ECLI:NL:RBNNE:2019:2437

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
C/18/185763 / HA ZA 18-157
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over legitieme portie en giften in de nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen de kinderen van een overleden vader en de erfgename van hun moeder. De vader overleed op een onbekende datum en had in zijn testament zijn kinderen als enige erfgenamen benoemd. De moeder, die later overleed, had haar kinderen onterfd en benoemde de gedaagde als enige erfgenaam. De kinderen, eiser 1 en eiser 2, hebben een beroep gedaan op hun legitieme portie en vorderen een voorschot op hun legitieme aanspraken, alsook inzage in de boedelbeschrijving van hun moeder. De gedaagde voert verweer en stelt dat er geen sprake is van een schenking die in aanmerking moet worden genomen bij de berekening van de legitieme portie. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de gedaagde in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen de stelling dat aan de verlaging van de overnamesom een schenking ten grondslag ligt. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden in afwachting van het bewijs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/185763 / HA ZA 18-157
Vonnis van 29 mei 2019
in de zaak van

1.[eiser 1] [achternaam] ,

wonende te Vlagtwedde,
2.
[eiser 2] [achternaam],
wonende te Oude Pekela,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. P. van Wijngaarden te Groningen,
tegen
[gedaagde] [voornaam] [achternaam],
wonende te Vlagtwedde,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P. Stehouwer te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 oktober 2018;
  • het proces-verbaal van comparitie van 22 januari 2019;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte overlegging producties;
  • de akte houdende overlegging producties van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Bij fax d.d. 31 januari 2019 is namens [eiser 1] en [eiser 2] gereageerd op de inhoud van het proces-verbaal van comparitie, dat buiten aanwezigheid van partijen is opgemaakt. Nu namens [gedaagde] geen bezwaar tegen de gevraagde aanvulling is gemaakt en de rechtbank de geplaatste kanttekening onderschrijft, dient genoemd proces-verbaal op de in de daaraan gehechte reactie van [eiser 1] en [eiser 2] aangegeven wijze als aangevuld en/of gecorrigeerd te worden beschouwd.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn de kinderen van de heer [voorletter(s)] [achternaam] en mevrouw [voorletter(s)] [achternaam] , die in gemeenschap van goederen met elkaar waren gehuwd.
2.2.
Vader is overleden op [datum] . Hij heeft bij testament d.d. 24 juli 1986 over zijn nalatenschap beschikt. Hierin heeft hij het vruchtgebruik van zijn gehele nalatenschap aan moeder gelegateerd en heeft hij partijen tot zijn enige erfgenamen benoemd.
2.3.
Bij notariële akte d.d. 23 december 2005 is tot verdeling van de gemeenschap van goederen en de nalatenschap van vader overgegaan. Daarbij is het totale bedrijfsvermogen (landbouwbedrijf) en het totale privévermogen, waaruit de gemeenschap bestond, aan moeder toebedeeld, onder (onder meer) de verplichting voor haar om aan ieder van partijen € 191,915,11 uit te keren wegens overbedeling. Ter zake van die uitkering is vervolgens een schuldregeling getroffen, inhoudende dat moeder aan ieder van partijen voornoemd bedrag wegens geleend geld schuldig erkent, waarbij de opeisbaarheid is uitgesteld (onder meer tot aan het overlijden van moeder).
2.4.
Na het overlijden van vader hebben moeder en [gedaagde] het landbouwbedrijf in de vorm van een maatschap voortgezet. Moeder is per 1 januari 2009 uitgetreden. Bij notariële akte d.d. 23 maart 2012 zijn ter uitvoering van de tussen moeder en [gedaagde] overeengekomen bedrijfsoverdracht (een koopovereenkomst), de bedrijfsgebouwen met woning, landerijen en verdere toebehoren (suikerquotum, toeslagrechten en aandelen Avebe) aan [gedaagde] toegedeeld c.q. geleverd. In de akte is voorts, voor zover van belang, het volgende bepaald:
OVERNAMESOM (KOOPPRIJS), VERREKENING DIVERSE BEDRAGEN
De koopprijs (overnamesom) van het verkochte, vallende onder het ondernemingsvermogen, bedraagt (…) minus de belastinglatentie (…), zodat het verkochte een totale overnamewaarde heeft van zevenhonderd zesentachtig duizend negenhonderd zevenenvijftig euro (€ 786.957,00).
Voormelde overnamewaarde (…) wordt door partijen verlaagd met een bedrag van zeshonderd zesendertig duizend negenhonderd zevenenvijftig euro (€ 636.957,00), welk laatstgemeld bedrag door partijen wordt aangemerkt als een verlaging van de overname som (wordt gezien als schenking) als bedoeld in artikel 35b en 35c van de Successiewet, zodat de overnamesom van het verkochte éénhonderd vijftig duizend euro (€ 150.000,00) bedraagt.
Voormelde bedragen blijken uit een door Accon/AVM, (mede) gevestigd te Veendam, opgemaakt opstelling bedrijfsoverdracht, welke opstelling in kopie aan deze akte zal worden gehecht (…).
(…)
De overnamesom van de onroerende zaak (…)(opm. rechtbank: de woning)
, bedraagt eenhonderd zeventien duizend euro € 117.000,00).
1. De comparanten verklaren vervolgens dat zij zijn overeengekomen om gemelde koopsommen (…) om te zetten in even zo grote schulden wegens geldlening.
(…)
2.5.
Moeder heeft op enig moment (een deel van) de overnamesom van de woning aan [gedaagde] geschonken/kwijtgescholden.
2.6.
Moeder is overleden op 12 augustus 2017. Zij heeft bij testament d.d. 19 december 2003 over haar nalatenschap beschikt. Hierin heeft zij, voor zover van belang, [gedaagde] tot haar enige erfgenaam benoemd en [eiser 1] en [eiser 2] (en hun afstammelingen) onterfd.
2.7.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben op 2 c.q. 3 oktober 2017 verklaard een beroep op hun legitieme portie te doen.
2.8.
[gedaagde] heeft op 18 oktober 2017 een volmacht tot beneficiaire aanvaarding ondertekend. Op 7 augustus 2018 heeft zij een verklaring van aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving ter griffie afgelegd.
2.9.
In een memo d.d. 8 februari 2018 heeft [naam] van Countus Accountants + Adviseurs (een door [gedaagde] ingeschakelde adviseur) een overzicht van de samenstelling van de nalatenschap van moeder opgenomen. Volgens dat overzicht is het saldo van de nalatenschap van moeder negatief (-/- € 69.140,00), en bedragen de legitieme porties van [eiser 1] en [eiser 2] (rekening houdende met schenkingen en een claim van [gedaagde] ex artikel 4:36 BW) nihil.

