ECLI:NL:RBNNE:2019:1585

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
18/930272-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving met gevangenisstraf als gevolg

Op 16 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 16 november 2017 in de gemeente Emmen. De verdachte en zijn medeverdachte hebben het slachtoffer, [slachtoffer 1], van zijn vrijheid beroofd door hem in een auto te dwingen en naar een afgelegen plek te rijden. Tijdens deze gebeurtenis heeft de verdachte het slachtoffer ook mishandeld door hem een kopstoot te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer onder druk hebben gezet om informatie te verkrijgen over een schietincident waarbij op de voordeur van de verdachte was geschoten.

De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen in overweging genomen, evenals de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1], maar dat de mishandeling wel bewezen kon worden. De verdachte werd vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar werd wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling en de medepleging van de vrijheidsberoving van [slachtoffer 2].

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 178 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, waaronder de stress en spanning die de verdachte ervoer door eerdere bedreigingen. De uitspraak benadrukt de ernst van de inbreuk op de persoonlijke vrijheid en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930272-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 april 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 02 april 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 november 2017 in de gemeente Emmen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, een en ander hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- een portier van de auto waarin die [slachtoffer 1] zat hebben/heeft opengetrokken en/of die [slachtoffer 1] hebben/heeft bevolen uit die auto te stappen en/of (daarbij) aan die [slachtoffer 1] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, hebben/heeft getoond en/of
- die [slachtoffer 1] tegen een auto hebben/heeft gedrukt en/of
- dreigend die [slachtoffer 1] dat mes/voorwerp op/tegen/dichtbij de keel/hals hebben/heeft gezet/gehouden en/of
- die [slachtoffer 1] een kopstoot tegen het hoofd hebben/heeft gegeven en/of
- die [slachtoffer 1] hebben/heeft bevolen in de door verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) bestuurde auto plaats te nemen en/of
- met die [slachtoffer 1] in de auto zijn/is weggereden en/of
- ( later) die [slachtoffer 1] hebben/heeft bevolen uit te stappen en/of
- die [slachtoffer 1] hebben/heeft gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer 1], nadat deze tegen de grond was gegaan, hebben/heeft bevolen op te staan en/of
- dreigend met dat mes/voorwerp voor die [slachtoffer 1] zijn/is gaan staan en/of
- die [slachtoffer 1] hebben/heeft bevolen in die door verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) bestuurde auto plaats te nemen en/of
- dreigend tegen die [slachtoffer 1] hebben/heeft gezegd dat deze een groot probleem zou hebben als verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) daarvoor opgepakt zou(den) worden en/of
- ( opnieuw) met die [slachtoffer 1] in de auto zijn/is weggereden en/of
- ( later) bij die [slachtoffer 1] in diens eigen auto is gestapt en met die [slachtoffer 1] is meegereden;
2.
hij op of omstreeks 16 november 2017 in de gemeente Emmen en/of elders in Nederland meermalen, althans eenmaal (telkens) openlijk, te weten op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], (telkens) hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 1] een kopstoot hebben/heeft gegeven en/of
- die [slachtoffer 1] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen/dichtbij de keel/hals hebben/heeft gezet/gehouden en/of
- die [slachtoffer 1] hebben/heeft gestompt en/of geslagen, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 16 november 2017 in de gemeente Emmen en/of elders in Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met voorbedachte rade [slachtoffer 1] heeft mishandeld (telkens) door na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer 1]
- een kopstoot te geven en/of
- te stompen en/of te slaan;
3.
