23 september 2017 ben ik aangekomen in Groningen. Omstreeks 00.00 uur ben ik naar de stad gegaan. Ik ben met twee mannen meegelopen in de richting van het Martinikerkhof. Een van de mannen zette zijn been achter mijn been en ik viel achterover. Ik lag met mijn rug op de grond en de man stond over mij heen, met aan beide kanten van mijn lichaam een been. Hij zei: "Mattie ik heb een mes bij me." Vervolgens pakte hij mijn linkerarm en deed mijn Rolex af met zijn linkerhand. Vervolgens trok de man mijn jas uit. Hij begon bij mijn rechterarm en ik hielp hem daarbij, omdat ik bang was voor het mes waar hij het over had. Tot slot wilde hij mijn riem en hij zei: "Mattie nu uit doen, ik heb een mes." Ik besloot om mijn riem zelf los te halen en uit mijn broek te halen en deze aan hem te geven. Hij zei: "Mattie wat heb je nog meer?" Hij zei: "Waar is je portemonnee?" Hij zei tegen mij dat hij mijn pinpas wilde en deze heb ik hem gegeven. Vervolgens zei hij: "Wat is je pincode, ik heb een mes, ik steek je neer als het moet." Hierop heb ik mijn pincode gegeven. Hij hielp mij op te staan en toen zei hij: "Loop mee, loop mee."
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 29 september 2017, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Het betreft de volgende goederen. Een jas van het merk Stone Island. Een horloge van het merk Rolex. Dit was een nep horloge. Een riem van het merk Gucci. Een bankpas.
ten aanzien van feit 3
1. De door verdachte op de terechtzitting van 1 maart 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Nadat aangever had gepind, heb ik zijn pinpas gepakt. Met die pinpas heb ik ongeveer
€ 400,00 gepind. Ik heb de pinpas in de tussentijd aan niemand gegeven.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 oktober 2017, opgenomen op pagina 187 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 10 oktober 2017, omstreeks 03:20 uur, liep ik over de Grote Markt in Groningen. Ik liep naar de ABN AMRO. Bij een van de pinautomaten heb ik mijn pinpas in de automaat gestopt en twintig euro van mijn rekening afgehaald. Vervolgens kwam mijn pinpas weer uit de automaat. Jongen 2 pakte deze uit de automaat. De volgende transacties zijn gemaakt:
03:28 uur, Grote Markt 23, twintig euro. Deze heb ik zelf gepind.
03:29 uur, Rabobank stad en midden, vijftig euro.
03:33 uur, Grote Markt 23, honderd euro.
03:34 uur, Grote Markt 23, honderd euro.
03:35 uur, Grote Markt 23, honderd euro.
03:36 uur, Grote Markt 23, honderd euro.
03:37 uur, Grote Markt 23, tien euro.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2018, opgenomen op pagina 191 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Naar aanleiding van de straatroof gepleegd op 10 oktober 2017 aan de Grote Markt te Groningen, zijn de camerabeelden van de ABN AMRO Bank opgevraagd. Op de beelden is te zien dat [verdachte] omstreeks 03:28:10 uur naar de pinpassleuf van de pinautomaat reikt en de pinpas van aangever eruit pakt. Hij rent weg. Omstreeks 03:28:22 uur komt [verdachte] teruggelopen richting de pinautomaat. Hij raakt het scherm van de pinautomaat aan en haalt vervolgens een transactie bon uit de pinautomaat. Hij rent wederom weg. Om 03:32:45 uur komt [verdachte] aanlopen bij de pinautomaat. Hij lijkt buiten adem en maakt gebruik van de pinautomaat. Uit de transactiegegevens van de aangever blijkt dat bij desbetreffende pinautomaat om 03:33 uur 100 euro is opgenomen. Om 03:33:45 uur loopt [verdachte] naar de pinautomaat gelegen rechts van de pinautomaat waar zojuist geld is opgenomen. [verdachte] maakt gebruik van de pinautomaat. Uit de transactiegegevens van de aangever blijkt dat bij desbetreffende pinautomaat om 03:34 uur 100 euro is opgenomen. Om 03:35:04 uur steekt [verdachte] een voorwerp gelijkend op een bankbiljet in zijn rechter broekzak. Om 03:35:28 uur loopt [verdachte] weer terug naar de eerst gebruikte pinautomaat. [verdachte] maakt gebruik van de pinautomaat. Uit de transactiegegevens van de aangever blijkt dat bij desbetreffende pinautomaat om 03:36 uur 100 euro is opgenomen. Om 03:36:17 uur loopt [verdachte] naar de pinautomaat gelegen rechts van de pinautomaat waar zojuist geld is opgenomen. [verdachte] maakt gebruik van de pinautomaat. Uit de transactiegegevens van de aangever blijkt dat bij desbetreffende pinautomaat om 03:37 uur 10 euro is opgenomen. Vervolgens probeert [verdachte] nogmaals bij de pinautomaten te pinnen.
