Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder parketnummer 18/830266-18 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, het onder 18/071809-18 primair tenlastegelegde feit en de onder parketnummers 18/ 030950-18, 18/137443-18 en 18/076551-18 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de mishandeling van aangeefster [slachtoffer 1] acht de officier van justitie het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie acht de verklaring van aangeefster geloofwaardig, nu haar verklaring aansluiting vindt in het letsel dat bij haar is aangetroffen. Daarnaast verklaart verdachte wisselend. Eerst verklaart hij dat hij niet meer precies weet wat er is gebeurd en later ontkent hij alles. Dit maakt dat officier van justitie geloof hecht aan de verklaring van aangeefster.
Ten aanzien van de mishandeling van aangever [slachtoffer 3] acht de officier van justitie het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Er zijn twee getuigenverklaringen, te weten van [getuige 1] en [getuige 2] waaruit blijkt dat [slachtoffer 3] meermalen hard tegen het hoofd en bovenlichaam is getrapt door verdachte en zijn mededader. Niet valt in te zien waarom deze verklaringen niet geloofwaardig zouden zijn. Daarnaast past het bij [slachtoffer 3] geconstateerde letsel, zoals beschreven in de letselbeschrijving, bij de door bovengenoemde getuigen waargenomen gedragingen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de volgende tenlastegelegde feiten en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Voor wat betreft het onder 1 primair ten laste gelegde onder parketnummer 18/830266-18, poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] :
Er was over en weer sprake van geweld, maar onduidelijk is wat er nu is gebeurd. Verdachte zou geslagen hebben met een fles, maar deze is bij doorzoeking van de woning niet aangetroffen. Ook is er geen duidelijk letsel in de hals van aangeefster aangetroffen wat zou kunnen duiden op het dichtknijpen van de keel. De verwondingen die aangeefster op heeft gelopen kunnen hoogstens mishandeling opleveren zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde onder parketnummer 18/830266-18, wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] :
Verdachte heeft consistent verklaard dat hij zonder er bij na te denken de deur op slot heeft gedraaid, en niet het opzet heeft gehad op het opsluiten van aangeefster. Dat is een plausibele verklaring: verdachte woont immers alleen in de woning, dan is het niet vreemd om de deur af te sluiten. Bij verdachte zijn niet de pinpas en telefoon aangetroffen, terwijl aangeefster verklaarde dat hij die meegenomen had. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat aangeefster zelf een sleutel had, nu zij al jaren een relatie hebben. Die relatie blijkt ook uit feit dat zij in de PI op bezoek kwam en ook onlangs naar de uitvaart van verdachtes moeder kwam.
Voor wat betreft het onder parketnummer 18/071809-18 tenlastegelegde medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] heeft de raadsvrouw het volgende betoogd. Aangever [slachtoffer 3] zelf zegt niet te zijn mishandeld door verdachte en ook medeverdachte [medeverdachte] zegt dat verdachte niets gedaan heeft. Verdachte was inderdaad boos, maar dat was omdat [slachtoffer 3] en [medeverdachte] ruzie maakten om een fiets en omdat dit uit de hand liep. Er zijn twee getuigen die anders verklaren maar de vraag is wat zij kunnen hebben gezien in het donker in een onverlichte tuin. Er zou gezien zijn dat verdachte een trap uitdeelde alsof hij tegen een voetbal trapte, maar er is bij [slachtoffer 3] geen letsel aangetroffen dat die verklaring ondersteunt. Er zijn te veel twijfels en daarom is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs en dient vrijspraak te volgen.
Oordeel van de rechtbank
parketnummer 18/830266-18
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
[Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.]
