ECLI:NL:RBNNE:2019:16

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 januari 2019
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
18/830229-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen mishandelen van partner en huisvredebreuk met bijzondere voorwaarden

Op 2 januari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van meermalen mishandeling van zijn levensgezel en huisvredebreuk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van juni tot september 2018 zijn partner meerdere keren heeft mishandeld, waaronder het slaan in het gezicht, het geven van knietjes in de buik en het trekken aan de haren. Daarnaast heeft hij zich wederrechtelijk toegang verschaft tot de woning van zijn partner door middel van inklimming. De verdachte heeft deze feiten tijdens de zitting op 19 december 2018 bekend.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest (44 dagen) en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen met een proeftijd van drie jaar. Bij de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een klinische opname en een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft ook de noodzaak van behandeling voor de verslavings- en agressieproblematiek van de verdachte benadrukt, gezien het risico op recidive.

De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, maar de proeftijd met een jaar verlengd en de bijzondere voorwaarden aangepast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/830229-18
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/920019-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 januari 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans verblijvende in het IMC, Altingeweg 1, 9411 PA Beilen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 december 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.T. Brouwer.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 juni 2018 tot en met 30 juni 2018 te
Groningen, zijn levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld door:
- in/tegen het gezicht en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan
en/of te stompen en/of
- een (aantal) knietje(s) in de maag(streek) van die [slachtoffer] te geven en/of
- aan de haren van die [slachtoffer] te trekken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 15 juni 2018 tot en met 31 juli 2018 te
Groningen, zijn levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld door die
[slachtoffer] (met kracht) tegen het lichaam te duwen (tengevolge waarvan de
enkelbanden van die [slachtoffer] zijn gescheurd, althans letsel aan de enkel
van die [slachtoffer] is ontstaan);
3.
hij in of omstreeks de maand augustus 2018 te Glimmen, in de gemeente Haren,
zijn levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer]
(meermalen en/of met kracht) tegen een (aantal) mu(u)r(en) aan te gooien en/of
te duwen;
4.
hij in of omstreeks de periode van 28 september 2018 tot en met 29 september
2018 te Glimmen, in de gemeente Haren, in de woning, gelegen aan de [straatnaam]
, bij een ander, te weten bij [slachtoffer], in gebruik, wederrechtelijk is
binnengedrongen, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot voornoemde woning heeft verschaft door middel van inklimming en/of een valse sleutel en/of aldaar werd
aangetroffen in de voor de nachtrust bestemde tijd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor al het ten laste gelegde op grond van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 december 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 29 september 2018, opgenomen op pagina 1 van het dossier met nummer PL0100-2018256838 d.d. 2 november 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde acht de rechtbank op grond van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting niet bewezen dat aangeefster in de maand augustus 2018, zoals ten laste gelegd, de levensgezel was van verdachte. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit gedeelte van de tenlastelegging.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 15 juni 2018 tot en met 30 juni 2018 te Groningen, zijn levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld door:
- in/tegen het gezicht en op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan
en te stompen en
- knietjes in de maag(streek) van die [slachtoffer] te geven en
- aan de haren van die [slachtoffer] te trekken;
2.
hij in de periode van 15 juni 2018 tot en met 31 juli 2018 te Groningen, zijn levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) tegen het lichaam te duwen, tengevolge waarvan letsel aan de enkel van die [slachtoffer] is ontstaan;
3.
hij in de maand augustus 2018 te Glimmen, [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen en met kracht tegen muren aan te gooien en te duwen;
4.
hij in de periode van 28 september 2018 tot en met 29 september 2018 te Glimmen, in de woning, gelegen aan de [straatnaam], bij een ander, te weten bij [slachtoffer], in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot voornoemde woning heeft verschaft door middel van een valse sleutel en aldaar werd aangetroffen in de voor de nachtrust bestemde tijd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
2. Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
3. Mishandeling.
4. In de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van al het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot:
  • een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan voorarrest;
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd en omschreven in het reclasseringsrapport d.d. 6 december 2018.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering d.d. 6 december 2018, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan het meermalen mishandelen van zijn vriendin. Hij heeft haar in haar gezicht geslagen, knietjes in haar buik gegeven, aan de haren getrokken, weggeduwd en tegen de muur gesmeten. Aangeefster heeft daarbij pijn en letsel opgelopen. Bovendien hebben de mishandelingen plaatsgevonden terwijl aangeefster zich in haar woning bevond, bij uitstek de plek waar zij zich veilig en geborgen hoort te kunnen voelen. Na de eerste twee mishandelingen is de relatie (voor korte tijd) verbroken en is aangeefster verhuisd. Desalniettemin heeft verdachte aangeefster opgezocht in haar nieuwe woning en zich wederom schuldig gemaakt aan mishandelingen. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan huisvredebreuk door ’s nachts met een valse sleutel de nieuwe woning van aangeefster binnen te gaan, terwijl zij uitdrukkelijk had aangegeven dat niet te willen. Verdachte heeft, door zo te handelen, bij herhaling ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en op het veiligheidsgevoel van aangeefster.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Daarnaast liep verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in twee proeftijden die bovendien betrekking hebben op soortgelijke feiten als de bewezenverklaarde feiten. Een en ander heeft verdachte er echter niet van weerhouden om andermaal over te gaan tot het plegen van strafbare feiten. Gelet hierop acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijk duur in beginsel gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het rapport van de reclassering (Leger des Heils) d.d. 6 december 2018. Geadviseerd wordt om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen onder de in het rapport geadviseerde voorwaarden. De reclassering acht het van groot belang dat verdachte behandeld wordt voor zijn problematiek. In de visie van de reclassering zal de hoogte van het risico op recidive en letselschade afhangen van de ontwikkelingen op het gebied van de behandeling. Voorts benoemt de reclassering het risico op het onttrekken aan voorwaarden als hoog, gezien de ontwikkelingen in het eerdere reclasseringstoezicht en de (door verdachte zelf geregelde) opname in de kliniek Triora in Den Haag. Het drugsgebruik van verdachte, zijn (bagatelliserende en externaliserende) houding en (delict)gedrag zijn risicofactoren. Zijn relatie (met aangeefster) en zijn positieve houding ten aanzien van werk lijken beschermende factoren. Concluderend geeft de reclassering aan dat het feit dat verdachte zelf een opname in een kliniek regelde en een enigszins positieve houding laat zien in de huidige opname, de responsiviteit kan verhogen. Evenwel acht de reclassering een gedragsverandering, met name in zijn verslaving, noodzakelijk om het recidiverisico te verminderen.
Voorts is uit het dossier gebleken dat verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis met betrekking tot de onderhavige feiten, is opgenomen in het Intramuraal motivatie centrum (IMC) te Beilen. Ter terechtzitting heeft de reclassering aangegeven dat de samenwerking tussen verdachte en het IMC op dit moment moeizaam verloopt en dat het van groot belang is dat verdachte mee gaat werken aan het plan van aanpak dat is opgesteld. De reclassering heeft echter ook aangegeven dat zij, ondanks dit moeizame verloop van de samenwerking, haar advies handhaaft om een voorwaardelijke straf met naast de algemene voorwaarden, bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering heeft daartoe ter terechtzitting benadrukt dat de verslavings- en agressieproblematiek van verdachte als een rode draad door zijn leven lijkt te lopen en herhaaldelijk tot het plegen van strafbare feiten heeft geleid. Daarom heeft – met het oog op de toekomst – behandeling van die problematiek op dit moment prioriteit.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij inziet dat er iets moet gaan gebeuren, dat hij graag behandeld wil worden voor zijn problematiek en dat hij wel degelijk gemotiveerd is om daarmee aan de slag te gaan.
