ECLI:NL:RBNNE:2019:1594

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
18/830124-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meervoudige diefstallen met valse sleutel en bijzondere voorwaarden

Op 17 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die meermalen heeft ingebroken in de kantine van een atletiekvereniging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft op verschillende data, te weten 25 juni, 29 juni en 3 juli 2018, goederen weggenomen, waaronder een televisie en kleding, door zich toegang te verschaffen met een valse sleutel. Tijdens de zitting op 3 april 2019 heeft de verdachte ontkend de feiten te hebben gepleegd, maar de rechtbank heeft op basis van het bewijs, waaronder getuigenverklaringen en aangiften, geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de diefstallen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers. De vordering van de officier van justitie om een gevangenisstraf van acht maanden op te leggen, is door de rechtbank afgewezen, maar er is wel een substantiële straf opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830124-18
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/236829-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 april 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 april 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. van der Wijk, advocaat te Roden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E. Heus.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 juni 2018 te Groningen
een televisie van het merk Samsung en/of een magnetron, in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1]
,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of die weg te nemen televisie en/of magnetron onder zijn bereik
heeft gebracht door middel van een valse sleutel (een loper toebehorende aan
de gemeente, althans een sleutel die verdachte niet rechtmatig onder zich had);
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 29 juni 2018 tot en met 4 juli 2018 te
Groningen, een goed, te weten een televisie van het merk Samsung heeft
verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed
wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf
verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 25 juni 2018 te Groningen
een tas met kleding en/of bierpakketten en/of flessen wijn en/of bidons in elk
geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten
aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van verbreking;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 25 juni 2018 tot en met 4 juli 2018 te
Groningen, een goed/goederen, te weten een hoeveelheid kleding heeft
verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze
goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een)
door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3.
hij op of omstreeks 3 juli 2018 te Groningen
een blikje drinken en/of 120 theelepeltjes en/of zakjes suiker, in elk geval
enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan
[benadeelde partij 1] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van een valse sleutel (een loper toebehorende aan de gemeente,
althans een sleutel die verdachte niet rechtmatig onder zich had);
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 3 juli 2018 te Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een
blikje drinken en/of 120 theelepeltjes en/of zakjes suiker, in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1]
, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of
dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel
van een valse sleutel (een loper toebehorende aan de gemeente, althans een
sleutel die verdachte niet rechtmatig onder zich had)
met een valse sleutel in de kantine van de [benadeelde partij 1] naar
binnen is gegaan en/of de hierboven vermelde goederen in een tas heeft gestopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte onder
1. primair, 2 primair en 3 primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen en heeft daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd, nu er zich onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier bevindt om tot een bewezenverklaring van enig feit te kunnen komen. Verdachte heeft alternatieve scenario’s geschetst, die op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet kunnen worden uitgesloten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 april 2019, voor zover inhoudende:
Ik beschikte over een sleutel van de kantine van de [benadeelde partij 1] en ben op 3 juli 2018 die kantine binnengegaan. Ik had op dat moment theelepeltjes, suikerzakjes en een blikje drinken in mijn rugtas, toebehorende aan de atletiekvereniging.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 3 juli 2018, opgenomen op pagina 48 e.v. van het dossier met nummer 2018168891 & 2018164563 d.d. 8 augustus 2018, inhoudende als verklaring van
[getuige 1] :
Ik ben voorzitter van de [benadeelde partij 1] te Groningen en namens deze vereniging gerechtigd tot het doen van aangifte. Er is vannacht, 3 juli 2018, ingebroken in de kantine van de atletiekvereniging. De dader is door de politie aangehouden. Vorige week, op 28 juni 2018, heeft de andere voorzitter, de heer [naam 2], aangifte gedaan van diefstallen uit de kantine. Nadat de voorzitter aangifte heeft gedaan, heeft de politie een alarmsysteem gemonteerd en is afgelopen nacht de dader aangehouden. In de periode na de aangifte en de plaatsing van het alarmsysteem is er wederom ingebroken. Dat was op 29 juni 2018 om 03.41 uur. Ik weet dit exact omdat de televisie is weggenomen en deze was aangesloten op de wi-fi. Het gaat om een zwarte televisie van het merk Samsung.