hij op of omstreeks 25 oktober 2017 in de gemeente Emmen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, een en ander hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 2] hebben/heeft vastgegrepen en/of
- die [slachtoffer 2] hebben/heeft bevolen in de door verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) bestuurde auto te gaan zitten en/of
- met die [slachtoffer 2] in die auto zijn/is weggereden en/of
- de telefoon van die [slachtoffer 2] hebben/heeft afgepakt en/of
- in die auto die [slachtoffer 2] (meermalen) hebben/heeft gestompt en/of geslagen en/of
- dreigend tegen die [slachtoffer 2] hebben/heeft gezegd: "Als je nu je bek niet houdt dan zie je deze mes?", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- die [slachtoffer 2] hebben/heeft gedwongen uit die auto te stappen en/of
- ( opnieuw) die [slachtoffer 2] (meermalen) hebben/heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of
- ( opnieuw) met die [slachtoffer 2] in die auto zijn/is weggereden en/of
- die [slachtoffer 2] uit die auto hebben/heeft gezet en/of dreigend tegen die [slachtoffer 2] hebben/heeft gezegd dat hij zijn mond dicht moest houden anders zou(den) verdachte en/of zijn medededader(s) wel bij de moeder van die [slachtoffer 2] langs komen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 25 oktober 2017 in de gemeente Emmen en/of elders in Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met voorbedachte rade [slachtoffer 2] heeft mishandeld (telkens) door na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan en/of te schoppen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feiten 1 en 2
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder 2 primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft hij in het bijzonder aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Uit alle verklaringen blijkt dat partijen elkaar op de bewuste dagen hebben getroffen en dat [slachtoffer 1] op een bepaald moment in de auto van [medeverdachte] moest stappen, waarna ze naar een afgelegen plek zijn gereden. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat hij onder dwang is meegegaan. Er is geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever omdat verdachten een duidelijk motief hadden om aangever onder druk te zetten. Ze hadden namelijk het vermoeden dat een vriend van [slachtoffer 1] betrokken was bij het schietincident, waarbij op de voordeur van de woning van verdachte is geschoten. Middels de vrijheidsberoving wilden ze te weten komen wat [slachtoffer 1] van de schietpartij wist en hem onder druk zetten om verdachten in contact te brengen met de vriend van [slachtoffer 1].
Met betrekking tot de onder 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft de officier van justitie nog verwezen naar de verklaring van verdachte, waaruit blijkt dat hij [slachtoffer 1] een kopstoot heeft gegeven voordat ze in de auto zijn gestapt. Ook heeft de officier van justitie gewezen op een tapgesprek waaruit blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer 1] heeft geslagen. Voornoemde bewijsmiddelen ondersteunen de verklaring van [slachtoffer 1]. De wederrechtelijke vrijheidsberoving was bedoeld om [slachtoffer 1] te mishandelen. Verdachten hebben [slachtoffer 1] dan ook met voorbedachte raad mishandeld.
Ten aanzien van feiten 3 en 4
Ook ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd. Hij heeft zich daarbij met name gebaseerd op de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] en de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Ten aanzien van de onder 4 ten laste gelegde mishandeling heeft de officier van justitie nog gewezen op de Whatsappberichten, waarin [slachtoffer 2] heeft aangegeven dat hij door verdachten is mishandeld en daarbij pijn heeft ondervonden. Ook in dit geval was de vrijheidsberoving begaan om de aangever te mishandelen, aldus is sprake van mishandeling met voorbedachte rade.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de feiten 1, 2 primair, 3 en 4 vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat sprake is van een unus testis nullus testis-situatie en dat er onvoldoende steunbewijs voor de aangiftes voorhanden zijn. Deze feiten kunnen daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van de aangevers onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Wegens het ontbreken van ander objectief bewijsmateriaal kunnen voornoemde feiten niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd met betrekking tot het geven van een kopstoot. De raadsman heeft wel betwist dat dit is gebeurd met voorbedachte rade.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feiten 1, 2 primair en 4
Vrijspraak
