ECLI:NL:RBNNE:2019:1776

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
18/820490-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met kaakbreuken en tandletsel, toepassing van minderjarigenstrafrecht

Op 26 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 november 2018 in Groningen, waarbij de verdachte de aangeefster, [slachtoffer], meermalen met kracht in het gezicht heeft geslagen, wat resulteerde in kaakbreuken en tandletsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op dit letsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 6 maanden, waarbij het minderjarigenstrafrecht werd toegepast, ondanks dat de verdachte 20 jaar oud was. Dit besluit werd genomen op basis van de psychologische rapportage die aangaf dat de verdachte een onrijpe sociaal-emotionele ontwikkeling vertoonde. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van het geweld op de aangeefster, die door de mishandeling langdurig en pijnlijk tandheelkundig behandeld moest worden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 2.801,10, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820490-18
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 18/215212-17
18/101062-16 en 18/830479-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 april 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te Intermetzo JJI Lelystad.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 april 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.I.T. Spaan, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 november 2018, in de gemeente Groningen, aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten breuken van de
bovenkaaksbot en/of een breuk van de tandkas, heeft toegebracht door die [slachtoffer]
meermalen, althans eenmaal, met kracht tegen het hoofd en/of in het
gezicht te slaan en/of te stompen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 november 2018, in de gemeente Groningen, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer]
), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht tegen het hoofd
en/of in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en/of (vervolgens) die [slachtoffer]
(terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen, althans
eenmaal, in/tegen de rug heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 november 2018, in de gemeente Groningen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans
eenmaal, met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht te stompen en/of te
slaan en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de
grond lag) meermalen, althans eenmaal, in/tegen de rug te schoppen en/of te
trappen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde zware mishandeling gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde en dat de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling bewezen kan worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op zwaar lichamelijk letsel, aangezien verdachte slechts eenmaal ongericht heeft geslagen, zoals hij zelf heeft verklaard. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat hij vaker heeft geslagen, aangezien geen van de getuigen een duidelijke persoonsomschrijving en omschrijving van de handelingen waaruit het geweld heeft bestaan, heeft kunnen geven. Daarnaast heeft zij betwist dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel en heeft zij naar voren gebracht dat, bij gebreke van een nadere forensische verklaring, de mogelijkheid aanwezig is dat het letsel is ontstaan op het moment dat aangeefster op straat viel.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 12 april 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 22 november 2018 in Groningen [slachtoffer] in het gezicht geslagen. Hierdoor heeft zij letsel opgelopen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 november 2018, opgenomen op pagina 80 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018307628 d.d. 19 december 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Op 22 november 2018 bevond ik me bij een bushokje op het Damsterdiep te Groningen. Ik voelde en zag dat [verdachte] mij aanraakte en duwde. Ik zag en voelde dat hij mij een paar stompen gaf. De eerste stomp gaf hij op mijn linkerwang. De tweede stomp gaf hij op mijn mond. Ik voelde dat mijn tand naar achter schoot en ik voelde hevige pijn. Door de laatste stomp ben ik op de grond gevallen. Ik zag dat hij een gebalde vuist had en voelde dat hij mij met grote kracht beide keren raakte.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2018, met daarachter als bijlage een verklaring van forensisch arts Taco Mesdag, opgenomen op pagina 112 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik heb de letselverklaring over [slachtoffer] ter omzetting in begrijpelijke taal gedeeld met Forensisch arts van de GGD Groningen, Taco van Mesdag. Van hem kreeg ik een begrijpelijke vertaling welke bij dit proces-verbaal is gevoegd. Deze bijlage houdt als verklaring van Van Mesdag het volgende in:
Samenvatting van de brief van de afdeling chirurgie van het UMCG d.d. 23-11-2018, betreffende een behandeling op de spoedeisende hulp: Tenminste scheefstand van drie boventanden. CT-scan van de kaak laat twee horizontale breuken van het bovenkaaksbot zien ter plekke van de grote linker boventand en de kleine linker boventand, met een ineengedrukt aspect van het afgebroken gedeelte. Het betreft een breuk van de tandkas.
