ECLI:NL:RBNNE:2018:954

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
16 maart 2018
Zaaknummer
C/18/174923 / HA ZA 17-74
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. B. Faber-Siermann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsovereenkomst en schadevergoeding na brand in bedrijfsruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [voornaam] [eiser], en gedaagde, de Onderlinge Verzekeringsmaatschappij Univé Groningen U. De zaak betreft een verzekeringsovereenkomst die op 9 december 2015 tot stand is gekomen tussen eiser en Univé, waarbij eiser een (brand)verzekering had afgesloten voor zijn bedrijfsruimte in Groningen. Op 29 december 2015 brak er brand uit in het pand, wat leidde tot aanzienlijke schade. Eiser verzocht Univé om schadevergoeding, maar Univé weigerde dit met het argument dat de brand opzettelijk door eiser was veroorzaakt, wat in strijd zou zijn met de voorwaarden van de verzekering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand opzettelijk is aangestoken, waarbij meerdere brandhaarden zijn aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de brand een onverwachte gebeurtenis was en dat hij niet betrokken was bij de brandstichting. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank Univé in het gelijk gesteld en eiser veroordeeld tot betaling van de door Univé gemaakte kosten, die voortvloeiden uit het onderzoek naar de brand.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de verzekeringnemer en de noodzaak om aan te tonen dat schade niet het gevolg is van opzettelijk handelen, zoals vastgelegd in de algemene voorwaarden van de verzekering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/174923 / HA ZA 17-74
Vonnis van 10 januari 2018
in de zaak van
[voornaam] [eiser], h.o.d.n. SvenShops,
wonende te Groningen,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J. Borsch te Tolbert,
tegen
de rechtspersoon
ONDERLINGE VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ UNIVÉ GRONINGEN U. [voorletter],
gevestigd te Appingedam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H. Dontje te Emmen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Univé genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 juni 2017,
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 september 2017,
  • de pleitaantekeningen van mr. Dontje en mr. Borsch.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert internetverkoopbedrijven in de door hem gehuurde bedrijfsruimte staande en gelegen aan de [straatnaam] [nummer] (hierna: het pand) te Groningen. [eiser] huurt het pand van zijn moeder, mevrouw [voorletter] [de moeder] (hierna [de moeder] ). Naast het bedrijfsmatige gebruik wordt het pand bewoond door [de moeder] en [voorletter] [eiser] , de jongere broer van [eiser] .
2.2.
Met ingang van 9 december 2015 is tussen [eiser] en Univé een (brand)verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen. Op de overeenkomst zijn bij dagvaarding in het geding gebrachte voorwaarden van toepassing verklaard, waaronder algemene voorwaarden, een algemeen reglement, een speciaal reglement uitgebreide bedrijfsschadeverzekering en een speciaal reglement uitgebreide gevarenverzekering roerende zaken in bedrijfsgebouwen.
2.3.
Uit de polis volgt dat de in het pand aanwezige goederen van [eiser] zijn verzekerd in geval van brand. In artikel 2 van de algemene voorwaarden is bepaald dat de verzekeraar het risico van onverwachte gebeurtenissen afdekt.
2.4.
In artikel 4.1.6. van de algemene voorwaarden is bepaald dat geen schade wordt vergoed die de verzekerde opzettelijk heeft veroorzaakt of schade die van dit opzettelijk handelen het gevolg is.
2.5.
Op de avond van 29 december 2015 is brand uitgebroken in het pand. Op de dag van de brand waren [eiser] en [voorletter] [eiser] in het pand aanwezig. Zij hebben het pand om 21.45 uur verlaten. [de moeder] was die dag niet in het pand aanwezig. Vanwege de brand zijn het pand en de inboedel (geheel of ten dele) verloren gegaan.