1.een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.3 november 2018
opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018290604 d.d. 5 november 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] . Hij heeft mij in mijn buik gebeten. Ook hierbij voelde ik aan heftige pijn. Terwijl hij tegen mij schreeuwde sloeg hij mij meerdere malen tegen mijn hoofd en trok hij aan mijn haren. [verdachte] ging even later weg. Hij zei tegen mij: “Denk maar niet dat je weg kan, vieze hoer. Ik heb je telefoon, ID—kaart en je hebt geen geld”. [verdachte] ging weg en draaide de voordeur op slot. (…)Ik voelde dat daar toch mijn telefoon in zat en heb ik snel 112 gebeld. Ik wilde de voordeur openen, maar dit lukte me niet. Ik had geen sleutel van zijn woning en het lukte me niet om de deuren of ramen ver genoeg te openen zodat ik de woning uit kon;
2. een schriftelijk bescheid, te weten een Oproepformulier Doktersdienst Groningen opgemaakt door S.H. Riazi huisarts d.d. 3 november 2018, opgenomen op pagina 38 van voornoemd dossier:
Consult objectief:
Re. ooglid gezwollen en blauw, re. Ook iets gezwollen en rood/ Op hoofd li. kant een wond van ongeveer 3cm diep/blauw en rode plekken op de re. kant van haar buik/ Re. knie iets gezwollen en blauw. Wond op hoofd gehecht 6 hechtingen;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.4 november 2019 opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten:
Ter plaatse hoorden wij van de huisarts S.H. Riazi dat het letsel welke op het lichaam van [slachtoffer 1] aangetroffen en behandeld was, niet door haar zelf veroorzaakt kon worden. Het letsel was een gevolg van mishandeling;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
4 november 2019 opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verdachte] :
V: [slachtoffer 1] verklaart dat ze aan de haren is getrokken?
A: Ja misschien om haar van mij af te houden;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 november 2019 opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verdachte] :
A: Ik heb haar in haar schouder gebeten. of in haar buik;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 november 2019 opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op zaterdag 3 november 2018, kregen wij een melding van het operationeel centrum om te gaan naar de [straatnaam] te Groningen. De melding was dat er een vrouw in de woning opgesloten zou zitten die vlak daarvoor mishandeld was door haar vriend, genaamd [verdachte] .(…)
Omdat zij niet in bezit was van een sleutel, heb ik de deur ingeschopt.
(…)
Ik heb gesproken met een ambulanceverpleegkundige die het letsel van [slachtoffer 1] gezien heeft. Ik heb haar gevraagd of er een mogelijkheid was dat dit letsel op een andere manier dan door een persoon toegebracht had kunnen worden. Zij gaf aan dat een persoon dit niet zelf zou kunnen toebrengen en dat dit ook niet door een val of iets dergelijks kan ontstaan. Hierdoor is aannemelijk dat dit letsel door een ander persoon is toegebracht.
(…) De gehele tijd dat wij, verbalisanten bij [slachtoffer 1] waren was zij zeer geëmotioneerd. Zij huilde veel en was ook erg blij dat zij uit de woning gehaald was.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van feit 1.
De arts die aangeefster heeft behandeld heeft verklaard dat het letsel dat aangeefster heeft opgelopen door mishandeling is veroorzaakt. De ambulanceverpleegkundige die de eerste hulp heeft verleend, heeft verklaard dat een persoon zichzelf dergelijk letsel niet kan toebrengen en dat dit letsel ook niet veroorzaakt kan zijn door een val. De rechtbank acht daarom de verklaringen van verdachte, dat aangeefster zichzelf verwond zou hebben, ongeloofwaardig. Hoewel aangeefster behoorlijk letsel heeft opgelopen, is de rechtbank van oordeel dat het letsel dat zij bekomen heeft niet van een zodanige aard is dat verdachtes handelen kan worden gekwalificeerd als een poging tot zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld, zoals onder 1 subsidiair ten laste is gelegd.
Ten aanzien van feit 2.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte misschien ‘uit gewoonte’ de deur op slot heeft gedraaid, maar dat hij daarbij niet het opzet had om aangeefster van de vrijheid te beroven, en dat nu het opzet ontbreekt, vrijspraak zou moeten volgen.
De rechtbank stelt vast dat het aangeefster 112 heeft gebeld omdat zij opgesloten zou zitten. Verbalisanten constateren ter plaatse dat de voordeur inderdaad in het slot zit en dat aangeefster niet op andere wijze dan via de voordeur de woning kan verlaten, waarop zij aangeefster bevrijden door de voordeur te forceren. Verbalisanten verklaren dat aangeefster zeer geëmotioneerd werd en zeer opgelucht was dat zij uit de woning bevrijd werd.
