ECLI:NL:RBNNE:2018:994

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
18/830385-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens seksueel misbruik van een minderjarige door de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn dochter, geboren in 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 januari 2017 tot 26 oktober 2017, meermalen handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, die ten tijde van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. De verdachte heeft onder andere bekend dat hij de vagina van zijn dochter heeft gekust en betast, en dat hij haar anus heeft betast. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als consistent en geloofwaardig beoordeeld, en heeft geoordeeld dat de handelingen van de verdachte een ernstige schending van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de psychologische toestand van de verdachte, en het recidiverisico. De verdachte heeft een pedoseksuele stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, wat heeft bijgedragen aan zijn gedragingen. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeling voor zedendelinquenten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van minderjarigen tegen seksueel misbruik en de verantwoordelijkheid van ouders in het waarborgen van de veiligheid en integriteit van hun kinderen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde en heeft hem vrijgesproken van het meer of anders ten laste gelegde, aangezien dit niet bewezen kon worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830385-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 maart 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in PI Zwaag te Zwaag.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.P. Groot, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.J. Wildeman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot 26 oktober 2017, op diverse data en/of tijdstippen, te [pleegplaats] , in de gemeente Aa en Hunze en/of te Wildervank, in de gemeente Veendam, (meermalen) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2012, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte:
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- tussen de schaamlippen, althans de vagina, van die [slachtoffer] gelikt en/of
- de vagina van die [slachtoffer] gekust en/of betast en/of
- de anus van die [slachtoffer] betast en/of
- zijn penis door die [slachtoffer] laten betasten;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot 26 oktober 2017, op diverse data en/of tijdstippen, te [pleegplaats] , in de gemeente Aa en Hunze en/of te Wildervank, in de gemeente Veendam, (meermalen) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2012, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte:
- de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of gekust en/of betast en/of
- de anus van die [slachtoffer] betast en/of
- zijn penis door die [slachtoffer] laten betasten.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, nu het seksueel binnendringen van het lichaam niet kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte het brengen van de vinger(s) in de vagina altijd heeft ontkend. Daarnaast is het likken tussen de schaamlippen of vagina niet te kwalificeren als seksueel binnendringen. Het door de officier van justitie genoemde arrest [1] ziet op likken met de tong alsmede betasting met een vinger, terwijl van dat laatste in casu geen sprake was. De raadsman heeft aangegeven dat het subsidiair ten laste gelegde wel kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 23 februari 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik in de ten laste gelegde periode meerdere keren de vagina van mijn dochter [slachtoffer] heb gekust en betast en dat ik haar anus heb betast. Het likken van haar vagina gebeurde als ik haar ’s avonds naar bed bracht. Ik heb haar over en tussen haar schaamlippen gelikt. Ik heb ook meerdere keren mijn penis door [slachtoffer] laten betasten tijdens het douchen. Zij ging dan mijn penis wassen. Ik kreeg daar een erectie van.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 november 2017, opgenomen op pagina 22 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017283959 d.d. 2 november 2017, inhoudende als verklaring van [moeder slachtoffer] , namens [slachtoffer] :
Je wilt namens je dochter aangifte doen van seksueel misbruik. Dit zou zijn gepleegd door haar vader [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] .
V: Wat kun je vertellen over het feit waarvoor je hier nu bent?
A: Op 26 oktober 2017 heb ik met [slachtoffer] gesproken. Ik zei: ‘Heeft papa wel eens aan je gezeten?’ Ze zei ‘nee’, maar ze keek heel betrapt. Ik zei dat ik niet boos was maar dat mama het wel wilde weten. ‘Papa en ik hebben een geheimpje’, zei [slachtoffer] . ‘Mag ik dat weten?’ vroeg ik. Toen begon [slachtoffer] te huilen. Ik heb haar gezegd dat ik echt niet boos zou worden en dat ze altijd mijn kindje zou blijven. [slachtoffer] zei toen: ‘papa heeft aan me gezeten.’ Ik zei: ‘met aankleden of met douchen en afdrogen?’ ‘Nee’, zei ze, ‘hij heeft aan mijn kutje gezeten over mijn broekje.’ Daarop zei [slachtoffer] dat ze naar beneden wilde gaan om daar te spelen. Ik zei tegen haar: ‘ga maar.’ Ik dacht, ik ga geen verdere vragen stellen. Toen kwam [slachtoffer] weer bij me en zei: ‘mama, ik moet je toch een geheimpje vertellen, hij heeft in mijn kutje gezeten en eraan gelikt.’
