ECLI:NL:RBNNE:2019:1646

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
C/18/185919/HA ZA 18/161
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid waterbedrijf voor waterschade door gesprongen koppelstuk van de hoofdkraan en de toepassing van een exoneratieclausule

In deze zaak vorderden de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Het Middenstandshuis en de naamloze vennootschap ING Bank N.V. een schadevergoeding van N.V. Waterbedrijf Groningen wegens waterschade die was ontstaan door een lekkage in het pand van Het Middenstandshuis. De lekkage was het gevolg van een gesprongen koppelstuk van de hoofdkraan. Waterbedrijf Groningen verweerde zich met een beroep op een exoneratieclausule in haar algemene voorwaarden, die aansprakelijkheid voor schade uitsloot. De rechtbank beoordeelde of Waterbedrijf Groningen tekort was geschoten in haar verplichtingen uit de leveringsovereenkomst en of de exoneratieclausule van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat Waterbedrijf Groningen niet aansprakelijk was voor de schade, omdat de exoneratieclausule geldig was en de schade niet het gevolg was van opzet of bewuste roekeloosheid van Waterbedrijf Groningen. De vorderingen van Het Middenstandshuis en ING werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/185919 / HA ZA 18-161
Vonnis van 24 april 2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BV MAATSCHAPPIJ VAN ONROERENDE GOEDEREN HET MIDDENSTANDSHUISH,
gevestigd te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen,
advocaat mr. J.Ph. van Lochem te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. WATERBEDRIJF GRONINGEN,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
advocaat mr. J. Faas te Groningen.
Partijen zullen hierna afzonderlijk Het Middenstandshuis , ING en Waterbedrijf Groningen genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 november 2018;
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 maart 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
ING is enig aandeelhouder van Het Middenstandshuis . Het Middenstandshuis is eigenaar van het pand aan [adres] te Veendam (hierna te noemen: het pand). Het pand wordt geëxploiteerd door ING ; zij verhuurt het pand aan (een) derde(n).
2.2.
Tussen de rechtsvoorganger van Waterbedrijf Groningen en Het Middenstandshuis is in het verleden een overeenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de levering van drinkwater (hierna te noemen: de leveringsovereenkomst). De rechtsvoorganger van Waterbedrijf Groningen heeft daartoe op 9 september 1991 een begroting van de aansluitkosten opgesteld en op 18 september 1991 een offerte ter zake de aansluiting op het waterleidingnet uitgebracht. De offerte had een geldigheid van twee maanden na 18 september 1991. In de offerte is opgenomen, voor zover relevant:
Op de aansluiting van uw perceel en de waterlevering zijn van toepassing de “Algemene Voorwaarden Drinkwater 1979/1989”, de “Aansluitvoorwaarden Drinkwater” en de “Tarievenregeling” van ons bedrijf. Exemplaren van genoemde voorwaarden en regeling gaan hierbij.
2.3.
Op 4 april 1992 is een schets voor de aansluiting van het pand op het waterleidingnetwerk opgemaakt. Het pand is vervolgens aangesloten op dit netwerk.
2.4.
In de huidige versie van de algemene voorwaarden van Waterbedrijf Groningen - de "Algemene Voorwaarden Drinkwater 2012" - is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
ARTIKEL 3
ONDERHOUDEN, CONTROLEREN, VERVANGEN, VERPLAATSEN, UITBREIDEN, WIJZIGEN EN WEGNEMEN VAN EEN AANSLUITING
1. Een aansluiting wordt uitsluitend door of vanwege het bedrijf onderhouden, gecontroleerd, vervangen, verplaatst, uitgebreid, gewijzigd en weggenomen. Tenzij er sprake is van spoed of overmacht, zal één en ander zoveel mogelijk na voorafgaande mededeling aan en zoveel mogelijk in overleg met de aanvrager of de verbruiker plaatsvinden.