Samenvatting van de brief van de afdeling kaakchirurgie van het UMCG d.d. 26-11-2018, betreffende een behandeling op de spoedeisende hulp: Er is een bloeding bij de spleet tussen het tandvlees en de tand van de grote en kleine linker boventand. Beide tanden zijn naar achteren verplaatst. Op een röntgenfoto van het gebit wordt naast de breuk van het bovenkaaksbot een verplaatsing van de grote en kleine linker boventand uit de tandkas gezien, wellicht is ook de grote rechterboventand iets uit de tandkas verplaatst. Hiernaast wordt een schuin verlopende breuk in de tandwortel van de kleine linker boventand gezien. Behandeling: De grote en kleine linker boventand zijn naar voren toe teruggezet en in de tandkas teruggeplaatst. Er werd een tandspalk voor de duur van 6 weken aangelegd; betrokkene krijgt het advies om gedurende die periode uitsluitend zachte voeding te gebruiken.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 november 2018, opgenomen op pagina 139 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Op 22 november 2018 bevond ik mij op het Damsterdiep te Groningen. Ik zag dat een meisje werd geslagen door een jongen. Ik zag dat hij haar met gebalde vuist meerdere malen tegen haar kaak sloeg. Dit ging met kracht en hard. Ik zag dat ze op de grond viel.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 november 2018, opgenomen op pagina 142 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Op 22 november 2018 bevond ik mij op het Damsterdiep te Groningen. Ik zag dat een jongen op een meisje begon in te slaan met zijn vuist. Dit ging erg hard en op een manier die gebruikelijk zou zijn bij boksen. Ik zag dat het meisje op de grond viel.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 november 2018, opgenomen op pagina 154 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
Ik zag op 22 november 2018 op het Damsterdiep te Groningen dat een jongen het meisje een flinke vuistslag gaf in het gezicht. Het meisje viel toen op de grond. Ik heb sowieso gezien dat het meisje twee a drie klappen van deze jongen heeft gekregen.
7. Een schriftelijk bescheid, te weten een schadeonderbouwingsformulier met bijlagen, afzonderlijk opgenomen in het dossier, voor zover inhoudend:
Bij [slachtoffer] is in het UMCG vastgesteld dat sprake was van een bovenkaaksbeenfractuur. De chirurg heeft de kaak rechtgezet. De breuk moest vanzelf herstellen. Het gaf [slachtoffer] veel last tijdens eten en drinken. Ze is gedurende enkele weken onder controle gebleven van de kaakchirurg. Ook zaten haar beide voortanden los. De kaakchirurg heeft een spalk geplaatst om de tanden recht te zetten. Op 20 december 2018 is bij een controle door de kaakchirurg gebleken dat één van de voortanden in een beginnende a-vitaliteit (niet of weinig levensvatbaar) zat. [slachtoffer] heeft inmiddels meerdere behandelingen, waaronder een wortelkanaalbehandeling van de voortand, ondergaan en er zullen meerdere behandelingen volgen. Er bleek sprake van een beschadiging van de zenuw van een snijtand, wat middels een zenuwbehandeling is verholpen. Volgens de tandarts kunnen er op langere termijn nog meerdere gebitselementen non vitaal worden en is het verlies van behandelde gebitselementen niet uit te sluiten. De wortelkanaalbehandeling heeft [slachtoffer] als zeer vervelend en pijnlijk ervaren. Ook heeft zij gedurende enkele maanden behoorlijk veel last gehad van het tandletsel. De pijn was op momenten ondragelijk en trok vaak door naar de kaak. Ze kon niet goed praten en mocht gedurende zes weken enkel vloeibaar of zacht voedsel eten. Ook was het gevoelig bij koude prikkels, zoals drinken en wind. De tanden zitten nog altijd niet stevig vast, wat een vervelend gevoel is. [slachtoffer] had voorheen gave tanden.