De rechtbank overweegt dat verdachte reeds gedurende een lange tijd te kampen heeft met (onder andere) verslavingsproblematiek. Nauw verweven daarmee is agressief gedrag van verdachte, wat reeds meermalen heeft geleid tot het plegen van strafbare feiten, in het bijzonder in de huiselijke sfeer. De rechtbank acht het dan ook van groot belang dat verdachte behandeld wordt voor die problematiek, zodat het recidivegevaar kan worden teruggedrongen en voorkomen kan worden dat verdachte in de toekomst opnieuw in de fout gaat. Dit geldt des te meer nu de relatie tussen verdachte en aangeefster is hersteld.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte ondanks zijn motivatie om tot verandering te komen, meermalen tot agressief gedrag is gekomen, ook gedurende lopende proeftijden. Mede gelet op de ernst van de feiten rechtvaardigt dit in beginsel een onvoorwaardelijke detentie. Ondanks dat de reclassering aangeeft dat de samenwerking tussen verdachte en het IMC op dit moment nog niet soepel verloopt, acht de rechtbank op dit moment echter het belang van continuïteit van die behandeling groter dan het belang van detentie. De rechtbank vertrouwt er op dat verdachte gaat inzien dat hij volledig dient mee te werken aan de huisregels en aanwijzingen voor behandeling die door het IMC zijn vastgesteld en dat hij ten volle zal meewerken aan het op hem betrekking hebbende plan van aanpak.
De rechtbank zal daarom wel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen maar deze beperken tot de duur van het voorarrest. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met daaraan als bijzondere voorwaarden verbonden de door de reclassering geadviseerde meldplicht, een mogelijke klinische behandeling en opname in een zorginstelling en het drugsverbod. Gelet op bovenstaande en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, te weten de moeizame start in het IMC, ziet de rechtbank aanleiding hieraan toe te voegen dat verdachte dient mee te werken aan het plan van aanpak.
Omdat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten aangeefster, en de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan, zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr. uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 26 juli 2016 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 10 augustus 2016 en loopt tot en met 9 augustus 2019. Daarbij zijn naast de algemene voorwaarden ook bijzondere voorwaarden gesteld, waarvan één bijzondere voorwaarde bij beslissing van 18 mei 2017 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Assen, is gewijzigd (deze wijziging betrof een aanscherping van de bijzondere voorwaarde ten aanzien van diagnostiek en behandeling bij de AFPN).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 17 augustus 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis opgelegde voorwaardelijke straf omdat veroordeelde zich blijkens het advies van de reclassering (Leger des Heils) van 16 augustus 2018 niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen en de proeftijd zal verlengen met één jaar.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangegeven dat hij zich kan vinden in een afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging en een verlenging van de proeftijd met één jaar.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde, zoals volgt uit het reclasseringsadvies van 16 augustus 2018, de bijzondere voorwaarden, opgelegd bij voormeld vonnis, heeft overtreden, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld, ziet de rechtbank aanleiding om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen en te volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar en wijziging van de bijzondere voorwaarden, zodat deze komen te luiden als hierna vermeld in het dictum van het vonnis van heden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 57, 63, 138, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 224 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich meldt op afspraken van de reclassering van het Leger des Heils, Damsterdiep 271 Groningen, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat veroordeelde zijn verblijf in het Intramuraal motivatie centrum (IMC) te Beilen of een soortgelijke zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing continueert. Veroordeelde dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling en dient mee te werken aan de uitvoering van het op hem betrekking hebbende plan van aanpak. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
3. dat veroordeelde meewerkt aan de indicatiestelling en plaatsing, om in aansluiting op zijn verblijf in het IMC een klinische behandeling voor een maximale periode van 6 maanden te ondergaan, indien de noodzaak voor een dergelijke behandeling op grond van zijn verblijf in het IMC wordt vastgesteld, alsmede, aan een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang indien de reclassering dit noodzakelijk vindt;
4. dat veroordeelde zich onthoudt van het gebruik van drugs en verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek en urineonderzoek, waarbij de reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
5. dat veroordeelde zich niet bevindt in het dorp Glimmen alwaar zijn partner/slachtoffer woont, tenzij de reclassering hem daarvoor toestemming heeft gegeven. Het betreft de gehele bebouwde kom van Glimmen.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/920019-16:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 26 juli 2016.
Verlengt de in het vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 26 juli 2016 vastgestelde proeftijd met één jaar en wijzigt de bijzondere voorwaarden zodanig dat deze komen te luiden overeenkomstig de hierboven gestelde bijzondere voorwaarden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en mr. C. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. L. Lamers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 januari 2019.
Mr. C. Brouwer en mr. R. Depping zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.