2.6.
In het proces-verbaal van bevindingen van 30 december 2015 hebben verbalisanten van politie [voorletter] [verbalisant 1] en [voorletter] [verbalisant 2] over de brand verklaard (voor zover hier van belang):
(…) Op dinsdag 29 december 2015, omstreeks 22.46 uur, reden wij verbalisanten [verbalisant 1] en
[verbalisant 2] op de Bornholmstraat. (…)
Toen wij de kruising Bornholmstraat met de Winschoterweg naderden zag ik, verbalisant [verbalisant 1] , dat er veel rook hing boven het industrieterrein links gelegen van onze positie, in de omgeving van de [straatnaam] . Hierop zijn we in de richting gereden waar wij de rook boven de panden zagen hangen.
Op de [straatnaam] aangekomen zagen wij dat de rook afkomstig was van een bedrijfspand aan de [straatnaam] , perceel [nummer] . Wij zagen dat het rook uit het dak kwam. Wij zagen de meeste rook komen uit de linker achterzijde van het dak. (…)
Bij de voordeur van het pand zagen wij dat er veel condens op de ramen zat en dat de ramen aan de binnen zijde zwart waren. Ik verbalisant [verbalisant 1] heb aan de voordeur gevoeld om te kijken of deze warm was en of deze was afgesloten. Ik voelde dat hij niet warm was en was afgesloten. Ook zagen wij geen verbrekingen aan de voorzijde van het pand. Vervolgens zijn wij aan zowel de linker als rechter kan van het pand geweest, ook hier zagen wij geen verbrekingen. Ik verbalisant [verbalisant 2] , ben gelopen naar de rechterzijde van het pand. Daar was een rode deur. Ik heb gevoeld aan deze deur of deze open was. Dat was niet het geval. Verder zag ik dat alle ramen van het pand heel weren en dat er geen verbrekingen zijn aangetroffen. (…).
2.7.
In het proces-verbaal van bevindingen van 30 december 2015 verklaren verbalisanten van politie [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (voor zover hier van belang):
(…) Ter plaatse zagen wij op meerdere plekken rook uit het pand komen. Hiermee bedoelen wij boven uit het dak, onder langs de ramen, voorkant van het pand, achterkant van het pand en aan de rechterkant van het pand. Wij zagen geen vuur.
Ongeveer 5 minuten later kwam ook de brandweer ter plaatse. Vervolgens kwam de OVD van de brandweer bij ons. En meldde dat er een jerrycan met mogelijk benzine op de keukentafel stond en dat er meerdere brandhaarden waren. Hierop hebben wij doorgegeven aan de meldkamer dat er een plaats delict van gemaakt moest worden (…).
2.8.
Uit het op 31 december 2015 opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , als schoonmaakster werkzaam in een nabij het pand gelegen bedrijfspand, volgt dat zij tussen 21:15 uur en 22.15 uur een zilverkleurige auto voor het pand heeft waargenomen, welke auto rond 22.50 uur was verdwenen. Voorts heeft zij een persoon rijdend op een brommer in de omgeving van het pand waargenomen.
2.9.
In opdracht van Univé en Achmea (de verzekeraar van [de moeder] ) heeft
[voorletter] [werkzaam voor Biesboer Expertise B.V.] , werkzaam voor Biesboer Expertise B.V. (hierna Biesboer), onderzoek naar de oorzaak van de brand gedaan. In zijn rapport van 3 februari 2016 heeft [werkzaam voor Biesboer Expertise B.V.] het volgende geconcludeerd:
(…) Gezien het vorenstaande, kan als resultaat van de ingestelde technische expertise en
daarbij gelet op de gedane mededelingen, worden gesteld dat:
- op 29 december 2015 brand heeft gewoed in het bedrijfspand met woning, gesitueerd op het onderhavige risicoadres in Groningen;
- deze brand omstreeks 22.45 uur ontdekt werd door een surveillance-eenheid van de politie;
- op dat moment geen personen in het pand aanwezig waren. Volgens verklaring zou zoon [voornaam] die dag/avond het pand omstreeks 21.30 uur als laatste hebben verlaten;
- gedurende de expertise in het pand tenminste 8 separate brandhaarden werden aangetroffen waaronder één in de ouderslaapkamer, één in de slaapkamer van de inwonende zoon [voornaam] , vier in de bedrijfsruimte, één in de als doka aangeduide ruimte en één in de woonkamer;
