ECLI:NL:RBNNE:2019:1027

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
18/830056-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid na bedreigingen en mishandeling met een mes

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 maart 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere bedreigingen en mishandeling. De verdachte, geboren in 1967 en thans gedetineerd in Zwolle, heeft op 26 maart 2018 in Groningen met een mes verschillende personen bedreigd en één persoon mishandeld. Tijdens de zitting op 25 februari 2019 heeft de verdachte verklaard dat hij op die dag psychotisch was en geen controle had over zijn gedrag. De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit voor enkele ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van de feiten die niet bewezen konden worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, gebaseerd op rapportages van deskundigen die hebben geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan paranoïde schizofrenie. Hierdoor is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en is er een maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opgelegd. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen messen verbeurd verklaard en de vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet voldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/830056-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd te PPC Zwolle, Huub van Doornestraat 15, Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 februari 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Pekkeriet, advocaat te Deventer.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Over-Grootkarzijn.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 maart 2018 te Groningen
[slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door, met een (koks)mes in de hand op die [slachtoffer 1] af te fietsen, en/of
tegen de fiets van die [slachtoffer 1] aan te trappen, halthans dreigend een
(koks)mes in de directe nabijheid van die [slachtoffer 1] te houden;
2.
hij op of omstreeks 26 maart 2018 te Groningen
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
met zware mishandeling,
door met een (koks)mes in de hand op die [slachtoffer 2] af te fietsen, althans
dreigend een (koks)mes in de directe nabijheid van die [slachtoffer 2] te houden;
3.
hij op of omstreeks 26 maart 2018 te Groningen
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht een trap
tegen haar heup te geven;
4.
hij op of omstreeks 26 maart 2018 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het
leven te beroven, met dat opzet dicht langs die [slachtoffer 3] is gefietst
en/of vervolgens met een (koks)mes in de hand tegen het (boven) lichaam van
die [slachtoffer 3] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 26 maart 2018 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 3]
), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
dicht langs die [slachtoffer 3] is gefietst en/of vervolgens met een
(koks)mes in de hand tegen het (boven) lichaam van die [slachtoffer 3]
heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 26 maart 2018 te Groningen
[slachtoffer 3] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door een (koks)mes dreigend in de directe nabijheid van die [slachtoffer 3]
te houden;
5.
hij op of omstreeks 26 maart 2018 te Groningen
[slachtoffer 4] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door een (koks)mes dreigend in de directe nabijheid van die [slachtoffer 4] te houden;
6.
hij op of omstreeks 26 maart 2018 te Groningen,
[slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met
zware mishandeling,
door met een (koks)mes stekende bewegingen te maken in de richting van die
[slachtoffer 5], althans een (koks)mes in de directe nabijheid van die [slachtoffer 5] te houden;
7.
hij op of omstreeks 26 maart 2018 te Groningen
[slachtoffer 6] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door met een (koks)mes stekende bewegingen te maken in de richting van die
[slachtoffer 6];
8.
hij op of omstreeks 26 maart 2018 te Groningen
[slachtoffer 7] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door met een (koks)mes stekende bewegingen te maken in de richting van die
[slachtoffer 7].