2. Het onderhoud en de controle van de aansluiting zijn voor rekening van het bedrijf. Onverminderd het bepaalde in artikel 11 lid 1 van deze algemene voorwaarden zijn het vervangen, verplaatsen, uitbreiden, wijzigen en wegnemen voor rekening van de aanvrager of de verbruiker, indien:
a. dit geschiedt op zijn verzoek;
b. dit het gevolg is van zijn handelen of nalaten ten gevolge van omstandigheden die hem redelijkerwijs zijn toe te rekenen.
en:
ARTIKEL 19
AANSPRAKELIJKHEID
(…)
2. Het bedrijf is, met inachtneming van het bepaalde in de overige leden van dit artikel, voorts aansprakelijk voor schade aan personen of zaken ten gevolge van een gebrekkige aansluiting of levering dan wel van een onjuist handelen of nalaten in verband met een aansluiting of een levering - niet zijnde een onderbreking van de levering - doch niet, indien de schade het gevolg is van een tekortkoming die het bedrijf niet kan worden toegerekend.
3. Van vergoeding zijn in alle gevallen uitgesloten schade aan zaken die door de aanvrager of de verbruiker worden gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf of een beroep en schade als gevolg van bedrijfsstilstand, als gevolg van het niet kunnen uitoefenen van een beroep of als gevolg van winstderving.
(…)
2.5.
Op 29 mei 2017 heeft er in het pand een lekkage in de meterkast plaatsgevonden. Er spoot water uit het koppelstuk van de hoofdkraan. Na over de lekkage te zijn geïnformeerd, heeft Waterbedrijf Groningen het water afgesloten en de aansluiting hersteld. Bij de lekkage is een grote hoeveelheid water weggestroomd, ten gevolge waarvan schade is ontstaan aan en in het pand.
2.6.
Namens Het Middenstandshuis heeft [naam tussenpersoon] , haar tussenpersoon, bij e-mail van 7 juni 2017 een schadeclaim bij Waterbedrijf Groningen ingediend waarbij de totale schade aan de zijde van Het Middenstandshuis is begroot op € 68.761,99 inclusief btw.
2.7.
Waterbedrijf Groningen heeft de schadeclaim afgewezen verwijzende naar artikel 19 lid 3 van haar algemene voorwaarden.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Het Middenstandshuis en ING vorderen - na vermindering van eis - dat Waterbedrijf Groningen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis aan haar te voldoen een bedrag van € 50.781,78, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf 29 mei 2017, althans 7 juni 2017, tot aan de dag der algehele voldoening. Tot slot vorderen Het Middenstandshuis en ING dat Waterbedrijf Groningen wordt veroordeeld in de kosten van de procedure te vermeerderen met nakosten en rente.
3.2.
Het Middenstandshuis en ING stellen zich - samengevat - op het standpunt dat Waterbedrijf Groningen de door haar ten gevolge van de lekkage geleden schade dient te vergoeden omdat Waterbedrijf Groningen tekort is gekomen in haar (onderhouds- c.q. controle)verplichtingen uit de leveringsovereenkomst. Voor zover wordt geoordeeld dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming, gronden Het Middenstandshuis en ING de schadevergoedingsvordering op artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Meer subsidiair beroepen Het Middenstandshuis en ING zich op het bepaalde in artikel 6:185 BW mede in samenhang met artikel 6:187 BW (productaansprakelijkheid). Het Middenstandshuis en ING stellen zich voorts op het standpunt dat Waterbedrijf Groningen geen beroep op de exoneratieclausule toekomt omdat (1) Het Middenstandshuis niet is gewezen op de algemene voorwaarden bij het aangaan van de algemene voorwaarden en deze voorwaarden vernietigbaar zijn op grond van de artikelen 6:233 en 6:234 BW, (2) de schade is veroorzaakt door een tekortschieten aan de zijde van Waterbedrijf Groningen en bij een dergelijke verwijtbaarheid het niet passend is dat dit onder het bereik van de exoneratieclausule valt en (3) een beroep van Waterbedrijf Groningen op de exoneratieclausule in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, dan wel dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid een beroep op de exoneratieclausule in de weg staat.
3.3.