- geen onverklaarbare sporen van braak of verbreking werden aangetroffen daarbij opgemerkt dat als enige de buitenramen van de ouderslaapkamer niet meer konden worden onderzocht aangezien de brandweer tijdens de blussing de gevel waarin deze ramen opgenomen waren, heeft laten slopen;
- na het ontdekken van de brand door de surveillance-eenheid van de politie alsook door de gewaarschuwde brandweer vastgesteld werd dat alle ramen en deuren afgesloten en intact waren;
- het pand was voorzien van een inbraakalarmsysteem zonder doormelding en niet meer kon worden vastgesteld of het alarm ten tijde van de brand ingeschakeld is geweest.
Resumerend wordt dan ook gesteld, dat de brand in het bedrijfspand met woning is veroorzaakt door het op tenminste acht plaatsen, separaat van elkaar, opzettelijk bijbrengen of achterlaten van vuur (brandstichting). Of daarbij, ter activering, gebruik is gemaakt van brandversnellende middelen, zal mogelijk blijken uit het proces-verbaal van onderzoek door de politie. Aangezien het pand ten behoeve van deze brandstichting moet zijn betreden, en gelet op het feit dat alle ramen en deuren bij het ontdekken van de brand afgesloten en in tact bleken te zijn, kan niet andere worden geconcludeerd, dan dat er bij deze brandstichting betrokkenheid moet zijn van een sleutelhouder.
2.10.
Op 4 maart 2016 heeft hoofdagent van politie [voorletter] [verbalisant 4] een analyse gemaakt van beelden die op de dag van de brand zijn vastgelegd door een beveiligingscamera aanwezig op het naastgelegen perceel aan de [adres] en welke mede gericht is op de voorzijde van het pand [straatnaam] [nummer] en de openbare weg. In het proces-verbaal van bevindingen heeft de verbalisant (voor zover hier van belang) het volgende verklaard:
(…) Ik zag op de camerabeelden dat om 21.34.45 uur een personenauto in beeld kwam. Het voertuig reed op de [straatnaam] . Ter hoogte van perceel [nummer] stopte het voertuig en reed achteruit de oprit op voor het pand perceel [nummer] . Ik zag vervolgens een persoon uitstappen aan de bestuurderskant. Ik zag de persoon in de richting lopen van het pand perceel [nummer] .
Ik zag vervolgens dat er een lamp, mogelijk buitenlamp met sensor aan ging. Na enkele seconden
ging het licht weer uit.
Ik zag op de beelden dat om 21.43.07 uur het buitenlicht weer aan ging. Ik zag dat om 21.43.11 uur
een persoon in het licht verscheen bij perceel [nummer] . De persoon liep in de richting van het geparkeerde
voertuig voor perceel [nummer] . De persoon bleef kort achter het voertuig staan en draaide zich om in de
richting van het pand. Ik zag vervolgens dat er nog een persoon aan kwam lopen. Ik zag dat beide
personen iets droegen in hun handen. De eerste persoon liep door naar de portierdeur aan de
passagierskant. Ik zag dat de tweede persoon richting de portier liep van de bestuurderskant. Ik zag
dat hij met zijn arm een beweging maakte in de richting van het portier. Ik zag dat hij vervolgens
richting de kofferbak liep. Ik zag dat hij de kofferbak opende en goederen in de auto legde. Ik zag
dat de andere persoon ook richting de kofferbak liep. Het is niet duidelijk te zien wat en hoeveel
goederen in het voertuig werden gelegd. Ik zag vervolgens dat er een persoon aan de bestuurderszijde instapte en een persoon aan de passagierszijde.
Ik zag op de beelden dat het voertuig om 21.45.27 uur vooruit weg reed en links af sloeg de
[straatnaam] op. Het voertuig reed in de richting van [straatnaam] . Ik zag dat het voertuig om
21.45.37
uit beeld verdween.
Ik zag op de beelden dat om 22.03.46 uur een persoon op een fiets in beeld kwam. De fietser kwam
vanuit de richting [straatnaam] en fietste in de richting van het pand perceel [nummer] . Ik zag de
fietsverlichting branden. Ik zag op de beelden dat de fietser het pand perceel [nummer] voorbij fietste en
direct na het pand rechtsaf sloeg de oprit op van perceel [nummer] . Ik zag de fietser dus links om het pand