De rechtbank acht het onder 1, 2 primair en 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank het volgende. Weliswaar is gebleken dat op de bewuste dag aangever [slachtoffer 1] op een zeker moment in de auto van medeverdachte [medeverdachte] is gestapt en samen met verdachten naar een industrieterrein is gereden, maar er is onvoldoende komen vast te staan dat hij daartoe is gedwongen en dat hij wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd. Niet is komen vast te staan dat medeverdachte [medeverdachte] aangever met een mes heeft bedreigd en heeft gedwongen tot instappen in de auto. Ook de kopstoot gegeven door verdachte is onvoldoende om te kunnen spreken van een zodanige dreiging dat aangever niet anders kon dan instappen in de auto van medeverdachte [medeverdachte]. De rechtbank betrekt hierbij dat juist aangever vóór de veronderstelde vrijheidsberoving twee keer achter één van de medeverdachten aanging en dat aangever tijdens de veronderstelde vrijheidsberoving op een gegeven moment bij zijn auto is afgezet. Aangever is toen samen met een medeverdachte naar aangevers huis gereden om zijn telefoon te pakken. De medeverdachte is in de auto blijven zitten toen aangever naar binnen is gegaan. De vriendin van aangever was toen thuis. Aangever heeft toen niets aan zijn vriendin verteld en evenmin is door aangever met de politie gebeld, terwijl hij wel in de gelegenheid was om dat te doen. Niet is gebleken dat op dat moment sprake was van enige dreiging vanuit de kring van verdachten. Nadat de vriendin is vertrokken, is aangever met zijn telefoon weer in zijn auto gestapt en is samen met de medeverdachte weggereden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Verdachte wordt daarom van feit 1 vrijgesproken.
Feit 2 primair
Ten aanzien van de onder 2 primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging overweegt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat verdachte in vereniging met een ander of anderen geweld heeft gepleegd. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Feit 4
Ook ten aanzien van de onder 4 ten laste gelegde mishandeling zal verdachte worden vrijgesproken, nu enkel uit de verklaring van aangever [slachtoffer 2] blijkt dat hij door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zou zijn mishandeld.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 02 april 2019;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 november 2017, opgenomen op pagina 35 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017302613/2017302985 d.d. 29 april 2018, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1].
Bewijsoverweging
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 1] een kopstoot heeft gegeven en aldus aangever heeft mishandeld.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat de mishandeling met voorbedachte raad is gepleegd. Veeleer blijkt dat verdachte in een gemoedsopwelling aangever uit het niets een kopstoot heeft gegeven. Dit deel van de tenlastelegging kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen. Ook het bestanddeel medeplegen kan niet worden bewezen. Niet is gebleken dat toen verdachte de kopstoot heeft uitgedeeld door anderen op enigerlei wijze een bijdrage is geleverd aan de geweldstoepassing.
Ten aanzien van feit 3
Betrouwbaarheid
Anders dan de verdediging heeft gesteld, ziet de rechtbank geen reden om aan de betrouwbaarheid van de hieronder gebruikte onderdelen van de verklaring van aangever [slachtoffer 2] te twijfelen. De door aangever geschetste gang van zaken komt in grote lijnen overeen met de door verdachte en diens medeverdachte afgelegde verklaringen. Ook wordt de verklaring van aangever ondersteund door de verklaring van de hierna genoemde getuigen. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor het onder 3 ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 02 april 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 25 oktober 2017 was ik samen met [medeverdachte] op zoek naar [slachtoffer 2]. Ik was in die periode bevriend met [slachtoffer 2], dus ik wist wel waar hij meestal rondhing. Dat was in de buurt van een school. Samen met [medeverdachte] ben ik daarheen gegaan. Eenmaal daar liepen we samen naar [slachtoffer 2]. Hij stond daar met nog twee vrienden van hem. We wilden met hem praten. [medeverdachte] kent [slachtoffer 2] ook. Hij sloeg zijn arm om [slachtoffer 2] heen en zie: “Bro, we moeten praten.” We liepen daarna met zijn drieën naar de auto van [medeverdachte] en zijn allemaal in de auto gaan zitten. We zijn naar een carpoolplaats gegaan. We hebben hem later weer naar de school gebracht.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 november 2017, opgenomen op pagina 204 e.v. van het reeds genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2]:
Ik had een vriendin. Ze waarschuwde mij dat ik werd gezocht. Een week later stond ik in Angelslo. Er kwamen twee jongens uit een verschillend paadje op zoek naar mij. één greep me vast bij mijn kraag en ik moest de auto instappen. Daarna zijn we naar een bos gegaan. Dit is afgelopen 25 oktober 2017 gebeurd.