Daarnaast is er in de nacht van 26 juni 2018 een kast in de kantine opengebroken. Deze kast is eigendom van [benadeelde partij 2] . Uit de kast zijn goederen weggenomen. De kast zat op slot, het slot zal geforceerd zijn. Ook zijn er nog verbuigingen en beschadigingen aan de kast te zien. Zoals gezegd heeft de politie mij verteld dat er vannacht een inbreker in de kantine is aangehouden. Daarbij zijn enkele voorwerpen c.q. goederen bij hem aangetroffen. De politie heeft mij een aantal foto’s gestuurd van suikersticks, een potje met theelepels en een blikje cassis. Ik heb nagevraagd bij de barcommissie en de leden hebben mij bevestigd dat deze goederen van onze kantine zijn. We hebben bij alle inbraken geen braaksporen aan de buitendeuren van het gebouw aangetroffen. We gaan er daarom vanuit dat iemand een sleutel heeft van het gebouw en deze ook gebruikt.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 6 juli 2018, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik ben voorzitter van [benadeelde partij 2] , dit is een [benadeelde partij 2] . Namens deze vereniging ben ik gerechtigd tot het doen van aangifte. Wij maken gebruik van de atletiekbaan in het Stadspark. Hier zit de [benadeelde partij 2] gevestigd. Zij hebben onlangs aangifte gedaan van diefstal uit hun complex. In het complex bevindt zich in de kantine een kast met inhoud, welke eigendom is van [benadeelde partij 2] . Deze kast is opengebroken en er zijn diverse goederen uit de kast weggenomen, hiervan doe ik nu ook aangifte. De weggenomen goederen behoren [benadeelde partij 2] geheel in eigendom toe.
De genoemde diefstal heeft plaatsgevonden in de nacht van 25 op 26 juni 2018. De kast was afgesloten door middel van een hangslot met een code. Op 26 juni 2018 ontving ik een berichtje van een bestuurslid van onze vereniging. In dit berichtje vroeg diegene waarom onze kast openstond en het slot was verdwenen. Uit de kast, waarvan het hangslot dus is verdwenen, is onder andere een tas met kleding weggenomen. De kleding is door de politie teruggevonden bij de aangehouden persoon. Het hangslot ontbreekt nog. De kast kon niet meer dicht en hij was echt zichtbaar met geweld opengebroken.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van Politie Noord-Nederland d.d. 3 juli 2018, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
In de kantine van de [benadeelde partij 1] zijn door ons, naar aanleiding van een reeks inbraken, twee Mobeyes (mobiele alarmen) geplaatst. Op 3 juli 2018 gingen beide alarmen af in de kantine. Wij, verbalisanten, waren binnen vijf minuten ter plaatse en hebben in de kantine verdachte [verdachte] aangehouden.
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakte kennisgeving van inbeslagneming van Politie Noord-Nederland d.d. 3 juli 2018, opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 3 juli 2018 hebben wij, verbalisanten, de zojuist aangehouden verdachte [verdachte] ingesloten op het politiebureau te Groningen. Bij zijn insluitingsfouillering hebben wij de volgende goederen bij verdachte aangetroffen: een sleutelbos met daaraan een sleutel die geschikt is om de toegangsdeuren van de kantine van de [benadeelde partij 1] te openen, alsmede een doosje met 120 theelepeltjes, een blikje cassis van het merk Hero en een grote hoeveelheid zakjes suiker. Voornoemde goederen hebben wij onder verdachte in beslag genomen.
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakte kennisgeving van inbeslagneming van Politie Noord-Nederland d.d. 4 juli 2018, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 4 juli 2018 zijn onder [verdachte] de volgende goederen in beslag genomen, aangetroffen in een schuur aan de [straatnaam] (zijnde het adres van [verdachte] ): een zwarte Samsung televisie en [benadeelde partij 2] sportkleding.
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 6 juli 2018, opgenomen op pagina 70 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 6 juli 2018 kwam aangever [getuige 1] van de [benadeelde partij 1] aan het bureau. Hier heb ik, verbalisant, hem de zwarte televisie van het merk Samsung laten zien die was aangetroffen in een schuurtje op het adres [straatnaam] te Groningen en vervolgens in beslag was genomen onder [verdachte] . Ik hoorde [getuige 1] aangeven dat hij de televisie herkende als zijnde eigendom van de atletiekvereniging. Hij herkende de televisie in zijn geheel en meer specifiek door de Vogels muurbeugels welke aan de achterzijde van de televisie zaten gemonteerd. Ik hoorde hem zeggen dat de andere helft van het ophangsysteem nog aan de muur hangt in het gebouw. Daarnaast zit er aan de achterzijde van de televisie rood gruis. Dit is gruis wat afkomstig is van de rode bakstenen muur waarin gaten zijn geboord voor de muurbeugel.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde het volgende af.
