4.3.Onrechtmatige staatssteun?
4.3.1.Als meest verstrekkend standpunt heeft BSH aangedragen dat de gemeente Oldambt aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] onrechtmatige staatssteun in de zin van art. 107 en 108 Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie (VWEU) heeft verleend door het pand voor een koopprijs van 1 euro te verkopen en over te dragen. Daarnaast heeft de gemeente Oldambt de verschuldigde overdrachtsbelasting voor haar rekening genomen en sloopkosten ten behoeve van de kopers gemaakt. Tenslotte heeft de gemeente Oldambt in de leveringsakte in feite gegarandeerd dat het pand voor een groot gedeelte een woonbestemming zou krijgen. Artikel 107 VWEU luidt als volgt:
Behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.
4.3.2.BSH dient derhalve te stellen en bij betwisting te bewijzen dat aan alle voorwaarden van deze bepaling is voldaan. Deze voorwaarden zijn:
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] drijven een onderneming in de zin van het mededingingsrecht;
er is sprake van begunstiging van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] waardoor de concurrentie wordt vervalst;
de begunstiging vindt plaats met overheidsmiddelen;
er kan sprake zijn van een negatief effect op de interstatelijke handel;
de maatregel is selectief.
4.3.3.Het tussen partijen gevoerde debat in de uitvoerige en rijk geïllustreerde processtukken heeft met name betrekking op de vraag of er sprake is geweest van een door de gemeente Oldambt gegeven voordeel aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . Daarnaast is in geschil of er sprake kan zijn van een negatief effect op de interstatelijke handel. Pas indien aan alle voorwaarden van artikel 107 VWEU is voldaan, kan het beroep hierop succesvol zijn.
4.3.4.De rechtbank zal allereerst beoordelen of de verkoop en overdracht van het pand door de gemeente Oldambt aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] een begunstiging van hen heeft opgeleverd. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat de gemeente Oldambt heeft nagelaten om voorafgaande aan de totstandkoming van de transactie het richtsnoer conform de Mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (97/C 209/03, hierna: de Mededeling) toe te passen. De verkoop heeft niet plaatsgevonden op basis van een onvoorwaardelijke biedprocedure noch heeft een onafhankelijk deskundige voorafgaand aan de transactie aan de hand van een taxatie de marktwaarde van het pand vastgesteld. De gemeente Oldambt heeft weliswaar een beroep gedaan op een op 18 januari 2018 opgemaakt taxatierapport van makelaar [naam 3] die de waarde van het pand op 6 mei 2014 als 'Rijksmonument met bijbehorende eisen en verplichte restauratie' schat op 'nagenoeg nihil'. Dit rapport is jaren later opgemaakt en geeft niet aan welke 'bijbehorende eisen' er worden gesteld en reeds daarom biedt dit rapport niet voldoende waarborgen omtrent de marktwaarde ten tijde van de transactie. De rechtbank is daarom van oordeel dat BSH terecht heeft aangedragen dat er sprake is van een vermoeden van staatssteun nu de Gemeente Oldambt de marktwaarde niet overeenkomstig de Mededeling objectief heeft vastgesteld.
4.3.5.Bij de beoordeling of er sprake is geweest van begunstiging door de gemeente Oldambt neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat het pand met diverse opstallen in 2010 is getaxeerd op een bedrag van € 575.800,00. De gemeente Oldambt c.s. heeft aangegeven dat het pand door haar in 2012 is verkregen in een meeromvattende transactie. Intern heeft de gemeente Oldambt voor de waarde van het perceel [adres 2] gerekend met een bedrag van € 480.000,00. Een deel van de opstallen is voor de koop in opdracht en voor rekening van de gemeente Oldambt gesloopt. Blijkens een door BSH overgelegde offerte van de sloopkosten, hebben deze tenminste € 47.580,00 ex BTW bedragen. BSH heeft erop gewezen dat blijkens productie 7 bij de conclusie van antwoord de gemeente Oldambt intern rekening heeft gehouden met sloopkosten ten bedrage van € 120.000,00. BSH heeft ook onbetwist aangevoerd dat op kosten van de gemeente Oldambt voor de levering een asbestsanering is uitgevoerd op kosten van de gemeente Oldambt. Welke kosten hiermee zijn gemoeid is niet naar voren gekomen in de procedure. Volgens de gemeente Oldambt c.s. is de waarde van de overgedragen delen volgens de taxatie van 2010 te stellen op een bedrag van € 274.770,00. Ook staat vast dat in de onmiddellijke nabijheid van het pand twee panden te koop staan: [adres 3] voor een vraagprijs van € 649.500,00 en [adres 4] voor € 795.000,00. Voormelde gegevens in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat de gemeente Oldambt c.s. onvoldoende met concrete en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd dat de marktwaarde van het pand ten tijde van de verkoop en overdracht nagenoeg nihil is geweest.