heen reed. Ik zag op de beelden dat de fietser om 22.03.56 uur achter het pand verdween.
Ik heb geen veranderingen bij het pand waargenomen. In de slaapkamer is geen licht gaan schijnen.
Ik zag op de beelden dat om 22.13.50 uur een persoon op een fiets aan de linkerzijde van het pand
perceel [nummer] weg kwam fietsen. Ik zag dat de fietser op de oprit van perceel [nummer] linksaf sloeg de
[straatnaam] op in de richting van de [straatnaam] . Ik zag dat de persoon op de fiets om 22.13.59
uur uit beeld verdween.
Ik zag op de beelden om 22.45 uur een politieauto langs rijden. In de richting van [straatnaam] . Ik
zag dat deze na enkele seconden weer terug reed vanuit de [straatnaam] in de richting van het
pand perceel [nummer] . Kort hierop komen er meer politiewagens ter plaatse. Ik zag op de beelden dat de
brandweer om 22.54 uur ter plaatse was. (…)
2.11.
Met een beroep op de (brand)verzekeringsovereenkomst heeft [eiser] Univé verzocht de door hem vanwege de brand geleden schade te vergoeden. Univé heeft deskundige [werkzaam voor Lengkeek Expertises] , werkzaam voor Lengkeek Expertises, opdracht gegeven onderzoek naar de oorzaak van de brand te doen en te bemiddelen bij de schadeafwikkeling. [eiser] heeft [werkzaam voor Vergnes Expertise B.V.] , werkzaam voor Vergnes Expertise B.V. opdracht gegeven een begroting van de schade te maken. Op 2 februari 2016 hebben [werkzaam voor Lengkeek Expertises] en [werkzaam voor Vergnes Expertise B.V.] overeenstemming bereikt omtrent een te benoemen derde deskundige, [voorletter] [derde deskundige] , indien zij gezamenlijk niet tot een vergelijk zouden kunnen komen. Bij akte van taxatie van 9 maart 2016 hebben [werkzaam voor Lengkeek Expertises] en [werkzaam voor Vergnes Expertise B.V.] gezamenlijk de schade bepaald. Tot afwikkeling van de schade is het niet gekomen omdat Univé het onderzoek van de politie naar een mogelijk rol van [eiser] bij de brand wilde afwachten. Bij schrijven van [nummer] oktober 2016 heeft [eiser] Univé bericht dat hij zich niet langer gebonden acht aan de schadetaxatie die door [werkzaam voor Vergnes Expertise B.V.] en [werkzaam voor Lengkeek Expertises] is uitgevoerd.
2.12.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft onderzoek gedaan naar de contacten die de mobiele telefoons van [eiser] , [voorletter] [eiser] en [de moeder] met het telecommunicatienetwerk hebben gemaakt (ondermeer) op de dag van de brand. Uit de in het geding gebrachte printlijsten volgt dat de telefoon van [eiser] op 29 december 2015 geen contact met het netwerk heeft gemaakt tussen 21.36 uur en 22.46 uur. Uit de gegevens volgt voorts dat de telefoon om 22.46 uur contact heeft gemaakt met communicatiemasten in Haren (Felland) en Glimmen (Brempad).
2.13.
In opdracht van Univé heeft [werkzaam bij Overtoom Brandexpertise] , werkzaam bij Overtoom Brandexpertise, op 23 november en 9 december 2016 met [eiser] gesproken. [eiser] heeft verklaard dat hij en zijn broer het pand op de avond van de brand hebben verlaten en dat zij vervolgens naar Haren (de Rijksstraatweg) zijn gereden om de etalage van het filiaal van “Mijn Tafel” te bekijken waar goederen van [eiser] geëtaleerd stonden. [eiser] heeft (voor zover hier van belang) verklaard:
(…) Ik had het wel eens met [voornaam] gehad over de handel en in Haren had ik een tafel om goederen te verkopen, dit was bij “Mijn Tafel”. Ik wilde dit [voornaam] laten zien en daarom reden wij daar rechtstreeks heen vanuit de woning van mijn moeder. De winkel was gesloten. (…)
Ik heb geen vaste route om naar Haren te rijden. Ik weet dan ook niet waar ik ben langsgereden. Ik kan niet verklaren waarom ik om 22.46 uur nog in Haren was. Het zou kunnen dat ik een half uur voor de winkel heb gestaan. Ik vind het niet onlogisch dat ik er toen nog was. (…)
2.14.
Op 30 januari 2017 heeft Univé [eiser] bericht dat de beweerdelijke schade niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat deze het gevolg is van zijn opzettelijk handelen.