Verdachte is in het bezit gekomen van een sleutel waarmee hij toegang had tot de kantine van de [benadeelde partij 1] . Met deze valse sleutel heeft hij zich op onder andere 25 juni 2018, 29 juni 2018 en 3 juli 2018 de toegang verschaft tot die kantine en heeft daarbij respectievelijk weggenomen een televisie, een tas met kleding en theelepeltjes/suikerzakjes en een blikje drinken. Na de diefstal van de televisie en de tas met kleding heeft verdachte deze goederen in zijn schuur opgeborgen. De theelepeltjes, suikerzakjes en het blikje drinken had verdachte in zijn rugtas gestopt vlak voordat hij op heterdaad werd aangehouden.
De verklaring van verdachte dat hij op 3 juli 2018 in de kantine van de atletiekvereniging aanwezig was omdat hij daar -als lid van die vereniging- aan het surveilleren was wegens een reeks inbraken en ten behoeve daarvan al op een eerder moment een sleutel van de kantine verstrekt zou hebben gekregen door hardlooptrainer [naam 1] , acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Uit het dossier blijkt immers op geen enkele wijze dat verdachte ooit lid is geweest van de [benadeelde partij 1] en hardlooptrainer [naam 1] , voornoemd, heeft bovendien verklaard nimmer een sleutel van de kantine te hebben afgegeven aan de hem onbekende [verdachte] . Ten aanzien van de door verdachte overgelegde emailberichten die hij vanuit de atletiekvereniging heeft ontvangen daterend uit het jaar 2015 overweegt de rechtbank dat, indien verdachte daarmee aan heeft willen tonen wel degelijk lid te zijn van de atletiekvereniging, uit deze emailberichten hoogstens kan blijken dat verdachte ooit een aantal proeflessen heeft gevolgd bij de atletiekvereniging en zodoende enkele emailberichten heeft ontvangen. Als verdachte daadwerkelijk lid was geweest van de atletiekvereniging dan was dat immers eenvoudig aantoonbaar geweest met bijvoorbeeld een kopie van het ledenbestand van de vereniging, of door (recente) afschriften van contributiebetalingen.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank ook de verklaring die verdachte heeft gegeven voor het aantreffen van een grote hoeveelheid theelepeltjes, suikerzakjes en een blikje drinken
-toebehorende aan de atletiekvereniging- in zijn rugtas in de nacht van 3 juli 2018, inhoudende dat hij die op een eerder moment uit de kantine had meegenomen ten behoeve van een die dag daarvoor gehouden hardloopwedstrijd van de vereniging bij het Paterswoldsemeer, volstrekt ongeloofwaardig acht. Bij de politie heeft verdachte op geen enkel moment een verklaring afgelegd over dit alternatieve scenario. Pas ter terechtzitting is door verdachte aangevoerd dat dit alternatieve scenario zich heeft voorgedaan. Bovendien is dit door verdachte in het geheel niet onderbouwd en is voor dit scenario (mede gelet op hetgeen hiervoor overwogen is) in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden.