4.3.6.De gemeente Oldambt c.s. heeft aangedragen dat het pand in een zeer slechte conditie verkeerde en dat zij de koper een restauratieverplichting heeft opgelegd. De rechtbank stelt echter vast dat de gemeente Oldambt c.s. geen enkele objectieve onderbouwing van de bouwkundige staat van het pand noch van de aard en omvang van de restauratieverplichting heeft gegeven. Het bouwkundig rapport van de kapconstructie van 19 oktober 2015, geeft een beeld van de houtrotproblematiek, maar zegt niets over de waarde van het pand en de ondergrond. Dat geldt eveneens voor de stelling dat de verzekeraar het pand slechts tegen sloopwaarde heeft willen verzekeren. De verzekerde waarde van het pand kan niet aan de marktwaarde van het pand en de ondergrond worden gelijk gesteld. De gemeente Oldambt c.s. rept weliswaar van een bedrag van € 992.552,00 dat gemoeid zou zijn geweest met de restauratie maar elke onderbouwing hiervan ontbreekt. Een toelichting waarom de gemeente Oldambt c.s. de gesloten koopovereenkomst niet heeft overgelegd noch inzicht heeft geboden in de daadwerkelijk gemaakte sloopkosten, heeft de rechtbank niet gekregen. De rechtbank constateert slechts dat de restauratieverplichting is voorzien van een boeteclausule van niet meer dan maximaal € 100.000,00. De rechtbank heeft van de gemeente Oldambt c.s. weliswaar foto's ontvangen van de restauratie, maar aan de hand daarvan valt de verplichting ertoe niet vast te stellen noch de daarmee gemoeide kosten. BSH heeft erop gewezen dat de provincie Groningen ten behoeve van de restauratie een subsidie heeft toegekend van € 122.500,00. EO heeft, net als andere ondernemers in de regio, ook een beroep kunnen doen op subsidie krachtens de SDE-regeling. In het kader van de beoordeling of er sprake is van begunstiging komt aan deze laatste stelling van BSH dan ook geen betekenis toe.
4.3.7.De gemeente Oldambt c.s. heeft voorts aangevoerd dat de kosten van verbouwing en restauratie zodanig hoog zijn dat het pand nooit levensvatbaar geëxploiteerd had kunnen worden. Nog afgezien van de omstandigheid dat de gemeente Oldambt c.s. niet een deugdelijk onderbouwd kostenplaatje aan de rechtbank heeft gepresenteerd, komt de rechtbank deze redenering onjuist voor. De vraag is immers niet onder welke voorwaarden de gemeente Oldambt een ondernemer in staat kan stellen een onderneming rendabel uit te voeren. De gemeente Oldambt c.s. heeft ook aangevoerd dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] een verplichting is opgelegd tot 'toeristische ontwikkeling'. De gemeente Oldambt c.s. heeft echter in het geheel niet uiteengezet waaruit de verplichting zou bestaan en aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Evenmin heeft de gemeente Oldambt c.s. enige toelichting gegeven op de hoegrootheid van de verplichting. De rechtbank zal om deze reden aan deze stellingname voorbij gaan.
4.3.8.De rechtbank is namelijk van oordeel dat het op de weg van de gemeente Oldambt c.s. had gelegen om haar verweer ook op dit onderdeel aan de hand van objectieve gegevens te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten, is de rechtbank van oordeel dat tussen partijen is komen vast te staan dat door de verkoop tegen een prijs van € 1,00 na voorafgaande sloop op kosten van de gemeente Oldambt, er sprake is van een begunstiging van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] door de gemeente Oldambt met publieke middelen. Gelet op dit oordeel kunnen de overige stellingen van partijen, meer in het bijzonder over de andere door BSH aangedragen vormen van begunstiging, onbesproken blijven.
4.3.9.De gemeente Oldambt c.s. heeft nog gewezen op het (algemene) belang het aanpakken van de voortschrijdende aantasting van het dorpsgezicht. De rechtbank volgt de gemeente Oldambt c.s. niet in deze redenering. Het mag zo zijn dat de (dreigende) leegstand van monumentale en beeldbepalende panden in de regio mettertijd zou kunnen leiden tot een aantasting van het dorpsgezicht, maar dit probleem behoort niet opgelost te worden door de selectieve begunstiging van een ondernemer ten koste van zijn concurrenten. De gemeente Oldambt c.s. heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen waaruit kan worden afgeleid dat welke alternatieven zij in dit verband heeft onderzocht voordat zij de transactie met [gedaagde 2] en [gedaagde 3] is aangegaan.
4.3.10.Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen is zij van oordeel dat BSH en EO als concurrenten moeten worden gezien die allebei groepsaccommodatie aanbieden in hetzelfde verzorgingsgebied en deels via dezelfde verkoopkanalen zoals Booking.com. Door BSH is onbetwist aangevoerd dat zij een bedrag van ruim € 1.000.000,00 heeft geïnvesteerd in de verwerving en verbouwing van haar bedrijfspand. Nu EO niet heeft hoeven investeren in de aanschaf van het bedrijfspand en de sloop van enkele opstallen, is er sprake van verstoring van het gelijke speelveld en is de concurrentie daardoor vervalst. Dat geldt te meer nu de Gemeente Oldambt c.s. stelt aan EO de verplichting tot 'toeristische ontwikkeling', - wat dit ook moge betekenen - heeft opgelegd.
