In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had verzocht om een WIA-uitkering, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen op basis van het primaire besluit van 26 februari 2018. Verweerder stelde dat eiser niet voldeed aan de wachttijd van 104 weken, zoals vereist door de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser had eerder al een aanvraag ingediend, maar deze was ook afgewezen omdat hij niet aan de voorwaarden voldeed. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvullende gronden heeft ingediend. Tijdens de zitting op 1 april 2019 heeft de rechtbank alle beroepsgronden van eiser in overweging genomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 6 oktober 2016 is uitgevallen met burn-out klachten en dat hij meende dat de Wet Amber van toepassing was. Echter, de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat hij de wachttijd van 104 weken niet had volgemaakt. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en concludeerde dat de aanvraag van eiser niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2019.