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4 meer subsidiair, 5, 6 en 7 en 8 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen en daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat verdachte met het mes in zijn hand in een gevechtshouding tegenover aangever stond, waardoor er sprake is van bedreiging. Voorts heeft zij gewezen op de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij zich kan voorstellen dat aangever zich bedreigd heeft gevoeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 4 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde nu er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit.
Met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 6, 7 en 8 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, nu er op grond van het dossier onvoldoende bewijs voorhanden is voor de opzet op de dood van het slachtoffer dan wel voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, al dan niet in voorwaardelijke vorm. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Volgens vaste jurisprudentie is voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte, nadat hij door de politieagenten tot stilstand is gebracht, stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van aangevers [slachtoffer 7] en [slachtoffer 5]. Op het moment dat dat gebeurde zat aangever [slachtoffer 4] nog in de politieauto. Aangever [slachtoffer 4] is vervolgens op enig moment uit de auto gestapt om zijn collega’s assistentie te verlenen. Op dat moment stond verdachte met een mes tegenover aangever [slachtoffer 4]. De rechtbank is van oordeel dat deze situatie op zichzelf schrik bij aangever [slachtoffer 4] kan hebben veroorzaakt. Daarmee is nog niet bewezen dat bij aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat verdachte tot handelingen zou overgaan die de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hadden kunnen hebben. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte slechts korte tijd tegenover aangever, die zich in de situatie begaf om zijn collega's te assisteren, heeft gestaan, dat verdachte geen stekende bewegingen in de richting van aangever heeft gemaakt en dat verdachte voorts geen bedreigende taal jegens hem heeft gebruikt. Ook verder blijkt uit het dossier niet van enige directe, op de persoon van aangever [slachtoffer 4] gerichte bedreiging. Dit betekent dat verdachte van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het onder 1, 2, en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 februari 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 maart 2018, opgenomen op pagina 36 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018071997 d.d. 29 mei 2018, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1].
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 februari 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 maart 2018, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2].
Ten aanzien van het onder 4 meer subsidiair ten laste gelegde:
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 25 februari 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 26 maart 2018 hooguit met het mes naar aangever gezwaaid.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 maart 2018, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 26 maart 2018 was ik op de fiets onderweg naar de universiteit van Groningen. Een man kwam op de fiets naar mij toe. Ik was geschrokken hij stond recht tegenover mij, hij hief zijn rechterhand op. Ik zag dat de man met de linkerhand het stuur vasthield en met de rechterhand een mes vasthield. Dit was volgens mij een keukenmes van ongeveer 15 centimeter lang en op het breedste punt ongeveer 4 cm breed en het liep een beetje toe in een punt.
De rechtbank overweegt dat op grond van bovenstaande bewijsmiddelen het onder 4 meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank acht het onder 6, 7 en 8 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 februari 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 maart 2018, opgenomen op pagina 48 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 5].
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 februari 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 april 2018, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 6].
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 februari 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 april 2018, opgenomen op pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 7].

Bewezenverklaring

De rechtbank het onder 1, 2, 3, 4 meer subsidiair, 6, 7 en 8 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 26 maart 2018 te Groningen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een (koks)mes in de hand op die [slachtoffer 1] af te fietsen en tegen de fiets van die [slachtoffer 1] aan te trappen;
2.
hij op 26 maart 2018 te Groningen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een (koks)mes in de hand op die [slachtoffer 2] af te fietsen;
3.
hij op 26 maart 2018 te Groningen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht een trap tegen haar heup te geven;
4. meer subsidiair
hij op 26 maart 2018 te Groningen [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een (koks)mes dreigend in de directe nabijheid van die [slachtoffer 3] te houden;
6.
hij op 26 maart 2018 te Groningen, [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een (koks)mes stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 5];
7.
hij op 26 maart 2018 te Groningen [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een (koks)mes stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 6];
8.
hij op 26 maart 2018 te Groningen [slachtoffer 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een (koks)mes stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 7].
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
3.
mishandeling;
4. meer subsidiair
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
6.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
7.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
8.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat op grond van de deskundigenrapporten van psychiater R.J.P. Rijnders en psycholoog F.M. van Dorp kan worden geconcludeerd dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de ten laste gelegde feiten en dat verdachte daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot de toerekenbaarheid het volgende. Over de persoon van verdachte is op 25 januari 2019 een gedragsdeskundige rapportage uitgebracht door psychiater R.J.P. Rijnders en psycholoog F.M. van Dorp, beiden verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum te Almere. Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte voldoet aan de kenmerken van paranoïde schizofrenie, een chronische psychiatrische stoornis welke een ziekelijke stoornis is van de geestvermogens. Verdachte functioneert op zwakbegaafd niveau, wat geldt als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Verdachte vertoonde in de aanloop tot de ten laste gelegde feiten in toenemende mate psychotisch gedrag. De deskundigen menen dat verdachtes psychose in het kader van schizofrenie zo overheersend en onontkoombaar zijn handelen in de ten laste gelegde feiten bepaalde, dat kan worden geconcludeerd dat hij geen controle over zijn gedrag had en niet in staat was handelingsalternatieven aan te wenden. Op grond hiervan adviseren zij om verdachte de ten laste gelegde feiten geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over. De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