Negatief effect op de interstatelijke handel?
4.3.11.Partijen zijn uitgebreid ingegaan op het vraagstuk van de mogelijke effecten op de interstatelijke handel. De rechtbank neemt bij haar beoordeling tot uitgangspunt dat er relatief snel mag worden aangenomen dat een negatief effect op de interstatelijke handel aanwezig kan zijn (HvJEU, 3 maart 2005, ECLI:EU:C:2005:130 en Gerecht van eerste aanleg, 4 april 2001, ECLI:EU:T:2001:115). Bij de beoordeling van het interstatelijk effect van gestelde steunmaatregelen komt het aan op een beoordeling van de specifieke omstandigheden van het geval en de voorzienbare effecten van die maatregelen. Interstatelijk effect ontbreekt als de steun het interstatelijk handelsverkeer niet of niet meer dan marginaal kan beïnvloeden. Voor de vraag of sprake is van een zuiver lokaal karakter - en dus het ontbreken van interstatelijk effect - kunnen de volgende aspecten van belang zijn: (i) de steun leidt er niet toe dat vraag of investeringen naar de betrokken regio worden afgeleid en werpt geen belemmeringen op voor de vestiging van ondernemingen uit andere lidstaten, (ii) de door de begunstigde onderneming geproduceerde goederen of diensten hebben een zuiver lokaal karakter of een geografisch beperkt aantrekkingsgebied en (iii) er is niet meer dan een marginaal effect op de markten en consumenten uit aangrenzende lidstaten.
4.3.12.Toerisme is bij uitstek een economische activiteit die zich niet louter richt op de eigen gemeente Oldambt maar juist op publiek van elders. Zowel BSH als EO is gelegen in de grensregio en uit het gegeven dat EO zich ook via diverse Duitse websites presenteert, zoals door BSH onbetwist is aangevoerd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat niet met succes kan worden volgehouden dat het exploiteren van EO en het invullen van de 'toeristische ontwikkeling' ervan een louter lokale aangelegenheid betreft.
4.3.13.In de beschikking van de Europese Commissie van 29 mei 2017 inzake Youth Hostel Berlin Ostkreuz (SA.43145) heeft de Europese Commissie geoordeeld dat gebruikmaking van buitenlandse websites een aanwijzing kan opleveren dat de interstatelijke handel negatief kan worden beïnvloed door het aantrekken van buitenlandse toeristen, in ieder geval als gesproken kan worden van een 'touristic hotspot'. De Commissie heeft in deze beschikking immers overwogen dat het aanbieden van verblijfsaccommodatie aan de vraagzijde zich uitstrekt tot de gehele Europese markt.
4.3.14.Maar het Oldambt is zeker niet te zien als een toeristische trekpleister. In tegendeel. De gemeente Oldambt c.s. heeft gewezen op de inhoud van het Trendrapport toerisme, recreatie en vrije tijd 2016 van het CBS. Hierin is te zien dat in 2014 slechts 154.000 buitenlandse toeristen de provincie Groningen hebben bezocht. Van alle buitenlandse toeristen die in dat jaar Nederland hebben bezocht, verbleven er slechts 71.000 in een groepsaccommodatie met meer dan 10 slaapplaatsen. Aan de hand van deze gegevens heeft de gemeente Oldambt c.s. berekend dat maximaal 785 buitenlandse toeristen in 2014 verbleven in een groepsaccommodatie. Dit betekent volgens de gemeente Oldambt c.s. dat in 2014 32 buitenlanders in de groepsaccommodatie in de provincie hebben verbleven: 0,6 buitenlander per groepsaccommodatie per week. Zij heeft er bovendien op gewezen dat in het CBS-rapport niet duidelijk wordt wat de spreiding van de toeristen over de provincie is, maar dat de stad Groningen gelet op het toeristisch-recreatieve aanbod daar, naar verwachting een belangrijk deel van de bezoekers ontvangt. Tot slot heeft de gemeente Oldambt c.s. becijferd dat het marktaandeel van EO op de markt voor verblijfsaccommodatie in Nederland 0,011% en in Groningen 0,346% bedraagt en op de markt voor groepsaccommodatie 0,101% respectievelijk 4,167 %. Zou er naar de Europese markt worden gekeken dan worden de marktaandelen nog substantieel kleiner, volgens de gemeente Oldambt c.s. BSH heeft de gepresenteerde cijfers niet gemotiveerd weersproken.
4.3.15.De rechtbank komt op basis van de hiervoor genoemde gegevens tot het oordeel dat de marktimpact van EO zeer beperkt is en dat aangenomen moet worden dat de steun van de gemeente Oldambt hooguit een marginaal effect heeft op de interstatelijke handel en derhalve niet als staatssteun kwalificeert (vergelijk Europese Commissie van 26 november 2015, SA.43250 inzake Portugal Cruiseship terminal Porto de Leixões).
4.3.16.Nu naar het oordeel van de rechtbank op grond van het voorgaande niet is voldaan aan de cumulatieve eisen van artikel 107 VWEU, is van verboden staatssteun geen sprake. De sub II gevorderde nietigverklaring moet daarom worden afgewezen.