3.De vorderingen

in conventie

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser 1] en [eiser 2] ieder te voldoen, bij wijze van voorschot, zulks tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 250.000,00, derhalve in totaal aan [eiser 1] en [eiser 2] te voldoen € 500.000,00, althans een in goede justitie te bepalen voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde] te veroordelen om ten behoeve van [eiser 1] en [eiser 2] een boedelbeschrijving te maken, zodat [eiser 1] en [eiser 2] over alle noodzakelijke gegevens beschikken die nodig zijn om hun legitieme portie te berekenen;
III. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser 1] en [eiser 2] elk te voldoen, zulks tegen behoorlijk bewijs van kwijting, het bedrag ter hoogte van de legitimaire aanspraak, zoals die na de boedelbeschrijving zal blijken te zijn, verminderd met de in het onder I gevorderde voorschot begrepen legitimaire aanspraak van elk € 58.584,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover van de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, inclusief de nakosten, met bepaling dat indien de proceskosten niet binnen 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis zijn voldaan, het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente hierover tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer, met conclusie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser 1] en [eiser 2] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, althans hen deze te ontzeggen, met veroordeling van [eiser 1] en [eiser 2] in de kosten van deze procedure.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat in de transactie die is vervat in de akte van levering d.d. 23 maart 2012, verleden ten overstaan van notaris [naam] , géén schenking of gift is besloten die bij de berekening van de legitieme porties in aanmerking dient te worden genomen.
3.4.
[eiser 1] en [eiser 2] voeren verweer, met conclusie [gedaagde] niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

4.De standpunten van partijen

[eiser 1] en [eiser 2]