3.De vorderingen

in conventie

3.1.
[eiser] vordert (na vermindering van eis) bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. Univé te veroordelen tot betaling aan hem van € 21.935,00, zulks binnen zeven dagen na betekening van het vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn,
II. te bepalen dat Univé wettelijke rente is verschuldigd over het onder I genoemde bedrag vanaf 30 december 2016, althans vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank te bepalen datum,
III. te bepalen dat Univé wordt veroordeeld in de kosten van dit geding, inclusief het salaris advocaat, te voldoen binnen zeven dagen na betekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
in reconventie
3.2.
Univé vordert [eiser] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van
€ 14.502,36, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 mei 2017 tot de dag der algehele voldoening, onder veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.

4.Het standpunt van [eiser]

In conventie

4.1.
Op grond van de tussen partijen tot stand gekomen verzekeringsovereenkomst is Univé gehouden de vanwege de brand door [eiser] geleden schade te vergoeden. Aan Univé komt geen beroep op artikel 4.1.6. van de algemene voorwaarden toe omdat [eiser] de brand niet opzettelijk heeft veroorzaakt. [eiser] is ook niet strafrechtelijk vervolgd voor brandstichting.
4.2.
Het is aan Univé te bewijzen dat de schade opzettelijk door [eiser] is veroorzaakt. Op grond van de processen-verbaal valt niet uit te sluiten dat personen buiten het zicht van de camera aan de achterzijde het pand zijn binnengedrongen. De politie heeft niet gecontroleerd of aan de achterzijde van het pand braaksporen zichtbaar waren. Niet geconcludeerd kan worden dat een sleutelhouder bij de brand betrokken moet zijn geweest. [eiser] en zijn broer hebben het alarmsysteem ingeschakeld nadat zij het pand hebben verlaten. Het systeem is overigens niet goed hoorbaar vanaf de straat.
4.3.
[eiser] betwist dat zijn telefoon en die van zijn broer gedurende de brand uit hebben gestaan. Dat volgt niet uit de enkele omstandigheid dat met deze telefoons gedurende enige tijd geen contact is gemaakt met het netwerk. Mogelijk zijn de door de verbalisant uitgewerkte printlijsten onvolledig. Na het vertrek uit het pand hebben [eiser] en zijn broer voor een etalage van een winkelpand in Haren gestaan. In deze winkel werden goederen van [eiser] te koop aangeboden.
4.4.
[eiser] leeft al jaren in onmin met zijn vader en tante. Kort voor de brand - zo volgt uit de verklaring van [getuige] - zijn verdachte voertuigen (auto en een brommer) nabij het pand gesignaleerd. Voorts is een niet van [eiser] afkomstige koevoet in het pand aangetroffen. Er zijn derhalve voldoende omstandigheden aan de orde op basis waarvan moet worden getwijfeld aan de stelling van Univé dat de brand opzettelijk door [eiser] is veroorzaakt.
4.5.
Univé is niet geslaagd in het bewijs van haar stelling dat de brand opzettelijk door [eiser] is veroorzaakt. Univé dient haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst derhalve na te komen en tot uitkering van het door [eiser] gevorderde bedrag over te gaan.
In reconventie
4.6.
[eiser] is niet direct of indirect bij het stichten van de brand betrokken geweest. [eiser] betwist dat hij toerekenbaar tekort is geschoten of onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering in reconventie dient derhalve te worden afgewezen, onder veroordeling van Univé in de kosten van de procedure.