V: Dan komen die twee jongens eraan vanaf waar kwamen ze?
A: Ze kwamen uit beide stegen. Ze kwamen rennend aanzetten. één uit de ene steeg één uit de andere steeg.
V; Wie waren die jongens?
A: [verdachte] en [medeverdachte]
V: Dan komen ze er hard aan rennen en toen?
A: Ik zat met de rug naar ze toe, naar de steegjes toe, [getuige 1] en [getuige 2] stonden voor
mij met het gezicht naar de steegjes toe. We hoorden een rennend geluid. Ze zagen mij eerst ook niet toen ze uit de steeg kwamen. Ik draaide mij vervolgens om. Ik hoorde [verdachte] zeggen: “[slachtoffer 2] je weet wel waar het over gaat?” Ik voelde dat [medeverdachte] mij bij mijn kraag vastpakte en ik moest meelopen naar het steegje, naar de auto.
V: Dan kom je door de steeg bij de auto, die auto heb je voor ons ingetekend, en dan?
A: Ik vroeg nog aan [medeverdachte]? Wat is dit, wat gaat er gebeuren? Ik vroeg is het ernstig.
Hij antwoorde daarop: je weet hoe het gaat toch? Ik ben door beiden, [verdachte] en [medeverdachte]
gedwongen om de auto in te stappen.
V: Toen jij in de auto moest stappen waar waren [getuige 1] en [getuige 2] toen?
A: Die zijn daar gewaarschuwd dat ze hun mond dicht moesten houden en die bleven onder de overkapping staan. Zij zijn later naar huis gegaan.
V: Waarom ben je niet weggerend?
A: Het was onverwachts. Ik schrok. Ik liep gewoon mee, ik kon ook niet wegrennen. Hij had mijn kraag vast. Die had hij ook niet losjes vast dus ik kon niet wegrennen.
V: Wie heeft jou de opdracht gegeven in de auto te gaan zitten?
A: Beiden.
V:Waar moest jij gaan zitten?
A: Rechts achterin. Ik moest achter de bijrijder gaan zitten. [medeverdachte] zat achter het stuur. [verdachte] zat achter [medeverdachte] naast mij dus.
V: Heb je iets aan ze af moeten geven?
A: Ja mijn telefoon werd afgepakt, die gooiden ze voor in de auto
V: Nadat jij bent uitgezet wat is er toen tegen je gezegd?
A: Er werd daar nog gezegd dat ik mijn mond dicht moest houden anders kwamen ze wel bij mijn moeder. Bij mijn moeder hangen 4 camera’s. [medeverdachte] zei hiervan dat hij dit wel wist dat er camera’s bij mijn moeder waren en daar had hij schijt aan want hij was [medeverdachte] en hij kwam ook wel met zijn hoofd op de camera’s. Daar zou hij schijt aan hebben.
V: Wat bedoelde hij daarmee?
A: Zoals hij het zegt, hij bedoelde ermee dat als ik mijn mond open zou trekken dat
hij wel bij mij thuis zou komen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 november 2017, opgenomen op pagina 220 e.v. van het reeds genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
V: Wat kun je mij vertellen over een ontvoering/ mishandeling in oktober?
A: Ik weet dat wij in Angelslo onder een afdakje stonden. Bij het afdakje waren twee paadjes. Dus een pad - afdakje -weer een pad. Ik zag dat daar 2 mannen weg kwamen. Over elke pad één man. Eén man pakte [slachtoffer 2] gelijk vast en nam hem mee naar de auto. De andere man bleef nog even staan en zei tegen mij dat ik hier niks over mocht zeggen.