Motivering van de maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor afwijzing van de vordering, nu er niet is voldaan aan het gevaarscriterium.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de hierna te vermelden maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en voornoemde rapporten van psycholoog F.M. van Dorp en psychiater R.J.P. Rijnders, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere bedreigingen en mishandeling. Hij is op de fiets door het Noorderplantsoen gereden en heeft op één dag zes mensen vrees aangejaagd door hen te bedreigen met een mes. Eén van zijn slachtoffers heeft verdachte mishandeld. Het behoeft geen betoog dat de slachtoffers hierdoor erg geschrokken zijn.
Verdachte heeft deze feiten gepleegd terwijl hij verkeerde in een psychotische toestand, waardoor de feiten hem niet kunnen worden toegerekend. De rechtbank kan derhalve aan verdachte geen straf opleggen. De rechtbank overweegt dat in voornoemde rapporten door de deskundigen wordt geconcludeerd dat wanneer verdachte niet psychotisch is, hij in dialoog verkeert met zijn omgeving, een positieve uitstraling heeft op derden en compassie bij hen kan opwekken. Deze positieve uitstraling heeft ook een keerzijde: hij kan snel worden overschat en bij behandelaren onterecht een rustig gevoel induceren bij (het begin) van medicatieweigering. De geschiedenis overziend raakt verdachte zonder het gebruik van antipsychotische medicatie al snel psychotisch, waarna hij het contact afsluit, niet meer in dialoog is en gaandeweg niet meer openstaat voor adviezen van zijn behandelaren. Wanneer verdachte psychotisch is, is er sprake van een hoog recidiverisico. De psycholoog en de psychiater menen dat wanneer verdachte in vrije maatschappij terugkeert het recidivegevaar niet direct verhoogd zal zijn, maar wel zien zij dat verdachte in het huidige ten laste gelegde aanzienlijk dreigender en gevaarlijker heeft gehandeld dan voorheen.
Geadviseerd wordt om verdachte te plaatsen in een forensisch-psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis. Gedurende één jaar kan zijn medicatie worden geëvalueerd en eventueel aangepast. Deze aanpassing dient in een klinische context plaats te vinden, gezien het feit dat eerdere medicatiewijzigingen, naar de rechtbank begrijpt buiten een klinische setting, risicovol bleken. Verder kan in die klinische periode worden gezocht naar plaatsing van verdachte in een instelling voor beschermd wonen dan wel beschut c.q. begeleid wonen. Verdachte dient langjarig te worden begeleid door de hulpverlening en toezicht op medicatie-inname is van groot belang.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn medicatie voortaan zal blijven nemen, nu hij gezien heeft wat voor gevolgen het stoppen met de medicatie kan hebben. Het niet goed georganiseerd stoppen met gebruik van medicatie draagt bij aan de kans op herhaling. De rechtbank overweegt dat gelet hierop - ondanks verdachtes toezegging ten aanzien van het medicatiegebruik - het herhalingsgevaar hoog is en dat verdachte voorts gevaarlijk is voor de algemene veiligheid van personen en goederen. Temeer omdat verdachte zich in het verleden niet altijd medicatietrouw heeft getoond. De rechtbank zal dan ook de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis gelasten voor de duur van een jaar.

Beslag

De officier van justitie heeft ten aanzien van het beslag aangevoerd dat de vier aardappelschilmesjes en het vleesmes verbeurd dienen te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte afstand doet van de inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank acht de in beslaggenomen voorwerpen, te weten de vier aardappelschilmesjes en het vleesmes vatbaar voor verbeurdverklaring nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat deze goederen aan verdachte toebehoren en de bewezenverklaarde feiten met hulp van voornoemde goederen zijn begaan.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 4] tot een bedrag van € 450,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 7], tot een bedrag van € 450,- vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer 5], tot een bedrag van € 450,- vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 4], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 5] heeft de officier van justitie gevorderd de vorderingen geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering niet ontvankelijk te verklaren nu de raadsvrouw vrijspraak heeft bepleit van feit 5.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 7] en [slachtoffer 5] heeft zij verzocht om de vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, nu de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd. De aangehaalde uitspraken in de onderbouwing kunnen niet gecontroleerd worden, nu deze niet zijn bijgevoegd en ook niet op de website www.rechtspraak.nl te vinden zijn.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 4]:
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 7] en [slachtoffer 5]:
Hoewel aannemelijk is dat de benadeelde partijen schade hebben geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder 6 en 8 bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partijen de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vorderingen daarom niet ontvankelijk verklaren. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 37, 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 4 primair, subsidiair en feit 5 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 meer subsidiair, 6, 7 en 8 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld maar verdachte daarvoor niet strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor de termijn van één jaar.
Verklaart verbeurd:
  • 4 aardappelschilmesjes;
  • 1 vleesmes.
Ten aanzien van 18/830056-18, feit 5, 6 en 8:
Bepaalt dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 4], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk zijn en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partijen en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 maart 2019.
Mr Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.