5.Het standpunt van Univé

In conventie

5.1.
Univé voert, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de volgende verweren aan. De schade valt niet onder de dekking van de verzekeringsovereenkomst omdat de verzekeringnemer de brand opzettelijk heeft veroorzaakt. Ingevolge artikel 2 van de op de overeenkomst van toepassing verklaarde Algemene Voorwaarden biedt de verzekering dekking voor schade ontstaan als gevolg van een onverwachte gebeurtenissen. Het is aan [eiser] te bewijzen dat sprake is van een onverwachte gebeurtenis.
Gezien de rol van [eiser] bij de brand is daarvan geen sprake.
5.2.
Uit beelden van de beveiligingscamera en de analyse van de forensische opsporingsdienst van de politie volgt dat [eiser] en zijn broer het pand om 21.45 uur hebben verlaten. Om 22.03 uur verschijnt een fietser in beeld die het perceel betreedt en links langs het pand uit beeld verdwijnt. Na 10 minuten verschijnt de fietser wederom in beeld en verlaat hij of zij het perceel. Vanaf 22.27 uur is een steeds feller wordende lichtschijnsel in het pand waar te nemen. Uit de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] volgt dat alle ramen van het pand intact waren en dat geen verbrekingen zijn aangetroffen. Deskundige [werkzaam voor Biesboer Expertise B.V.] heeft evenmin sporen van braak aangetroffen. Het pand was volledig afgesloten toen de politie arriveerde. Deskundige [werkzaam bij Overtoom Brandexpertise] heeft geconcludeerd dat het een aantal (1 tot 3) minuten kost om het slot in de deur van het pand met een zogenaamde klopsleutel te ontsluiten en wederom af te sluiten. Het is aannemelijk dat de brandstichter een sleutelhouder is geweest omdat het pand na zijn of haar vertrek weer is afgesloten. Uit onderzoeken van [werkzaam voor Biesboer Expertise B.V.] , Overtoom Brandexpertise en de forensische opsporing van de politie volgt dat een groot aantal brandhaarden in het pand zijn aangetroffen en dat installaties in het pand zijn aangebracht ter bevordering van de brand. Bij verschillende brandhaarden zijn kaarsen aangetroffen. De fietser, die kennelijk als laatst voor de brand in het pand aanwezig is geweest heeft slechts 7 minuten de tijd gehad voor het prepareren en ontsteken van de minimaal 12 brandhaarden en het overhoop halen en/of doorzoeken van het kantoor. Voor het verzamelen van de gebruikte brandbare materialen heeft de dader moeten zoeken naar de kaarsen, tape, karton, keukendoeken en jerrycans met vloeistoffen. Een en ander zou moeten hebben plaatsgevonden in een zeer beperkt tijdsbestek terwijl de ruimte - zo volgt uit de camerabeelden - niet was verlicht. Evenals deskundige [werkzaam bij Overtoom Brandexpertise] acht Univé het zeer onwaarschijnlijk dat alle voorbereidingen binnen een tijdsbestek van de resterende 7 minuten hebben plaatsgevonden.
5.3.
Het is opmerkelijk dat de brand 2 weken na het sluiten van de verzekering is ontstaan en dat het alarm op de avond van de brand stond uitgeschakeld terwijl [eiser] , zijn broer en zijn moeder hebben verklaard dat zij het alarm telkenmale inschakelen op het moment dat zij het pand verlaten.
5.4.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft onderzoek verricht naar het mobiele telefoonverkeer van [eiser] , zijn broer en [de moeder] . Uit de gegevens volgt dat deze telefoons regelmatig contact hebben met het netwerk maar dat op de dag van de brand tussen 21.36 uur en 22.46 uur geen internetcontact is geweest. Uit de data volgt dat om 21.36.02 uur contact is geweest via de mast aan de Duinkerkenstraat en vervolgens om 22.46.18 uur via de mast aan het Brempad te Glimmen en (een halve minuut later aan) de mast aan het Felland te Haren. [eiser] heeft verklaard dat hij gedurende deze tijd voor een etalage van een Winkel in Haren heeft gestaan. Die verklaring is onbegrijpelijk omdat winkels op dat tijdstip zijn gesloten.
5.5.
Univé concludeert dat [eiser] als verzekeringnemer betrokken moet zijn geweest bij het ontstaan van de brand, er aldus geen sprake is van een onverwachte gebeurtenis in de zin van artikel 2 van de Algemene Voorwaarden en de vordering daarom dient te worden afgewezen, zulks onder veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
In reconventie
5.6.
Gezien zijn betrokkenheid bij de brand is [eiser] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst, althans heeft hij onrechtmatig jegens Univé gehandeld. Daarmee is hij aansprakelijk voor door Univé geleden schade. De schade bestaat uit onderzoekskosten die Univé vanwege het handelen van [eiser] heeft moeten maken. Onder verwijzing naar de in het geding gebrachte facturen (Lengkeek Expertise € 2.753,74 / Vergnes Expertise € 1.815,00 / Overtoom Brand expertise € 7.829,30 / interne onderzoekskosten € 2.104,32) vordert Univé een bedrag van in totaal € 14.502,36, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 mei 2017 tot de dag der algehele voldoening, onder veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.