Bewijsoverwegingen
Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangeefster meermalen met kracht in het gezicht heeft gestompt. De rechtbank baseert dit op de verklaring van aangeefster die op dit punt ondersteuning vindt in meerdere getuigenverklaringen. Dat deze getuigen geen duidelijke omschrijving van verdachte en zijn vrienden hebben kunnen geven, doet naar het oordeel van de rechtbank aan de betrouwbaarheid van hun waarnemingen niet af. Te meer niet nu de rechtbank geen enkele aanwijzing ziet – ook niet in de verklaring van verdachte zelf – dat aangeefster, behalve door verdachte, ook door anderen is geslagen. De rechtbank volgt verdachte daarom niet in zijn verklaring dat hij aangeefster slechts eenmaal geslagen heeft.
Verder overweegt de rechtbank dat zij gelet op bovenstaande bewijsmiddelen bewezen acht dat aangeefster het letsel heeft opgelopen door de stompen van verdachte. De rechtbank gaat daarom niet uit van de door de raadsvrouw gesuggereerde mogelijke gang van zaken waarbij aangeefster het letsel heeft opgelopen door de – door verdachte veroorzaakte – val op de grond.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank roept het met gebalde vuist meermalen met kracht in het gezicht stompen op onder meer de wang en mond op zodanige wijze dat het slachtoffer hierbij ten val komt de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven. Deze gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op zware mishandeling gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank vindt daarom bewezen dat bij verdachte voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel aanwezig was.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank overweegt dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt bovendien dat ook buiten de in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht aangeduide gevallen lichamelijk letsel als zwaar kan worden beschouwd wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit.
Ten aanzien van de categorie gebitsschade volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad dat in beginsel nadere specifieke vaststellingen met betrekking tot in het bijzonder de noodzaak en de aard van het medische (tandheelkundige) ingrijpen noodzakelijk zijn, waarbij het relevant medisch ingrijpen ook kan bestaan uit een andere behandeling dan operatief ingrijpen
.Een ander mogelijk gezichtspunt betreft het uitzicht op herstel. Er kan ook sprake zijn van zwaar lichamelijk letsel indien het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel of van onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel. Verder kan van belang zijn in hoeverre tijdens de periode van herstel sprake is van pijn en/of fysieke beperkingen.
Aangeefster heeft door de gedraging van verdachte breuken van het bovenkaaksbot en een breuk van de tandkas opgelopen. Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat de grote en kleine boventand naar achteren waren geplaatst, de grote rechter boventand iets uit de tandkas verplaatst leek en dat sprake was van een schuin verlopende breuk in de tandwortel van de kleine linker boventand. De grote en kleine boventand zijn naar voren teruggezet en in de tandkas teruggeplaatst en er werd een tandspalk voor de duur van zes weken aangelegd. Ook is de kaak rechtgezet, waarna de breuk vanzelf moest herstellen. Bij een latere controle door de kaakchirurg is gebleken dat in één van de voortanden sprake was van een beginnende a-vitaliteit en dat op langere termijn meerdere gebitselementen non vitaal kunnen worden en dat het verlies van behandelde gebitselementen niet kan worden uitgesloten. Aangeefster heeft inmiddels meerdere pijnlijke tandheelkundige ingrepen ondergaan en zal nog meerdere behandelingen moeten ondergaan. Ook heeft zij gedurende enkele maanden behoorlijk veel last gehad van het tandletsel. De pijn was op momenten ondragelijk en trok vaak door naar de kaak. Haar tanden waren gevoelig bij koude prikkels. Ze kon niet goed praten en mocht gedurende zes weken enkel zachte voeding nuttigen.