ten aanzien van feit 2
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 maart 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 oktober 2017, opgenomen op pagina 168 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met (bedreiging met) geweld van een horloge. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat uit de verklaringen van aangever en verdachte de voor diefstal karakteristieke eigenmachtige wegnemingshandeling kan worden afgeleid. Dit geldt niet ten aanzien van de jas, zodat verdachte van dit deel van het onder 1A ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Op grond van de verklaring van aangever acht de rechtbank ten aanzien van feit 1 tevens bewezen dat verdachte aangever heeft laten struikelen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verklaring van aangever, welke verklaring gedetailleerd en authentiek is, als onbetrouwbaar aan te merken.
De rechtbank acht ten aanzien van het onder 1A en 1B ten laste gelegde niet bewezen dat sprake is van medeplegen. De rechtbank is van oordeel dat de bijdrage van medeverdachte Yaqub aan de diefstal met geweld en de afpersing niet van voldoende gewicht is geweest om te kunnen spreken van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten, wat een voorwaarde is om tot medeplegen te komen. Ook van dit onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde wordt verdachte daarom vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 acht de rechtbank op grond van de opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte een totaalbedrag van € 460,00 heeft weggenomen. Dit bedrag is, in zes keer, gepind nadat verdachte in het bezit is gekomen van de bankpas van aangever, dus na 03:28 uur, het tijdstip waarop aangever een bedrag van € 20,00 heeft gepind.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1A en B, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
A. hij op 24 september 2017 te Groningen op de openbare weg aan/nabij Martinikerkhof, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (imitatie) Rolex horloge, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan door geweld en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer 1] heeft laten struikelen en/of dreigend tegen die [slachtoffer 1] gezegd: "Mattie ik heb een mes bij me", "Mattie nu uit doen, ik heb een mes", "Ik heb een mes, ik steek je neer als het moet" en/of "Loop mee, loop mee", en aldus een voor die [slachtoffer 1] dreigende situatie heeft geschapen;
EN
B. hij op 24 september 2017 te Groningen op de openbare weg aan/nabij Martinikerkhof, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas (merk Stone Island), een riem (merk Gucci) en een pinpas en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten zijn pincode, toebehorende aan [slachtoffer 1], welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer 1] heeft laten struikelen en/of dreigend tegen die [slachtoffer 1] gezegd: "Mattie ik heb een mes bij me", Mattie nu uit doen, ik heb een mes", "Mattie wat heb je nog meer? Waar is je portemonnee, ik wil je pinpas. Wat is je pincode, ik heb een mes, ik steek je neer als het moet" en/of "Loop mee, loop mee", en aldus een voor die [slachtoffer 1] dreigende situatie heeft geschapen;
2.
hij op 30 september 2017 te Groningen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit meerdere pinautomaten (aan de Grote Markt. Guldenstraat en/of Oude Ebbingestraat) heeft weggenomen in totaal € 940,00, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte die weg te nemen hoeveelheid geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een onrechtmatig verkregen bankpas met bijbehorende pincode;
3.
