3.2Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder bevoegd is om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Zoals volgt uit het de aanhef van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo, kan de omgevingsvergunning bij toepassing van de hiervoor, onder 3.1, vermelde afwijkingsregeling slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat verweerder bij een aanvraag als hier aan de orde een grote mate van beslisruimte heeft om te beslissen of het al dan niet gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De rechter toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Het gaat daarbij om de ruimtelijke effecten van het plan, in bijzonder op de (negatieve) invloed die het plan in ruimtelijk opzicht op haar omgeving objectief heeft.
3.3.1Eiseres betoogt dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zorgboerderij het woon- en leefklimaat onaanvaardbaar aantast. Verweerder heeft, aldus eiseres, de hinder die omwonenden van de zorgboerderij kunnen ondervinden overschat.
Dit betoog slaagt niet.
3.3.2Naar het oordeel van de rechtbank is, anders dan eiseres meent, de door de zorgboerderij ontstane toename van verkeer niet vergelijkbaar met de verkeerstoename als gevolg van de komst van een op grond van het bestemmingsplan toegestane aan-huis-verbonden beroep of bedrijf. Daarbij acht de rechtbank in het bijzonder van belang dat bij het vervoer van de kinderen, bijvoorbeeld naar en van school, gebruikt wordt gemaakt van taxibusjes. In een compacte woonwijk als hier aan de orde is daarom niet uitgesloten dat die verkeerstoename zodanig zal zijn dat die minder passend is te achten in die omgeving.
3.3.3Eiseres betwist niet dat kinderen in het algemeen door hun gedrag/handelingen en/of stemgeluid (geluids)hinder kunnen veroorzaken. Zij erkent ook dat omwonenden daadwerkelijk hinder hebben ondervonden van de in de zorgboerderij verblijvende kinderen, zoals schreeuwen en slaan van deuren en dat enkele incidenten hebben plaatsgevonden, onder andere het graven van een kuil in een schelpenvoetpad, het gooien van speelgoed over een schutting. Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van de gebruikelijke overlast die doorgaans ondervonden wordt in een woonwijk waar gezinnen met kinderen wonen.
3.3.4De rechtbank stelt voorop dat hinder die het gevolg is van onrechtmatig gedrag c.q handelingen bij de besluitvorming buiten beschouwing gelaten moet worden, dit is een aspect van openbare orde. Dat, naar omwonenden stellen, (periodes) meer en ook kinderen ouder dan 13 jaar in de zorgboerderij verblijven, als dat de zorgboerderij niet voorziet in adequaat toezicht op de kinderen, kan daarom -wat daar verder van zij- niet meegenomen worden bij de beoordeling van het beroep. Ook subjectieve elementen, zoals een negatieve gevoelswaarde bij een zeker gebruik kunnen geen rol spelen in de besluitvorming.
3.3.5De rechtbank stelt vast dat als gevolg van de beperkingen van de in de zorgboerderij verblijvende kinderen (cognitieve achterstand en/of sociale achterstand) eerder dan bij andere kinderen bij hen sprake zal kunnen zijn van enig ongericht, onbeheerst en/of ongeremd gedrag. Een verblijf van vijf van zulke kinderen, een niet gering aantal, kan daarom een grotere belasting voor het woon- en leefklimaat vormen in vergelijking tot de belasting van een doorsnee gezin met vijf kinderen. Het toezicht en begeleiding van de kinderen in de nabijheid van de zorgboerderij, zal ook, gelet op hun beperkingen, intensiever zijn dan in een gemiddeld gezin, zodat deze woonvoorziening wat betreft menselijker activiteit ook een grotere druk op de woonomgeving kan leggen dan die van de huisvesting van een gezin. Dit in aanmerking genomen en gelet op de grote mate van beslisruimte waarover verweerder terzake beschikt, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aangevraagde zorgboerderij in een compacte woonomgeving als hier aan de orde in combinatie met de door die zorgboerderij veroorzaakte toename aan verkeer, uit ruimtelijk oogpunt minder passend is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de zorgboerderij omringd wordt door enkel woningen, zeven in totaal, waarvan bij drie het woonperceel direct grenst aan het perceel [adres] en wel zodanig dat de afstand van de woning tot de zorgboerderij enkele tientallen meters bedraagt.