Hij sprak op een boze manier. Hij zag er ook boos uit en ik hoorde aan zijn stem dat hij boos was. Hij heeft mij gewaarschuwd en [getuige 2] stond naast mij, dat wij niks mochten zeggen. De tweede man kan ik weinig over zeggen. Ik zag dat hij [slachtoffer 2] direct vast pakte. Ik dacht bij zijn nek of kraag. Deze man nam [slachtoffer 2] ook gelijk mee.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 november 2017, opgenomen op pagina 220 e.v. van het reeds genoemde dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
A: Ik zag eigenlijk maar één jongen, dit was de jongen die in de steeg waar ik het dichtst bij stond aan kwam rennen, Die andere jongen zag ik pas toen ze wegliepen. Ik zag dat ze allebei [slachtoffer 2] vastpakten. Hij gaf zich meteen over.
V: Hoe zag je dat [slachtoffer 2] zich meteen overgaf?
A: Pakte [slachtoffer 2] bij de jas, schouders, kraag en duwde hem al wat naar voren zo van lopen. Ik zag dat [slachtoffer 2] niet tegenstribbelde. Die gasten praatten ook niet. Ze pakten [slachtoffer 2] en gingen gelijk met hem weg.
Er werd wel wat geroepen, van hou je mond dicht, bemoei je niet met hem of zoiets.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Allereerst overweegt de rechtbank dat de unus testis regel (één getuige is géén getuige) zoals deze is neergelegd in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering betrekking heeft op de tenlastelegging in haar geheel. Daarbij is dus niet nodig dat ieder onderdeel van de tenlastelegging voldoende steun heeft. Het komt erop neer dat de bevestiging die het bijkomend bewijs moet bieden, in een relatie van betekenis moet staan tot het ten laste gelegde. Dit gaat niet zover dat het bijkomend bewijs het strafbare van het handelen in de kern moet bevestigen of dat het bijkomend bewijs een deel van de tenlastelegging zelfstandig moet kunnen dragen.
Gelet op de opgenomen bewijsmiddelen is er in casu geen sprake van een unus testis-situatie, zoals door de verdediging is betoogd. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Op basis van de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
Op 25 oktober 2017 gingen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] naar Angelslo te Emmen, waar aangever [slachtoffer 2] stond. [slachtoffer 2] bevond zich daar samen met getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Uit de foto en de plattegrond van de plek waar aangever stond, blijkt dat er twee steegjes waren om bij die plek te komen. Uit de verklaringen van voornoemde getuigen blijkt dat elke verdachte via één van de stegen bij ze kwam. Toen verdachten bij aangever waren, sloeg medeverdachte [medeverdachte] een arm om aangever heen en werd aangever door [medeverdachte] meegenomen. Volgens de getuigen gebeurde dit zodanig dat aangever zich daaraan niet kon onttrekken. Aangever heeft verklaard dat doordat hij werd beetgepakt hij niet kon wegrennen. Bij het vastpakken van aangever werd tegen hem gezegd dat hij mee moest gaan. Door verdachte werd hierna op een bozige manier aan de getuigen gezegd dat ze zich er niet mee moesten bemoeien en dat ze aan niemand mochten vertellen wat ze net hadden gezien. Eenmaal bij de auto werd aangever bevolen om in de auto plaats te nemen, waarna aangever achterin ging zitten. Verdachte ging naast aangever zitten en [medeverdachte] trad op als bestuurder. Aangever heeft verklaard dat hij in de auto zijn telefoon moest afstaan. [medeverdachte] reed hierna naar een afgelegen carpoolplaats, waar aangever onder meer werd aangesproken.
Op basis van het voorgaande overweegt de rechtbank dat verdachten op zodanige manier naar de plek waar aangever stond zijn gelopen, dat het voor aangever niet mogelijk was weg te rennen. Vervolgens werd aangever vastgepakt, en gedwongen mee te lopen naar de auto. Nadat aangever plaats had moeten nemen in de auto, ging verdachte naast hem zitten, waardoor aangever ook in de gaten kon worden gehouden. Voorts kon aangever tijdens de autorit nergens naartoe gaan en kon hij niemand bellen omdat hij zijn telefoon moest afstaan.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten de hiervoor opgesomde gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2], dat het opzet van beiden daarop ook was gericht.