Gezien de voorafgaande gebeurtenissen, waarbij een zeer uit de hand gelopen ruzie onder invloed van drank en drugs de sfeer bepaalde en de verklaringen van zowel verdachte als aangeefster over het soms gewelddadige karakter van hun relatie, acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat verdachte op dat moment aangeefster per ongeluk heeft binnen gesloten.
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster geloofwaardig en ziet haar verklaring ondersteund door het feit dat zij 112 heeft gebeld en door het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten die aangeefster vervolgens als hiervoor beschreven hebben aangetroffen en hebben bevrijd. De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
parketnummer 18/071809-18
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 april 2019, voor zover inhoudende:
[medeverdachte] droeg een badjas en slippers, ik had wandelschoenen aan.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 april 2018
opgenomen op pagina e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018079992 d.d. 14 juni 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] .
Ik doe aangifte van poging doodslag op 4 april 2018 te Groningen.
[verdachte] was terug met een onbekende man. Ik kan mij niets meer herinneren.
Ik weet dat ik klappen kreeg van die andere gast die heeft mij volgens mij met zijn rechterhand geslagen. Ik werd van achteren aangevallen, ik draaide mij om en toen kreeg ik klappen in mijn gezicht.
3. een schriftelijk bescheid te weten een samenvatting medische informatie betreffende
[slachtoffer 3] , opgemaakt d.d. 4 april 2018 door T. van Mesdag, forensisch arts GGD Groningen opgenomen op pagina 20 van voornoemd dossier.
Samenvatting bevindingen brief traumatologie:
Na mishandeling enkele minuten buiten bewustzijn geweest. Pijnlijke mond en tanden.
Drukpijn borstkas.
Mishandeling / geweld op het hoofd. Kleine breuk in de onderzijde van de oogkas rechts klein wondje linker wenkbrauw en barstwond 1 cm ‘frontaal’. Blauwe plek linker jukbeen.
Samenvatting bevindingen consult neurologie:
Conclusie: licht traumatisch schedelhersenletsel (lichte hersenschudding) met aanhoudend geheugenverlies, licht desoriëntatie en milde verstoring korte termijn geheugen.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor medeverdachte d.d. 5 april 2018 opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] .
A: Ik heb hem met de gebalde vuist in zijn gezicht geslagen.
V: Wat deed [slachtoffer 3] toen?
A: Die lag gestrekt op de grond, ik heb hem aan zijn haren overeind getrokken maar hij was out. (…)
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 april 2018 opgenomen op pagina 4 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1] .
Ik zag twee mannen.
Man 1: beige badjas, normaal postuur
Man 2: hij had een soort hanenkam, iets steviger als man 1.
Ik zag in de achtertuin drie mannen staan. Een herkende ik als mijn buurman. Ik zag dat mijn buurman een klap tegen zijn hoofd kreeg. Ik weet niet precies wie van de mannen deze klap gaf. Ik zag dat de buurman gestrekt achterover viel. Ik zag dat man 1 met beide voeten in de lucht sprong en landde op het hoofd van mijn buurman. Ik zag dat man 2 intussen in de ribben van mijn buurman trapte. Deze trappen zagen eruit alsof een man 2 een voetbal weg wilde trappen. Hij haalde eerst zijn voet naar achter en trapte vervolgens hard in de ribben van mijn buurman.
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 april 2018 opgenomen op pagina 6 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2] .
Ik zag hoe twee personen in de tuin van [straatnaam] aan het vechten waren. Ik zag dat ze slaande en schoppende bewegingen naar de grond maakten.
Ik zag dat ze allebei drie tot vier schoppen gaven en duikende bewegingen naar beneden maakten.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken nu verdachte en aangever hebben ontkend aangever te hebben mishandeld en er derhalve te weinig overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
De rechtbank heeft echter geen reden te twijfelen aan de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en passeert derhalve de verklaring van verdachte.