Het letsel dat door de gedraging van verdachte bij aangeefster is veroorzaakt, gaat dan ook gepaard met een langdurig en pijnlijk tandheelkundig traject, waarbij aangeefster, die voor die tijd in het bezit was van een gaaf gebit, voortdurend wordt geconfronteerd met het letsel dat verdachte haar in haar gezicht heeft toegebracht. Tot op heden is er geen zekerheid of de voortanden behouden kunnen worden. Gelet op de aard en de gevolgen van het letsel en de onzekerheid over de mate van herstel, is de rechtbank van oordeel dat het letsel naar normaal spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 22 november 2018 in de gemeente Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten breuken van de bovenkaaksbot en een breuk van de tandkas, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair: zware mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte onder toepassing van het strafrecht voor volwassenen ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling bij de Forensische Poli VNN of een soortgelijke zorgverlener en begeleid wonen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder toepassing van jeugdstrafrecht de oplegging van een jeugddetentie van kortere duur dan de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsstraf bepleit met oplegging van de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden. Zij heeft naar voren gebracht dat rekening dient te worden gehouden met de verblijfsrechtelijke consequenties van een langdurige detentie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Nadat aangeefster zich had onttrokken aan een eerdere confrontatie met verdachte is hij achter haar aangegaan. In het bijzijn van zijn vrienden en onder het oog van diverse getuigen heeft hij aangeefster vervolgens in een bushokje meermalen hard in het gezicht geslagen. Door dit geweld heeft aangeefster kaakbreuken en tandletsel opgelopen. Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster en haar veel pijn toegebracht. Uit de toelichting bij de vordering van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat zij door de vele tandheelkundige behandelingen steeds aan het voorval wordt herinnerd en dat de aanval daarnaast ook psychische schade tot gevolg heeft gehad.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder voornamelijk geweldsdelicten, en dat verdachte nog in een proeftijd liep. De rechtbank weegt dit als strafverzwarende factor mee.
In het over verdachte opgemaakte psychologisch rapport staat beschreven dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerd psycho-trauma of stressorgerelateerde stoornis, een persoonlijkheidsontwikkeling met anti-sociale trekken en een cannabisstoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het feit. Dit beïnvloedde verdachte, zodat geadviseerd wordt het feit hem in verminderde mate toe te rekenen. Om de kans op recidive te beperken en om zijn ontwikkeling in positieve richting om te buigen, wordt onder meer een klinische opname op een forensisch psychiatrische afdeling noodzakelijk geacht. Geadviseerd wordt dit als bijzondere voorwaarde te verbinden aan een (deels) voorwaardelijke straf met reclasseringsbegeleiding. In het reclasseringsrapport wordt aangesloten bij de door de psycholoog geadviseerde strafmodaliteit en worden diverse bijzondere voorwaarden geformuleerd, waaronder klinische behandeling. Ter terechtzitting heeft de reclasseringsmedewerker toegelicht dat verdachte niet heeft willen meewerken aan een aanmelding voor een psychiatrische afdeling, zodat er nog geen behandelplek voor verdachte is gevonden. Een alternatief voor het geadviseerde traject, heeft de reclassering niet. Verdachte heeft ter terechtzitting echter laten blijken niet gemotiveerd te zijn voor een klinische behandeling.
Alhoewel de rechtbank het gelet op de door de psycholoog omschreven problematiek van verdachte wenselijk vindt dat verdachte een klinische behandeling ondergaat, zal zij deze behandeling niet opleggen. Voor het slagen van een dergelijke behandeling is namelijk van belang dat verdachte enige motivatie voor het doorlopen van het traject heeft; deze motivatie ontbreekt bij verdachte. In het verlengde daarvan zal de rechtbank ook afzien van de oplegging van de overige geadviseerde bijzondere voorwaarden; de oplegging van deze voorwaarden zonder voorafgaande klinische behandeling vindt zij weinig zinvol. De rechtbank zal daarom een geheel onvoorwaardelijke straf opleggen.