Na het gesprek met de politie vertelde [slachtoffer] me dat ze het vaak onder de douche deed met papa. Het gebeurde ook wel als ze in bed lag. Ook vertelde ze wat ze bij papa moest doen. ‘Ik mocht papa wassen’, zei ze. ‘Wat waste je dan?’ ‘Zijn piemel’, zei ze. ‘Ik moest hem strelen en masseren.’
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2018, opgenomen als los proces-verbaal bij voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op vrijdag 27 oktober 2017 hoorde een bevoegd zedenrechercheur en gecertificeerd studioverhoor in de kindvriendelijke studio een persoon genaamd: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2012. Van dit verhoor werden audiovisuele opnamen gemaakt. Onderstaande betreft een uitwerking van het verhoor.
Verbalisant: Je kwam vandaag om met mij de praten [slachtoffer] , en wat kwam jij mij vertellen?
[slachtoffer] : Dat pappa dingen deed met mijn kut.
Verbalisant: Vertel daar eens alles over.
[slachtoffer] : Pappa likt aan mijn kut en dat mocht ik niet zeggen. En hij wrijft aan mijn kut.
Verbalisant: Hoe vaak is dat geweest? Dat pappa aan jouw kut likte?
[slachtoffer] : 15.
Verbalisant: 15, en waar was dat? Dat pappa aan jouw kut likte.
[slachtoffer] : Natuurlijk in mijn bed.
[slachtoffer] : En niemand mocht het ook weten.
Verbalisant: Van wie mocht niemand het weten?
[slachtoffer] : Van pappa.
Verbalisant: Maar was dit dan in waar je nu woont? Of was het dan in het huis wat in brand was?
[slachtoffer] : Waar ik nu woon
(de rechtbank begrijpt: in de vakantiewoning te [pleegplaats] ).
Verbalisant: Wie waren er allemaal bij als pappa aan je kut likte?
[slachtoffer] : Niemand, alleen ikke. En pappa.
Verbalisant: Oké, en waar deed die dat mee?
[slachtoffer] : Met zijn tong natuurlijk!
Verbalisant: En jij zei net van ‘pappa zit aan mijn kut en pappa likt aan mijn kut’, wat bedoel je met ‘pappa zit aan mijn kut’?
[slachtoffer] : Met zijn handen heen en weer wrijven. Of met zijn vinger erin.
Verbalisant: En waar gebeurde dat dan? Als pappa met zijn vinger heen en weer ging bij jouw kut?
[slachtoffer] : Natuurlijk in mijn bed!
Verbalisant: En wat had je dan aan? Als pappa met zijn vingers bij je kut zat?
[slachtoffer] : Een onderbroek.
Verbalisant: Zat pappa dan over je onderbroek, naast je onderbroek? In je onderbroek?
[slachtoffer] : In mijn onderbroek.
Verbalisant: Ja en waar deed die dat dan mee, in je onderbroek?
[slachtoffer] : Met zijn handen natuurlijk!
Verbalisant: En was het dan met een hand? Of met twee handen?
[slachtoffer] : Eén hand! En met de vinger.
Verbalisant: En wat deed die dan met die vinger?
[slachtoffer] : In mijn kut natuurlijk, gekkie.
Verbalisant: En hoe vaak is dat dan gebeurd? Dat pappa met zijn vinger in jouw kut zit?
[slachtoffer] : 100 keer.
Verbalisant: En wanneer is de laatste keer geweest dat pappa dat met jou deed?
[slachtoffer] : Toen die naar de boot ging.
Verbalisant: En als pappa jouw kut likt, en je zei net, dat deed die met zijn tong, wat doet die dan precies met zijn tong?
[slachtoffer] : Uh heen en weer.
Verbalisant: Heen en weer, en waar gaat die dan heen en weer? Waaroverheen?
[slachtoffer] : In mijn kut.
Verbalisant: In je kut, is dat dan in je kut? Of naast je kut? Of op je kut? Of anders? Als die likt?
[slachtoffer] : Weet ik niet.
Verbalisant: Dat weet je niet. Oké. En wat deed die dan het vaakste? Likken aan je kut of met de vinger in je kut?
[slachtoffer] : Alle twee.
Verbalisant: Alle twee oké. Nou heb je dingen verteld die pappa bij jou deed, hè? Vinger in de kut en likken aan de kut. [slachtoffer] ? Zijn er ook dingen gebeurd die jij bij pappa deed?