hij op 10 oktober 2017 te Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit pinautomaten (aan/nabij de Grote Markt) heeft weggenomen in totaal € 460,00, toebehorende aan [slachtoffer 3], waarbij verdachte die weg te nemen hoeveelheid geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een onrechtmatig verkregen bankpas met bijbehorende pincode.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. voortgezette handeling van
A. diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen
personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk
te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg
EN
B. afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
2. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
3. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1A en B, 2 en 3 ten laste gelegde, alsmede de ad informandum gevoegde feiten wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden toezicht door de jeugdreclassering en een alcoholverbod in overleg met de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een jeugddetentie gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest met eventueel een korte voorwaardelijke vrijheidsstraf. Verdachte heeft verklaard zich aan alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te willen houden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld en welke feiten hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een straatroof (diefstal met geweld/bedreiging met geweld en afpersing), een diefstal van een portemonnee, twee diefstallen door het pinnen met een gestolen pinpas, drugsbezit en een winkeldiefstal. Bij de diefstallen, gepleegd in de vroege ochtenden in het centrum van Groningen, heeft hij berekenend gehandeld en telkens een kwetsbaar, onder invloed van alcohol verkerend, slachtoffer uitgezocht.
Uit het reclasseringsrapport van 21 februari 2018 komt naar voren dat verdachte geen verblijfsvergunning heeft en daarom geen recht heeft op inkomen, scholing, huisvesting of andere voorzieningen. Hij heeft geen dagbesteding en zijn schijnbare doelloze leven maakt hem vatbaar voor het misbruiken van alcohol, een pro criminele houding en wederzijdse negatieve beïnvloeding door en van vrienden. Zijn gebruik van alcohol verlaagt de drempel om delicten te plegen. De reclassering schat het recidiverisico als matig in en adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen. Met betrekking tot de op te leggen straf adviseert de reclassering een (gedeeltelijk voorwaardelijke) jeugddetentie en/of een werkstraf op te leggen en een toezicht uit te laten voeren door de jeugdreclassering. Tevens wordt een aantal bijzondere voorwaarden geadviseerd, waaronder een meldplicht.
De rechtbank zal - conform voormeld advies, de vordering van de officier van justitie en het verzoek van de raadsvrouw - het jeugdstrafrecht toepassen, omdat dit gelet op de ontwikkelingsfase van de jongvolwassen verdachte, de meest effectieve manier vormt om het gedrag in gunstige zin te beïnvloeden.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie moet worden opgelegd, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel zullen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Met deze straf wordt tevens beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 480,00 ter vergoeding van materiële schade en € 500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheidsclausule.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de vergoeding van de materiële schade moet worden gematigd, omdat de jas een jaar oud was.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1A en B bewezen verklaarde. De vordering zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 september 2017. De rechtbank ziet geen aanleiding om de vergoeding van materiële schade te matigen. Uit de bijgesloten kassabon blijkt dat de jas nog geen vijf maanden oud was, zodat geen rekening wordt gehouden met afschrijvingskosten.
Verdachte is vrijgesproken van het onderdeel "medeplegen", maar de rechtbank is van oordeel dat de medeverdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid ten aanzien van het onder 1A en B bewezen verklaarde. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 56, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1A en B, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 216 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
60 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de Jeugdbescherming Noord op het adres Leonard Springerlaan 13 te Groningen,
en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde actief meewerkt aan het verkrijgen van een vorm van scholing, (onbetaald) werk of stage wanneer hij de beschikking krijgt over een verblijfsvergunning/
-machtiging in enigerlei vorm;
3. dat de veroordeelde actief meewerkt aan het verkrijgen van een vorm van inkomen wanneer hij de beschikking krijgt over een verblijfsvergunning/-machtiging in enigerlei vorm;
4. dat de veroordeelde meewerkt aan het verkrijgen van een dagbesteding in de vorm van sport/hobby en/of vrijwilligerswerk, zolang hij nog geen verblijfsvergunning/-machtiging heeft;
5. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van alcohol, tenzij met instemming met de reclassering, en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urinecontroles of speekseltests.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van het onder 1A en B bewezen verklaarde:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
980,00(zegge: negenhonderd tachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2017, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderd tachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 18 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 480,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. F.J. Agema en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 maart 2018.