Gelet hierop kan de onder 3 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving worden bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feiten 2 subsidiair en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2. subsidiair
hij op 16 november 2017 in de gemeente Emmen, meermalen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem een kopstoot te geven;
3.
hij op 25 oktober 2017 in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden, een en ander hierin bestaande dat verdachte en zijn mededader
- die [slachtoffer 2] hebben vastgegrepen en
- die [slachtoffer 2] hebben bevolen in de door verdachte bestuurde auto te gaan zitten en
- met die [slachtoffer 2] in die auto zijn weggereden en
- de telefoon van die [slachtoffer 2] hebben afgepakt en
- die [slachtoffer 2] hebben gedwongen uit die auto te stappen en
- opnieuw met die [slachtoffer 2] in die auto zijn weggereden en
- die [slachtoffer 2] uit die auto hebben gezet en dreigend tegen die [slachtoffer 2] hebben gezegd dat hij zijn mond dicht moest houden anders zouden verdachte en zijn mededader wel bij de moeder van die [slachtoffer 2] langs komen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. subsidiair mishandeling;
3. medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de periode dat verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft hij de oplegging van gevangenisstraf van acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar met de daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van meldplicht gevorderd. Voorts heeft de officier van justitie de oplegging van een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden dat verdachte leidt aan ADHD en dat ten tijde van het ten laste gelegde verdachte gebukt ging onder veel spanning en stress, doordat op zijn voordeur met een vuurwapen was geschoten. Op basis van het voorgaande heeft de verdediging gesteld dat een onvoorwaardelijke detentiestraf langer dan het voorarrest geen enkel doel meer zal dienen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 3 oktober 2018, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 6 maart 2019, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben aangever [slachtoffer 2] van zijn vrijheid beroofd door hem vast te pakken en mee te nemen in een auto, waarna ze naar een afgelegen plek zijn gereden. De lezingen over de aanleiding van de vrijheidsberoving lopen uiteen. Het is voor de rechtbank niet helemaal helder geworden wat de drijfveer van verdachten was. Wat de reden ook mocht zijn, geen enkel motief rechtvaardigt de gedragingen van verdachte. Met zijn gedraging heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer 2].
Daarnaast heeft verdachte de lichamelijke integriteit van aangever [slachtoffer 1] geschonden door hem te mishandelen.
Gelet met name op de ernst van de wederrechtelijke vrijheidsberoving is in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanmerkelijke duur aangewezen.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de feiten al enige tijd geleden zijn gepleegd. Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat enkele dagen voorafgaand aan de mishandeling van [slachtoffer 1] op de voordeur van verdachte is geschoten, hetgeen gepaard ging met de nodige spanning en stress. Het is niet ondenkbaar dat verdachte die lijdende is aan ADHD een dergelijke bedreigende omstandigheid extra belastend heeft ervaren.
Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de periode reeds doorgebracht in het voorarrest aangewezen. Als stok achter de deur zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van twee maanden met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering. Deze meldplicht is bedoeld om verdachte hulp en steun te bieden bij onder meer het vinden van een zinvolle dagbesteding. Ter zitting is immers gebleken dat verdachte geen dagbesteding heeft. Voorts kan de reclassering verdachte praktische hulp bieden in geval dat nodig blijkt te zijn.
De rechtbank is tot een andere en lagere straf gekomen dan de officier van justitie heeft gevorderd, aangezien de rechtbank minder bewezen verklaart dan waarvan de officier van justitie bij zijn eis is uitgegaan.
Samenvattend wordt een gevangenisstraf opgelegd van 178 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarde van meldplicht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47, 57, 282, 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 primair en 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 178 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 60 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen nadat het vonnis onherroepelijk is geworden zich
meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en mr. C. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 april 2019.
Mr. C. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.