Ten aanzien van de vraag of aan verdachte die ten tijde van het feit 20 jaar oud was het minderjarigen- of meerderjarigenstrafrecht moet worden toegepast, overweegt de rechtbank het volgende. De psycholoog heeft beschreven dat er na een weging van de indicatiecriteria voldoende indicaties zijn aangetroffen om te adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen. Zo zijn de handelingsvaardigheden van verdachte beperkt, laat hij een onrijpe sociaal-emotionele ontwikkeling zien, kan hij zijn gedrag onvoldoende organiseren en handelt hij impulsief en vertoont hij meeloopgedrag. Aangezien verdachte echter het meest gebaat is bij een plaatsing op een Forensisch Psychiatrische afdeling en deze plaatsing alleen kan worden gerealiseerd middels een volwassen strafrechtelijk kader wordt geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De reclassering heeft vervolgens aangesloten bij het advies van de psycholoog. Aangezien de rechtbank zal afzien van de oplegging van een opname in een forensisch psychiatrische afdeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf, vervalt daarmee het argument voor toepassing van het meerderjarigenstrafrecht. De rechtbank is van oordeel dat de persoonlijkheid van verdachte aanleiding geeft voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht. Daarom zal de rechtbank met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op de ernst van het feit en de recidive van verdachte acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende sanctie, te weten jeugddetentie, passend en geboden. Bij de bepaling van de duur van deze straf neemt de rechtbank in aanmerking dat zij het advies van de psycholoog om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar aan te merken, overneemt. In strafverhogende zin weegt de rechtbank de omstandigheden waaronder verdachte het feit heeft begaan mee, te weten de voorafgaande vernedering van aangeefster, en het feit dat sprake is van recidive, waarbij verdachte nog in een proeftijd liep. Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van jeugddetentie voor de duur van 6 maanden passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 301,10 ter vergoeding van materiële schade en € 5.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 301,01 voor de materiële schade en een bedrag van € 4.500,00 voor de immateriële schade en voor het overige
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij heeft voorts de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van het toe te wijzen bedrag gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard, omdat de vordering niet van eenvoudige aard is en aangeefster een aandeel heeft gehad in het ontstaan van de situatie. Ook heeft de verdediging aangevoerd dat er twijfel is ten aanzien van het causaal verband, omdat uit de geneeskundige verklaring niet kan worden afgeleid dat het letsel is ontstaan door de klap op de mond of door de val op straat. Ten slotte is naar voren gebracht dat een verklaring van een psycholoog of huisarts om de psychische gevolgen te onderbouwen ontbreekt, terwijl de overgelegde uitspraak evenmin vergelijkbaar is met de onderhavige casus.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat er geen enkele reden is om de hoogte van de schade te verlagen vanwege enige eigen schuld van de benadeelde partij. De vordering, waarvan de hoogte dan ook onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 november 2018.
Naar het oordeel van de rechtbank is eveneens voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade echter op
€ 2.500,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag, inclusief de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 november 2018, toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Omdat de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte ook veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

Parketnummer 18-215212-17
Bij onherroepelijk vonnis van 23 februari 2018 van de politierechter in de Rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot – onder meer – een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 27 maart 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.
Parketnummer 18-101062-16
Bij onherroepelijk vonnis van 9 september 2016 van de kinderrechter in de Rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot – onder meer – een taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 2 april 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd en heeft zij gevorderd dat de rechtbank het openbaar ministerie in de vordering niet-ontvankelijk verklaart, aangezien de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf reeds bij onherroepelijk vonnis van 23 februari 2018 is gelast.
Omdat gebleken is dat bij onherroepelijk vonnis van 23 februari 2018 de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf is gelast, zal de rechtbank het openbaar ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk verklaren.
Parketnummer 18-830479-16
Bij onherroepelijk vonnis van 31 augustus 2017 van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot – onder meer – een jeugddetentie van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 20 maart 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd en heeft zij gevorderd dat de rechtbank het openbaar ministerie in de vordering niet-ontvankelijk verklaart, aangezien de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf reeds bij onherroepelijk vonnis van 23 februari 2018 is gelast.
Omdat gebleken is dat bij onherroepelijk vonnis van 23 februari 2018 de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf is gelast, zal de rechtbank het openbaar ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77c, 77i en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Ten aanzien van 18/820490-18:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.801,10 (zegge: tweeduizend achthonderdéén euro en tien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 november 2018.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]te betalen een bedrag van € 2.801,10 (zegge: tweeduizend achthonderdéén euro en tien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 november 2018. Dit bedrag bestaat uit € 301,10 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18-215212-17:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 23 februari 2018, te weten: jeugddetentie van 60 dagen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
18-101062-16:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 9 september 2016.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18-830479-16:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 31 augustus 2017.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. A. Jongsma en
mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2019.