Waterbedrijf Groningen concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Het Middenstandshuis en ING en voert - verkort weergegeven - het volgende aan als verweer. Van wanprestatie of onrechtmatig handelen aan de zijde van Waterbedrijf Groningen is geen sprake. Indien daarvan al sprake zou zijn, bestaat er geen causaal verband tussen de tekortkoming en de geleden schade. Waterbedrijf Groningen sluit niet uit dat Het Middenstandshuis en ING zelf verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de lekkage. Verder geldt dat Waterbedrijf Groningen een beroep kan doen op artikel 19 lid 3 van haar algemene voorwaarden waarin aansprakelijkheid van Waterbedrijf Groningen jegens Het Middenstandshuis is uitgesloten. Het Middenstandshuis kan zich niet beroepen op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden. Hiertoe stelt Waterbedrijf Groningen zich op het standpunt dat uit de offerte blijkt dat de algemene voorwaarden aan Het Middenstandshuis ter hand zijn gesteld. Los daarvan komt Het Middenstandshuis geen beroep toe op het bepaalde in de artikelen 6:233 en 6:234 BW omdat zij een besloten vennootschap is waarvoor de verplichting bestaat de jaarrekening openbaar te maken en Het Middenstandshuis meer dan 50 werknemers in dienst hebben (artikel 6:235 lid 1 sub a en b BW). Van strijd met de redelijkheid en billijkheid is evenmin sprake volgens Waterbedrijf Groningen. Het opnemen van een exoneratieclausule tussen professionele partijen is gebruikelijk en de inhoud van het beding is niet ongebruikelijk. Van enig onrechtmatig handelen is niet gebleken. Tot slot verweert Waterbedrijf Groningen zich door te stellen dat de artikelen 6:185 en 6:187 BW niet van toepassing zijn omdat Waterbedrijf Groningen niet de producent is van de hoofdkraan en er geen sprake is van schade door dood, lichamelijk letsel of schade aan een zaak die in de privésfeer wordt gebruikt.

4.De beoordeling

4.1.
In de kern twisten partijen over het antwoord op de vraag of Waterbedrijf Groningen tekort is gekomen in de nakoming van haar verplichtingen uit de leveringsovereenkomst dan wel of er sprake is van een door Waterbedrijf Groningen gepleegde onrechtmatige daad. Verder zijn partijen verdeeld over de vraag of Waterbedrijf Groningen met vrucht een beroep op de exoneratieclausule in haar algemene voorwaarden kan doen.
4.2.
De rechtbank overweegt dat er allereerst onderscheid dient te worden gemaakt tussen Het Middenstandshuis en ING . Alleen Het Middenstandhuis is partij bij de leveringsovereenkomst met Waterbedrijf Groningen. Tussen ING en Waterbedrijf Groningen bestaat geen contractuele relatie, althans gesteld noch gebleken is dat ING in de loop der tijd (mede-)contractant zou zijn geworden. Het enkele feit dat ING het pand exploiteert, maakt niet zonder meer dat de contractuele verplichtingen uit de overeenkomst tussen Waterbedrijf Groningen en Het Middenstandshuis ook jegens ING gelden.
De positie van ING
4.3.
Omdat ING niet in een contractuele verhouding tot Waterbedrijf Groningen staat, kan van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis (artikel 6:74 BW) geen sprake zijn. Ter beoordeling ligt daarom slechts voor of Waterbedrijf Groningen onrechtmatig jegens ING heeft gehandeld.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat ING onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit moet worden geconcludeerd dat Waterbedrijf Groningen onrechtmatig jegens ING heeft gehandeld. Redengevend hiervoor is dat door ING onvoldoende uiteen is gezet dat is voldaan aan de vereisten die de wet daarvoor in artikel 6:162 BW stelt. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de door ING gestelde feiten en omstandigheden in ieder geval niet worden geconcludeerd dat Waterbedrijf Groningen enige zorgplicht jegens haar als exploitant van het pand - wat daar verder ook van zij - heeft geschonden.
4.5.
Met betrekking tot de stelling van ING dat er sprake is van productaansprakelijkheid aan de zijde van Waterbedrijf Groningen overweegt de rechtbank dat ook hiervan niet is gebleken. Waterbedrijf Groningen heeft weersproken dat zij de producent is van de door haar bij de aansluiting gebruikte materialen en dat zij deze in het verkeer heeft gebracht. ING heeft vervolgens onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat er schade is ontstaan door dood of letsel of aan een andere zaak die - kort gezegd - gewoonlijk voor gebruik in de privésfeer is bestemd (vgl. artikel 6:190 BW).