6.De beoordeling

in conventie

6.1.
Voor ligt de vraag of de door [eiser] gevorderde schade geleden vanwege de brand op 29 december 2015 onder de dekking van de verzekeringsovereenkomst valt die hij met ingang van 9 december 2015 met Univé heeft gesloten.
6.2.
Het verweer van Univé komt er in de kern op neer dat de schade van dekking is uitgesloten omdat geen sprake is van een onverwachte gebeurtenis in de zin van artikel 2 van de op de verzekeringsovereenkomst van toepassing verklaarde algemene voorwaarden. De schade - zo voert Univé aan - is het gevolg van opzettelijk handelen door [eiser] en artikel 4.1.6. van de algemene voorwaarden staat dekking van die schade in de weg. Univé heeft voorts bepleit dat het aan [eiser] is te bewijzen dat de schade het gevolg is van een onverwachte gebeurtenis en dat de brand niet opzettelijk door hem is veroorzaakt. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
6.3.
Uitgangspunt in het verzekeringsrecht is dat een verzekeringnemer het bewijs van de overeenkomst en de van de dekkingsomschrijving deel uitmakende elementen dient bij te brengen en dat op de verzekeraar het bewijs van een uitsluiting en/of dekkingsbeperking rust. Aangezien bovengenoemde artikelen uit de algemene voorwaarden op dit punt onverenigbaar met elkaar zijn, wordt de hoofdregel in het verzekeringsrecht gevolgd. Het ligt derhalve op de weg van Univé te stellen en te bewijzen dat de brand opzettelijk door [eiser] is veroorzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is Univé in dat bewijs geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
6.4.
Uit de bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] volgt dat [eiser] en zijn broer het pand op de avond van de brand om 21.45.27 uur hebben verlaten. Kort na hun vertrek nadert een fietser het pand. Deze fietser verdwijnt om 22.03.56 uur achter het pand uit beeld van de camera. Om 22.13.50 komt de fietser weer in beeld en verlaat hij/zij het perceel. Om 22.27.04 uur, derhalve kort na het vertrek van de fietser, wordt een steeds feller wordend lichtschijnsel in het pand zichtbaar. Om 22.46 uur constateren verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de brand. Zij stellen vast dat de ramen van het pand onbeschadigd zijn, dat deuren zijn afgesloten en zij troffen geen verbrekingen aan. Nu partijen daarvoor geen andere plausibele verklaring hebben gegeven acht de rechtbank het bewezen dat de brand het gevolg is geweest van handelingen die deze fietser in het pand heeft verricht. De rechtbank laat in het midden of de fietser een sleutelhouder was of dat hij/zij zich de toegang heeft verschaft door gebruik van een zogenaamde klopsleutel.
6.5.
Uit het in het geding gebrachte proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] volgt dat de brandweer meerdere brandhaarden in het pand heeft aangetroffen en dat het pand als plaats delict is aangemerkt. Uit het rapport van deskundige [werkzaam bij Overtoom Brandexpertise] (productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie) volgt dat op 12 verschillende plaatsen in het pand opzettelijk brand is gesticht. Deze locaties zijn verspreid over de verschillende vertrekken in het pand. Zowel in het woon- als het bedrijfsgedeelte van het pand zijn brandhaarden aangetroffen. Uit het rapport volgt dat materialen uit het pand zijn verzameld en dat deze op verschillende locaties bijeen zijn gebracht. Het rapport beschrijft uitvoerig dat en op welke wijze ter bevordering van de brand op verschillende plaatsen bewerkelijke constructies zijn gemaakt met tape, karton, (geknoopte) doeken, kaarsen, jerrycans met brandbare vloeistoffen en waarbij inboedel zodanig is gepositioneerd dat brand wordt bespoedigd/bevorderd.
6.6.
De fietser - zo volgt uit de analyse van verbalisant [verbalisant 4] - is tussen 22.03.56 uur en 22.13.50 uur bij het pand aanwezig geweest. In die tijd heeft hij/zij zich naar de deur moeten begeven, het pand moeten openen en dit na het stichten van de brand weer moeten afsluiten. Hem of haar resteerde hooguit 9 minuten om de geconstateerde brandhaarden in het onverlichte pand te ontsteken. De rechtbank volgt de deskundige dat het onmogelijk is om in dit beperkte tijdsbestek, naast het ontsteken van de brand op de verschillende locaties in het pand, voorts zorg te dragen voor de opbouw van de bewerkelijke constructies die zijn aangetroffen. De rechtbank acht bewezen dat deze reeds in stelling moeten zijn gebracht voordat de fietser het pand is binnengegaan. Waar [eiser] en zijn broer gedurende de dag van de brand in het pand aanwezig zijn geweest en zij het pand kort voor binnenkomst van de brandstichter, om 21.45 uur, hebben verlaten, acht de rechtbank bewezen dat zij verantwoordelijk zijn voor het opbouwen van de brandbevorderende constructies in het pand.
6.7.