Tot slot overweegt de rechtbank dat ook het alternatieve scenario dat verdachte heeft geschetst voor het aantreffen in de bij zijn woning behorende schuur van de bij de inbraken op 25 en 29 juni 2018 uit de kantine van de atletiekverenging weggenomen televisie en tas met kleding, inhoudende dat hij zijn woning (inclusief zijn schuur) gedurende die periode had onderverhuurd aan een aantal buitenlanders en dat zij wellicht degenen zijn geweest die voornoemde goederen daar hebben neergelegd, als volstrekt ongeloofwaardig terzijde geschoven dient te worden. Evenals het voorgaande scenario heeft verdachte ook dit scenario op geen enkele wijze onderbouwd en ontbeert dit scenario ieder aanknopingspunt. Ook ter terechtzitting heeft verdachte, nadat hij hier naar gevraagd werd, de rechtbank geen nadere informatie willen verschaffen omtrent deze onderverhuur van zijn woning. Voorts heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd aangaande zijn woning. Zo heeft hij enerzijds een aantal keren verklaard dat hij zelf woonachtig was in die woning en dat de reden dat zijn huis nagenoeg onbewoonbaar was (wegens de enorme rommel) was gelegen in het feit dat hij psychische problemen had. Anderzijds heeft verdachte meermalen aangevoerd dat het de buitenlanders waren aan wie hij zijn huis had onderverhuurd die zijn woning compleet verwaarloosd hadden. Niet valt bovendien in te zien waarom deze buitenlanders, mochten zij al bestaan, inbraken zouden gaan plegen in de kantine van de atletiekvereniging. Niet zij, maar verdachte was degene die over een sleutel van die kantine beschikte.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht hetgeen verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 29 juni 2018 te Groningen
een televisie van het merk Samsung, dat geheel aan een ander toebehoorde,
te weten aan [benadeelde partij 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft door middel van een valse sleutel (een sleutel die verdachte niet rechtmatig onder zich had);
2. primair
hij op 25 juni 2018 te Groningen
een tas met kleding, die geheel aan een ander toebehoorde, te weten
aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van verbreking;
3. primair
hij op 3 juli 2018 te Groningen
een blikje drinken en 120 theelepeltjes en zakjes suiker,
geheel toebehorende aan [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft door middel van een valse sleutel (een sleutel die verdachte niet rechtmatig onder zich had);
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels
2. primair diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
3. primair diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair,
2 primair en 3 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden (met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht), waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de verslavingsreclassering in haar rapportage d.d. 22 maart 2019.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ervoor gepleit om, indien de rechtbank toch tot enige bewezenverklaring mocht komen, verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de verslavingsreclassering d.d. 21 maart 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan een drietal gekwalificeerde diefstallen, door zich meermalen middels een valse sleutel -een zogenoemde loper- de toegang tot de kantine van de [benadeelde partij 1] te verschaffen en aldaar vervolgens meerdere goederen weg te nemen. Eenmaal heeft verdachte de weggenomen goederen daarbij onder zijn bereik gebracht door het hangslot van een kast te verbreken. Het handelen van verdachte getuigt naar het oordeel van de rechtbank van een totaal gebrek aan respect voor andermans eigendommen en verdachte gaat hiermee eveneens geheel voorbij aan de overlast en ergernis die dergelijke feiten bij de gedupeerden veroorzaken.
De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan en overweegt daarbij dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, in het verleden eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Verdachte was zodoende een gewaarschuwd mens, maar dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om –tijdens een nog lopende proeftijd– opnieuw de fout in te gaan.
De bewezen verklaarde strafbare feiten rechtvaardigen dan ook zonder meer het opleggen van een substantiële straf.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat voorts rekening met het feit dat verdachte blijft ontkennen de strafbare feiten te hebben gepleegd en daarmee geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 22 maart 2019 waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in voornoemd rapport. De reclassering geeft in voornoemde rapportage eveneens aan dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het reeds ingezette zorgtraject zou kunnen doorkruisen, hetgeen zij een onwenselijke situatie acht.
Alles afwegende is de rechtbank, het advies van de reclassering ten spijt, van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd voor de duur van zes maanden (met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht), waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke deel van deze gevangenisstraf zullen de in het dictum nader te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, die tot doel hebben het gedrag van verdachte te beïnvloeden en herhaling te voorkomen.
De rechtbank wijkt daarmee af van de eis van de officier van justitie nu zij, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel is dat voornoemde straf in dit geval voldoende recht doet aan de ernst van de feiten.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 8 maart 2018 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
één maand, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 22 maart 2017. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 14 maart 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde alle bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot drie maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren,
de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich op afspraak meldt bij Verslavingszorg Noord-Nederland (VNN), Canadalaan 1 te Groningen, en zich blijft melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich onder ambulante behandeling zal (blijven) stellen voor zijn verslavingsproblematiek bij Terwille of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde meewerkt aan controle op het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik inzichtelijk te maken, te monitoren en bespreekbaar te maken en waarbij de reclassering als controlemiddel gebruik kan maken van ademonderzoek (blaastest), speekselonderzoek, urineonderzoek en bloedonderzoek.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/236829-16:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 8 maart 2017,
te weten: een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, mr. A. Jongsma en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 april 2019.
mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.