4.6.
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de slotsom dat Waterbedrijf Groningen niet aansprakelijk is voor door ING geleden schade als gevolg van de lekkage aan de hoofdkraan. De vordering zal dan ook worden afgewezen, voor zover deze (mede) namens ING is ingesteld.
De positie van Het Middenstandshuis
4.7.
Vervolgens ligt ter beoordeling voor of Waterbedrijf Groningen aansprakelijk is voor de door Het Middenstandshuis als gevolg van de lekkage geleden schade. Allereerst zal worden beoordeeld of Waterbedrijf Groningen een beroep kan doen op de exoneratieclausule in haar algemene voorwaarden.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door Waterbedrijf Groningen gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard op de leveringsovereenkomst tussen Het Middenstandshuis en (de rechtsvoorganger van) Waterbedrijf Groningen. Evenmin is in geschil dat de Algemene Voorwaarden Drinkwater 2012 de thans toepasselijke algemene voorwaarden zijn.
4.9.
Het Middenstandshuis grondt het beroep op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden op het niet aan haar ter hand stellen van die voorwaarden door Waterbedrijf Groningen. Waterbedrijf Groningen verweert zich stellende dat Het Middenstandshuis , gelet op het bepaalde in artikel 6:235 lid 1 sub a dan wel sub b BW, geen beroep kan doen op de speciale bescherming van de artikelen 6:233 en 6:234 BW.
4.10.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Gesteld noch gebleken is dat er na de offerte van 18 september 1991 een nieuwe offerte aan Het Middenstandshuis is uitgebracht. De rechtbank gaat er daarom van uit, nu partijen hieromtrent niets naar voren hebben gebracht, dat de leveringsovereenkomst vóór de invoering van het nieuw Burgerlijk Wetboek op 1 januari 1992 tot stand is gekomen naar aanleiding van de offerte van 18 september 1991 die immers een geldigheid had van twee maanden. Ingevolge artikel 191 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (hierna: Ow) is afdeling 3 van titel 5 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek op de door Waterbedrijf Groningen gebruikte algemene voorwaarden van toepassing vanaf één jaar na de inwerkingtreding van bedoelde afdeling en kunnen, in afwijking van artikel 79 Ow, eerder overeengekomen strijdige bepalingen worden vernietigd. Voorgaande geldt evenwel niet voor de vernietigingsgrond van artikel 6:233 onder b BW in verbinding met artikel 6:234 BW. In het oude Burgerlijk Wetboek was niet voorzien in een bepaling die zag op terhandstelling van de voorwaarden. Dit betekent dat Het Middenstandshuis niet met vrucht een beroep op de speciale bescherming van de artikelen 6:233 onder b en 6:234 BW kan doen.
4.11.
Ook indien ervan uitgegaan zou moeten worden dat de leveringsovereenkomst na 1 januari 1992 tot stand is gekomen en het bepaalde in artikel 6:233 onder b in verbinding met artikel 6:234 BW wel op de overeenkomst van toepassing is, is de rechtbank van oordeel dat ook in dat geval een beroep op vernietiging van de algemene voorwaarden niet opgaat. In de offerte is immers met zoveel woorden opgenomen dat een exemplaar van de algemene voorwaarden is bijgesloten. De enkele stelling van Het Middenstandshuis dat zij die stukken niet in haar dossier heeft aangetroffen, is - tegen de achtergrond van die passage in de offerte - een onvoldoende gemotiveerde betwisting. Ook dan dient in rechte ervan uitgegaan te worden dat de voorwaarden Het Middenstandshuis ter hand zijn gesteld en zij hiervan kennis had kunnen nemen.
4.12.
De slotsom is dat het beroep van Het Middenstandshuis op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden, faalt. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, kan het verweer van Waterbedrijf Groningen dat Het Middenstandshuis hoe dan ook geen beroep op die bescherming toekomt in verband met het bepaalde in artikel 6:235 BW, buiten beschouwing blijven.