Ten aanzien van de verklaring van aangever dat verdachte hem niet zou hebben mishandeld overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangever dit niet heeft kunnen constateren daar hij na de eerste klap (van medeverdachte) het bewustzijn heeft verloren. Gelet op vorenstaande gaat de rechtbank voorbij aan deze verklaring van aangever. Daarnaast kan het letsel dat aangever heeft opgelopen waaronder pijn in de ribben, en letsel op verschillende plaatsen aan het hoofd, niet verklaard worden door één enkele klap op het hoofd.
De rechtbank leidt uit de hiervoor gegeven bewijsmiddelen af dat medeverdachte aangever zodanig hard in het gezicht sloeg dat deze daarna gestrekt achterover viel op de grond en het bewustzijn verloor. Door getuige [getuige 2] is daarna gezien dat door verdachte en medeverdachte meerdere schoppende en slaande bewegingen zijn gemaakt richting aangever. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat toen aangever op de grond lag, medeverdachte op het hoofd van aangever sprong en dat verdachte aangever meermalen met kracht in de ribben schopte.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aangehaalde bewijsmiddelen blijkt van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte dat sprake is van medeplegen. Dit betekent dat de gepleegde geweldshandelingen zowel aan verdachte als diens medeverdachte kunnen worden toegerekend.
De vraag dient vervolgens beantwoord te worden of deze handelingen een poging tot zware mishandeling opleveren.
De rechtbank is van oordeel dat het dusdanig hard slaan van een persoon dat hij buiten bewustzijn raakt en het vervolgens door twee personen met kracht slaan en trappen (met in het geval van verdachte –geschoeide voet) tegen het lichaam en het springen op het hoofd van een persoon, deels terwijl deze persoon op de grond ligt – gelet op de voorzienbare mogelijke ernstige gevolgen hiervan – een poging tot zware mishandeling oplevert. Daaraan doet niet af dat het letsel in concrete gevallen kan meevallen.
Tot slot oordeelt de rechtbank over de vraag of er sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zware mishandeling – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte in het bijzonder gelet op het feit dat verdachte met kracht en herhaaldelijk aangever heeft getrapt met geschoeide voet naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zware mishandeling gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 18/030950-18
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 februari 2018 opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018038376 d.d. 25 juli 2018, inhoudende de verklaring van [verdachte] :
V: Dus je bent met geld naar de [benadeelde partij 2] in Groningen gegaan je hebt hier twee blikjes bier gekocht maar je hebt ook een blikje bier in je jaszak gedaan en deze niet afgerekend.
A: Ja dat klopt.
2. een schriftelijk bescheid, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal opgenomen op pagina 3 van voornoemd dossier inhoudende de verklaring van [naam 1] , leidinggevende [benadeelde partij 1] Groningen:
Ik verklaar gemachtigd te zijn aangifte te doen van diefstal namens [benadeelde partij 1] te Groningen.
Op 14 februari 2018 heb ik gezien dat meneer een blik Gulpener Gladiator bier in zijn binnenzak van zijn jas stopte. Ik zag dat hij zonder het goed te hebben betaald en zonder het ter betaling te hebben aangeboden aan de kassa, de kassa passeerde en zich begaf richting de uitgang.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank overweegt dat kenmerkend voor diefstal is dat een goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, wordt weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, dat wil zeggen met het oogmerk om wederrechtelijk als heer en meester over het weggenomen goed te beschikken. Op het moment dat verdachte het blik bier in zijn jaszak had gestoken, zodat het blik aan het zicht van de rechthebbende was onttrokken, is hij zich als heer en meester over dat goed gaan gedragen. Aldus heeft verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening gehad. Daarnaast heeft verdachte het goed op zodanige wijze aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrokken, dat de wegneming daarvan was voltooid. De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 18/137443-18
De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 april 2019;
2. een schriftelijk bescheid, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018179672 d.d. 16 juli 2018 inhoudende de verklaring van [naam 2] , assistent manager [benadeelde partij 2] [straatnaam] Groningen.
Parketnummer 18/076551-18
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 april 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1994 d.d. 2 juni 2017, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met zaaknummer 001791158 d.d. 1 februari 2018, inhoudend de relatering van verbalisanten.