In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee verhuurders, [eiseres 1] en [eiseres 2], en een huurder, [gedaagde], over de beëindiging van een huurovereenkomst en de kosten voor de vervanging van een CV-ketel. De huurovereenkomst werd op 10 februari 2012 gesloten, waarbij [gedaagde] maandelijks € 600,00 aan huurpenningen verschuldigd was. In de overeenkomst was opgenomen dat al het onderhoud voor rekening van de huurder zou zijn. In 2014 werd de CV-ketel vervangen, waarvoor [eiseressen] de kosten van € 1.900,00 voorschoten, die [gedaagde] in termijnen terugbetaalde.
Op 11 september 2017 zonden [eiseressen] een brief aan [gedaagde] waarin zij de huurovereenkomst opzegden, maar de kantonrechter oordeelde dat deze brief niet als een formele opzegging kon worden beschouwd. [gedaagde] stelde dat hij de overeenkomst had opgezegd per 1 april 2018, wat door de kantonrechter werd erkend. De vordering van [eiseressen] om de huurovereenkomst per 1 april 2018 te beëindigen werd toegewezen, evenals de vordering tot betaling van € 1.200,00 aan huurpenningen over februari en maart 2018.
In reconventie vorderde [gedaagde] de kosten van de CV-ketel terug, maar de kantonrechter oordeelde dat deze kosten voor rekening van de verhuurder kwamen, omdat het vervangen van de CV-ketel niet als klein onderhoud kon worden beschouwd. De vordering van [gedaagde] tot terugbetaling van € 1.900,00 werd toegewezen. De kantonrechter veroordeelde [eiseressen] tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en stelde hen ook aansprakelijk voor de proceskosten.