4.13.
Subsidiair stelt Het Middenstandshuis zich op het standpunt dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Waterbedrijf Groningen en dat een dergelijke verwijtbaarheid niet onder het bereik van de exoneratieclausule valt. Waterbedrijf Groningen heeft weersproken dat er van een toerekenbare tekortkoming aan haar zijde sprake is. Verder heeft zij weersproken dat zij om de door Het Middenstandshuis genoemde reden geen beroep zou kunnen doen op de exoneratieclausule.
4.14.
De rechtbank kan - wat er verder ook zij van het antwoord op de vraag of er sprake is van een tekortkoming aan de zijde van Waterbedrijf Groningen - de stelling van Het Middenstandshuis dat Waterbedrijf Groningen bij een tekortschieten aan haar zijde geen beroep kan doen op de exoneratieclausule niet volgen. Hiertoe wordt overwogen dat artikel 19 lid 3 van de algemene voorwaarden bepaalt dat vergoeding (van schade) "in alle gevallen" wordt uitgesloten. Voormelde stelling van Het Middenstandshuis is, zonder nadere motivering die ontbreekt, tegen deze achtergrond dan ook onbegrijpelijk.
4.15.
Tot slot heeft Het Middenstandshuis zich op het standpunt gesteld dat een beroep op de exoneratieclausule in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, althans dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid aan een beroep hierop in de weg staat. De rechtbank stelt voorop dat voor het buiten toepassing laten van een krachtens overeenkomst tussen partijen geldende regel bestaat slechts grond bestaat, indien het beroep op die regel in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 BW). Deze formulering brengt tot uitdrukking dat de rechter bij toepassing van genoemde wetsbepaling de nodige terughoudendheid heeft te betrachten.
4.16.
Een exoneratiebeding dient doorgaans buiten toepassing te worden gelaten indien komt vast te staan dat de desbetreffende schade te wijten is aan opzet of bewuste roekeloosheid van de partij die zich op het exoneratiebeding beroept. Bij bewuste roekeloosheid gaat het dan om een ernstige mate van verwijtbaarheid, waaronder ook ernstige nalatigheid is begrepen. Dat in het onderhavige geval sprake is geweest van een dergelijke opzet of bewuste roekeloosheid is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Dat verder volgens Het Middenstandshuis het exoneratiebeding eenzijdig is opgesteld, daarover niet onderhandeld is en dat zij geen andere keuze had dan water te betrekken van Waterbedrijf Groningen, kan aan het voorgaande niet af doen. Onweersproken is dat het beding niet ongebruikelijk is tussen professionele partijen en dat de voorwaarden zijn opgesteld in overleg met zowel de Consumentenbond en de SER. Ook anderszins is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de door Waterbedrijf Groningen gehanteerde voorwaarden als onredelijk zouden moeten worden bestempeld. Naar het oordeel van de rechtbank is mede tegen deze achtergrond evenmin gebleken dat hetgeen voortvloeit uit een beroep op artikel 19 lid 3 van de algemene voorwaarden in dit specifieke geval tot een onaanvaardbare uitkomst leidt. Het Middenstandshuis heeft hiertoe onvoldoende naar voren gebracht.
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat Waterbedrijf Groningen met succes een beroep kan doen op de exoneratieclausule waarin aansprakelijkheid voor schade zoals door Het Middenstandshuis is geleden, is uitgesloten. De vordering zal daarom worden afgewezen, voor zover deze (mede) namens Het Middenstandshuis is ingesteld. De overige stellingen van partijen, waaronder de vraag of er aan de zijde van Waterbedrijf Groningen sprake is van wanprestatie dan wel een onrechtmatige daad jegens Het Middenstandshuis , kunnen gelet hierop onbesproken worden gelaten.
4.18.
Het Middenstandshuis en ING zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Waterbedrijf Groningen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.950,00
- salaris advocaat
2.148,00(2,0 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 4.098,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van Het Middenstandshuis en ING af;
5.2.
veroordeelt Het Middenstandshuis en ING hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Waterbedrijf Groningen tot op heden vastgesteld op € 4.098,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 593