ECLI:NL:RBNNE:2019:164

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
18/830244-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en veroordeling wegens vernieling met voorwaardelijke taakstraf

Op 22 januari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1999, die werd beschuldigd van verkrachting en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de verkrachting, omdat er naast de aangifte geen ondersteunend bewijsmateriaal was om de noodzakelijke dwang voor een bewezenverklaring aan te tonen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van zowel de aangeefster als de verdachte niet voldoende waren om te concluderen dat de seksuele handelingen onder dwang hadden plaatsgevonden. De rechtbank heeft echter de verdachte wel schuldig bevonden aan de vernieling van een deur en een deurpost, toebehorende aan een ander, en heeft hem daarvoor een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het tijdsverloop van meer dan 2 jaren en het feit dat hij een blanco strafblad heeft. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het feit niet bewezen is verklaard waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te houden aan bepaalde voorwaarden, waaronder toezicht door de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830244-17

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

22 januari 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzittingen van
14 december 2018 en 8 januari 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Boelstra, advocaat te Middelstum.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 januari 2017 te Uithuizen, (althans) in de gemeente
Eemsmond,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten
door psychisch en/of fysiek overwicht ontstaan uit voordien door verdachte bij
herhaling geuite boosheid en/of agressiviteit en/of
door het (telkens) negeren van door [slachtoffer 1] (in woord en/of in
lichaamstaal) geuite tegenzin
en/of verdriet en/of pijn en/of bloedingen (van de vagina) bij die [slachtoffer 1] ,
die [slachtoffer 1]
heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden
uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 1] ,
te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1]
;
2.
hij op of omstreeks 09 januari 2017 te Uithuizen, (althans) in de gemeente
Eemsmond, opzettelijk en wederrechtelijk een (slaapkamer) deur en/of een
deurpost, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft
vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 ten laste gelegde nu er naast de aangifte geen wettig bewijs voorhanden is dat verdachte op 7 januari 2017 opzettelijk tegen de wil van aangeefster seks met haar heeft gehad door haar te dwingen.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde op grond van de aangifte door [slachtoffer 1] , de foto's van de beschadigde deur en de verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er op grond van het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen, nu de aangifte onvoldoende wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Aangeefster en verdachte hebben verklaard dat zij op 7 januari 2017 seks hebben gehad, waarbij er sprake is geweest van seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden. Voor een bewezenverklaring van ‘dwang’ is vereist dat verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat aangeefster het seksueel binnendringen van haar lichaam tegen haar wil heeft ondergaan en dat die dwang heeft plaatsgevonden door middel van (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid. Nu er naast de aangifte geen ondersteunend bewijsmateriaal voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van de voor verkrachting noodzakelijke dwang, is er onvoldoende wettig bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 ten laste gelegde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 december 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 januari 2017, opgenomen op pagina 130 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100 2017007288 d.d. 16 juni 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 9 januari 2017 te Uithuizen, opzettelijk en wederrechtelijk een slaapkamerdeur en een
deurpost, toebehorende aan [slachtoffer 2] heeft beschadigd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uur subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 4 december 2018, waarbij het toezicht door de volwassenreclassering wordt uitgeoefend. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie naast de ernst van het feit, de richtlijnen van het openbaar ministerie en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, meegenomen dat er sprake is van tijdsverloop van ruim 2 jaren, verdachte 3 dagen in voorarrest heeft doorgebracht en verdachte een vrijwel blanco strafblad heeft.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte, gelet op de context van de zaak waarbij er door het leeftijdsverschil tussen aangeefster en verdachte sprake was van machtsongelijkheid en verdachte 2 jaar op de zitting heeft moeten wachten, toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en verdachte geen straf of maatregel op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 9 januari 2017 schuldig gemaakt aan beschadiging van een deur en een deurpost. Hij is naar het huis van de vader van aangeefster gegaan om verhaal te halen bij aangeefster omdat zij had aangegeven dat zij geen contact meer met verdachte wilde. Ondanks dat aangeefster heeft geroepen dat verdachte weg moest gaan, heeft verdachte meerdere malen tegen de slaapkamerdeur getrapt. Dit moet een angstig moment voor aangeefster zijn geweest. Door het handelen van verdachte zijn er scheuren in de slaapkamerdeur ontstaan en is de metalen deurpost beschadigd. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op het eigendom van een ander.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 november 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 4 december 2018 volgt dat duidelijk is dat verdachte al langere tijd geen bestendige dagbesteding heeft, hij geen diploma's heeft behaald en hij niet naar school gaat. Het ontbreekt hem aan een eigen inkomen. Verdachte maakt een erg passieve indruk en hij heeft een zeer gering ondersteunend netwerk en weinig sociale binding. Mocht verdachte schuldig worden bevonden, dan is de Raad van mening dat de begeleiding van verdachte het beste kan worden geboden door de volwassen reclassering, nu is gebleken dat hij onvoldoende heeft kunnen profiteren van jeugdreclassering gezien zijn leeftijd en ontwikkelingsfase.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde heeft de rechtbank ook gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Als oriëntatiepunt voor beschadiging geldt in beginsel oplegging van een taakstraf van 20 uren. De rechtbank overweegt dat het tijdsverloop van 2 jaren en het feit dat verdachte een aantal dagen in voorarrest heeft doorgebracht aanleiding geven om een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren aan verdachte op te leggen. Anders dan de raadsvrouw heeft verzocht, zal de rechtbank geen toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a Sr. Gelet op de houding en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte door de reclassering wordt begeleid. Op grond van het advies van de Raad zal de rechtbank bepalen dat het toezicht door de volwassenreclassering van het leger des Heils wordt uitgeoefend.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 326,68 ter vergoeding van materiële schade en € 4.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot vrijspraak gerekwireerd van het onder 1 ten laste gelegde. De benadeelde partij dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Gelet hierop heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 20 uren.Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de reclassering van het Leger des Heils op het adres Damsterdiep 271 te Groningen. Hierna moet hij zich blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd onderwijs volgt dan wel een andere passende vorm van dagbesteding heeft.
Draagt de reclassering van het Leger des Heils op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende jeugddetentie voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Ten aanzien van 18/830244-17, feit 1:
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. A. Jongsma en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2019.
Mr. M. van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.