[slachtoffer] : Hmmm alleen zijn piemel wassen.
Verbalisant: Waar waren jullie dan als je die piemel ging wassen?
[slachtoffer] : Natuurlijk in bad!
Verbalisant: En waarmee ging je pappa’s piemel wassen?
[slachtoffer] : Meet zeep natuurlijk gekkie! En water.
Verbalisant: En hoe gaat dat dan? Als je pappa’s piemel wast, hoe doe je dat dan?
[slachtoffer] : Met mijn hand.
Verbalisant: Wie zijn idee was dat? Om pappa zijn piemel te wassen?
[slachtoffer] : Mijne.
Verbalisant: Jouwe? Wat zei je dan?
[slachtoffer] : Niets.
Verbalisant: Maar hoe kwam dat dan? Dat je dat ging doen?
[slachtoffer] : Omdat pappa dat lekker vond.
Verbalisant: Hoe weet je dat? Dat pappa dat lekker vond?
[slachtoffer] : Omdat ik dat altijd mocht doen.
Verbalisant: Hoe vaak heb je dat gedaan dan?
[slachtoffer] : Vijf, zoveel als ik ben.
Verbalisant: Als je pappa zijn piemel waste, je zegt dat was in bad. Wie waren daar allemaal bij?
[slachtoffer] : Ik, ik alleen.
Verbalisant: En in welk huis was dat? Dat je pappa’s piemel waste?
[slachtoffer] : Nieuwe
(de rechtbank begrijpt: in de vakantiewoning te [pleegplaats] ).
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat alle primair ten laste gelegde handelingen, die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Verdachte heeft onder meer bekend dat hij tussen de schaamlippen van het slachtoffer heeft gelikt. Volgens vaste jurisprudentie valt elke vorm van seksueel binnendringen in het lichaam onder de reikwijdte van artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht. Met deze bepaling wordt beoogd de (seksuele) integriteit van het lichaam te beschermen. De schaamlippen vormen een natuurlijke lichaamsopening die kan worden binnengedrongen. Het likken tussen de schaamlippen wordt als seksueel binnendringen van het lichaam aangemerkt. Het is een seksuele handeling die als een ingrijpende aantasting van de lichamelijke integriteit wordt ervaren.
Ten aanzien van het door verdachte seksueel binnendringen in het lichaam van het slachtoffer door zijn vinger haar vagina te brengen, hetgeen verdachte ontkent, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. In het geheel van bewijsmiddelen moeten twee verschillende bronnen kunnen worden onderscheiden waarvan redengevende bewijsmiddelen afkomstig zijn. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (vgl. Hoge Raad 13 juli 2010, LJN BM2452). Het door verdachte in de vagina van het slachtoffer brengen van zijn vinger is een gedraging die in contextueel verband bezien in de lijn ligt van de door verdachte erkende handelingen die eveneens als seksueel binnendringen te kwalificeren zijn. De verklaringen van het slachtoffer hierover zijn consistent en de rechtbank heeft in het dossier geen concrete objectieve aanwijzingen gevonden die afdoen aan de geloofwaardigheid van de verklaring van het slachtoffer. Het hiervoor overwogene brengt de rechtbank tot de slotsom dat de belastende verklaring van slachtoffer óók voor wat betreft het door verdachte ontkende gedeelte daarvan, in voldoende mate wordt ondersteund. Dat betekent dat aan het bewijsminimumvoorschrift van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan. De rechtbank acht derhalve ook het seksueel binnendringen met verdachtes vinger bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2017 tot 26 oktober 2017, op diverse data en tijdstippen, te [pleegplaats] , in de gemeente Aa en Hunze en/of te Wildervank, in de gemeente Veendam, meermalen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2012, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte:
- zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gelikt en
- de vagina van die [slachtoffer] gekust en betast en
- de anus van die [slachtoffer] betast en
- zijn penis door die [slachtoffer] laten betasten.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die
mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren, alsmede oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zake van het subsidiair ten laste gelegde gepleit voor de oplegging een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden die de officier van justitie heeft genoemd. Verdachte heeft spijt van zijn daden, hij erkent de ernst van het feit en hij wil meewerken aan therapie. Het zou volgens de raadsman de voorkeur verdienen om zo snel mogelijk te starten met hulpverlening.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van 10 maanden schuldig gemaakt aan het seksueel misbruiken van zijn dochter, die ten tijde van de bewezenverklaarde periode 4 en 5 jaar oud was. De handelingen bestonden onder meer uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Verdachte heeft met deze gedragingen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze geschonden en het gevoel van veiligheid en vertrouwen dat een kind thuis moet kunnen hebben op grove wijze beschaamd. Hij heeft geen acht geslagen op de belangen van zijn dochter, voor wie hij mede de zorg droeg. Evenmin heeft verdachte stilgestaan bij het feit dat een normale en gezonde (seksuele) ontwikkeling op deze manier wordt verstoord. De ervaring leert immers dat slachtoffers van zedenzaken vaak ernstig en langdurig psychisch letsel en daarmee ernstige schade oplopen.