[eiser] heeft bovendien geen redengevende verklaring gegeven voor het feit dat zijn telefoon om 22.46 uur - één uur na hun vertrek uit het pand - contact heeft gemaakt met telecommunicatiemasten in Haren (Felland) en Glimmen (Brempad). Dat [eiser] en zijn broer (rekening houdende met een reistijd van de [straatnaam] te Groningen naar de Rijksstraatweg te Haren van ongeveer een kwartier) gedurende 45 minuten voor een gesloten winkel hebben gestaan om daarin geëtaleerde handelswaar van [eiser] te bekijken acht de rechtbank een weinig plausibele verklaring voor de aanwezigheid van [eiser] en zijn broer in de omgeving van Haren/Glimmen op het voormelde tijdstip.
6.8.
Voor zover [eiser] bij dagvaarding heeft willen stellen dat, nu hij en zijn broer door de politie als verdachten zijn gehoord maar uiteindelijk niet zijn vervolgd, uit de niet-vervolging moet worden afgeleid dat in rechte vast staat dat zij niet bij de brand betrokken waren, wordt hij in die stelling niet gevolgd. Slechts een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, levert dwingend bewijs op van dat feit. Dat betekent dat een sepot, waarvan hier kennelijk sprake is, geen dwingend bewijs oplevert van de niet-betrokkenheid van [eiser] en zijn broer.
6.9.
Als alternatieve scenario heeft [eiser] geopperd dat mogelijk door meerdere personen aan de achterzijde van het pand is ingebroken en dat door deze personen brand kan zijn gesticht. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit scenario worden uitgesloten omdat verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat de ramen van het pand heel waren, dat de deuren waren afgesloten en geen verbrekingen zijn aangetroffen.
6.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] de gemotiveerde en met relevante producties gestaafde stellingen van Univé onvoldoende gemotiveerd bestreden, zodat de rechtbank aan (tegen)bewijslevering op dit punt niet toekomt en het door Univé gestelde voor juist moet worden gehouden (artikel 149 Rv). Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient in rechte te worden aangenomen dat de brand opzettelijk door [eiser] is veroorzaakt, althans zij acht bewezen dat [eiser] daaraan een bijdrage heeft geleverd. Nu sprake is van opzet aan de zijde van de verzekeringnemer heeft Univé (met een beroep op artikel 4.1.6. van de algemene voorwaarden) op goede gronden geweigerd de door [eiser] gevorderde schade te vergoeden. De vordering van [eiser] zal derhalve worden afgewezen.
6.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Univé worden begroot op:
- griffierecht 1.924,00
- salaris advocaat
1.158,00(2,0 punt × tarief € 579,00)
Totaal € 3.082,00
In reconventie
6.12.
Univé baseert haar tot schadevergoeding strekkende vordering op de stelling dat [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een verbintenis, althans dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. De verhouding tussen onrechtmatige daad en wanprestatie (6:74 BW) is die van een algemene norm (generalis) ten opzichte van een specifieke norm (specialis). Het is gebruikelijk om in een situatie als hier aan de orde éérst te bezien of de specifieke norm is geschonden en pas als het antwoord ontkennend luidt, te bezien of mogelijk wél een algemenere norm is geschonden. De rechtbank zal derhalve eerst de gestelde wanprestatie beoordelen.
6.13.
Uit hetgeen hiervoor in conventie is overwogen volgt dat de brand opzettelijk door [eiser] is veroorzaakt. In de Algemene Voorwaarden (artikel 4.1.6.) is bepaald dat schade van dekking is uitgesloten als deze door de verzekeringsnemer opzettelijk is veroorzaakt. Door in strijd met die bepaling een beroep op de verzekeringsovereenkomst te doen is [eiser] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Als gevolg van dat handelen heeft Univé zich ter onderbouwing van haar verweer genoodzaakt gezien deskundigen in de arm te nemen en heeft zij interne onderzoekskosten gemaakt. Daarmee gepaard gaande kosten staan - zo oordeelt de rechtbank - in zodanig verband met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, dat zij als gevolg van deze gebeurtenis kunnen worden toegerekend. Tegen de hoogte van de afzonderlijke schadeposten die Univé heeft opgevoerd is geen verweer gevoerd. De vordering in reconventie ligt derhalve voor toewijzing gereed.
6.14.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Univé worden begroot op € 579,00 voor salaris advocaat (2,0 punt × factor 0,5 × tarief € 579,00).

7.De beslissing

De rechtbank
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Univé tot op heden begroot op € 3.082,00,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4.
veroordeelt [eiser] om aan Univé te betalen een bedrag van € 14.502,36, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 mei 2017 tot de dag van volledige betaling,
7.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Univé tot op heden begroot op € 579,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. [voorletter] B. Faber-Siermann, bijgestaan door mr. R. Huisman, griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2018.
rh