De rechtbank merkt op dat verdachte heeft verklaard dat het misbruik is begonnen naar aanleiding van uitnodigend gedrag van zijn dochter. Gelet op de zeer jonge leeftijd van het slachtoffer hecht de rechtbank aan deze verklaring geen geloof en zou dit overigens niet afdoen aan het hiervoor overwogene.
Daarnaast heeft het bewezenverklaarde feit ingrijpende gevolgen gehad voor de moeder van het slachtoffer, zo is ook gebleken uit hetgeen zij heeft verklaard ter terechtzitting.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
Uit het psychologisch rapport d.d. 20 december 2017 volgt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een pedoseksuele stoornis en van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een vermijdende persoonlijkheidsstoornis met (narcistisch-)afhankelijke trekken. Deze stoornissen bestonden ook al ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedden deels zijn gedragskeuzes en gedragingen. Zijn minderwaardigheidsgevoelens lijken een rol te hebben gespeeld, in die zin dat verdachte op een gegeven moment zijn dochter is gaan gebruiken om zijn instabiele zelfgevoel te reguleren door middel van haar (seksuele) aandacht. Er was sprake van emotionele identificatie met haar, omdat hij zich in contact met leeftijdsgenoten onbekwaam en minderwaardig voelt. Daarbij werd verdachte door zijn beperkte gewetensfuncties (doordat hij zich niet goed kan inleven in anderen) te weinig geremd in zijn gedrag. Voorts lijkt hij de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag, vanuit zijn afhankelijke en vermijdende persoonlijkheidsproblematiek, vooral bij zijn dochter te hebben gelegd, mede waardoor hij op geen enkel moment regie heeft genomen over zijn gedrag. De psycholoog acht verdachte in verminderde mate verantwoordelijk voor het hem ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om een ambulante behandeling in een forensische polikliniek met expertise op het gebied van zedencriminaliteit op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf.
De reclassering heeft blijkens haar rapport van 17 januari 2018 het recidiverisico als laag tot matig ingeschat. Geadviseerd wordt als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf een meldplicht en een ambulante behandeling op te leggen, alsmede een verbod tot contact met zijn dochter.
De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank heeft daarnaast rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de omstandigheid dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het recidiverisico. De rechtbank acht het recidiverisico matig tot hoog, gelet op de door de psycholoog vastgestelde pedoseksuele stoornis in combinatie met de aard van de persoonlijkheidsproblematiek. Ter voorkoming van recidive acht de rechtbank het van belang dat verdachte zich gedurende lange tijd laat begeleiden door de reclassering, dat hij behandeling ondergaat en dat hij een flinke stok achter de deur heeft in de vorm van een fors voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank zal daarom de helft van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Gelet op voornoemd recidiverisico, inhoudende dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een (zeden)misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, ziet de rechtbank aanleiding om de proeftijd te stellen op 5 jaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 244 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 5 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Reclassering Nederland op het adres Leonard Springerlaan 21 te Groningen, of indien de veroordeelde bij zijn ouders zal verblijven, op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. De veroordeelde zal zich blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht en de veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering;
2. dat de veroordeelde zal deelnemen aan een intake bij het centrum voor ambulante forensische geestelijke gezondheidszorg De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en dat de veroordeelde, indien uit de intake een behandelindicatie voortkomt, aan deze behandeling zal deelnemen, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, zo lang en zo vaak als deze instelling en de reclassering dit noodzakelijk achten;
3. dat de veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] . Hiervan kan worden afgeweken als de hulpverlenende instanties zoals Centrum Jeugd en Gezin, in samenwerking met de reclassering, hier reden toe zien binnen het kader van een omgangsregeling of bezoek onder toezicht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Agema, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 maart 2018.
Mr. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 18 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6910.