4.1.
[eiser 1] en [eiser 2] leggen - samengevat - het volgende aan hun vorderingen in conventie en hun verweer in reconventie ten grondslag.
4.2.
Tot de schulden van de nalatenschap van moeder behoren de (door haar overlijden opeisbaar geworden) schulden uit geldlening van € 191.915,11 per kind, alsmede de legitieme porties van [eiser 1] en [eiser 2] . Bij de berekening daarvan dienen de giften aan [gedaagde] in aanmerking te worden genomen, bestaande uit de verlaging van de overnamesom met een bedrag van € 636.957,00 - blijkens uit de leveringsakte d.d. 23 maart 2012 - en de latere kwijtschelding van de koopsom voor de woning te Vlagtwedde ten bedrage van € 100.000,00. Uitgaande van de overige gegevens uit het overzicht van Countus (r.o. 2.9), voor zover zij zich daarmee wel kunnen verenigen, berekenen [eiser 1] en [eiser 2] hun legitimaire aanspraak als volgt:
Bezittingen € 163.986
Schulden
Vorderingen erfgenamen nls vader € 575.745
IB 2016 en 2017 € 2.594
Nalatenschap € - 414.353
Correcties voor legitimaire massa
Schenkingen € 768.258
Nog onbekende schenkingen pm
Legitimaire massa € 353.905
Legitimaire aanspraak is 1/6, oftewel € 58.984
4.3.
Gelet op de omvang van de nalatenschap (een negatief saldo) hebben [eiser 1] en [eiser 2] een vordering op [gedaagde] , in haar hoedanigheid van begiftigde. Zij kunnen de giften die aan haar zijn gedaan, inkorten voor zover deze afbreuk doen aan hun legitieme portie (artikel 4:89 BW). Vooruitlopend op het door [eiser 1] en [eiser 2] tevens gevorderde opmaken van een (aangepaste) boedelbeschrijving en de overlegging van stukken ter berekening van hun legitieme porties, vorderen zij een voorschot van € 250.000,00 per persoon. Het voorschot ziet, afgerond, op de schulden uit geldlening (€ 191.957 per persoon) en de voorlopig berekende legitieme portie (€ 58.984 per persoon).
4.4.
[eiser 1] en [eiser 2] betwisten dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, om een beroep op hun legitieme portie te doen. Het verhaal over de verzorging van moeder is erg eenzijdig, en het is niet zo dat [gedaagde] alles alleen heeft moeten doen. In elk geval komt aan [gedaagde] geen vordering uit hoofde van artikel 4:36 BW toe.
4.5.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen dat [gedaagde] een (nieuwe) boedelbeschrijving opmaakt. In het verlengde daarvan vorderden [eiser 1] en [eiser 2] dat alle bankafschriften van de bankrekening van moeder, de in de verdelingsakte d.d. 23 december 2005 en de leveringsakte d.d. 23 maart 2012 genoemde documenten worden overgelegd, opdat zij kunnen beoordelen of [gedaagde] nog meer schenkingen van moeder heeft ontvangen dan wel gelden uit het vermogen van moeder heeft onttrokken. Ter comparitie hebben [eiser 1] en [eiser 2] verklaard te hebben vernomen dat er na het overlijden van vader landbouwgrond is verkocht, en dat zij vermoeden dat die opbrengst niet aan moeder ten goede is gekomen.
4.6.
Volgens [eiser 1] en [eiser 2] heeft [gedaagde] de nalatenschap van moeder zuiver aanvaard door de inboedel tot zich te nemen, door schulden te erkennen (door middel van het overzicht van Countus) en door een claim ex artikel 4:36 BW in te dienen. De akte van beneficiaire aanvaarding is van latere datum en sorteert dan ook geen effect. Mocht het voorgaande anders zijn, dan beroepen [eiser 1] en [eiser 2] zich op de actio pauliana, omdat zij door het afleggen van de verklaring van beneficiaire aanvaarding als schuldeisers zijn benadeeld.
[gedaagde]
4.7.
[gedaagde] legt - samengevat - het volgende aan haar verweer in conventie en haar vordering in reconventie ten grondslag.
4.8.
[gedaagde] erkent dat de schulden uit geldlening € 191.957,00 per kind bedragen (en dat het overzicht van Countus in zoverre onjuist is). Voorts erkent zij dat bij de berekening van de legitieme porties van [eiser 1] en [eiser 2] de kwijtschelding van de koopprijs voor de woning als gift in aanmerking moet worden genomen. Van andere giften of schenkingen is geen sprake geweest. Zo is bijvoorbeeld de opbrengst van het verkochte areaal gebruikt om de notariskosten en successierechten te betalen en investeringen en aflossingen te doen. Ook in de leveringsakte d.d. 23 maart 2012 ligt geen gift of schenking besloten. De gebezigde formulering heeft een fiscale achtergrond. De overnamesom is bijgesteld omdat [gedaagde] het bedrijf anders niet rendabel zou kunnen exploiteren. Het is in de agrarische sector gebruikelijk dat maatschappen tussen ouders en kinderen worden afgewikkeld tegen deze zogenaamde agrarische waarde. Ingevolge vaste jurisprudentie zijn dergelijke bedrijfsoverdrachten niet aan te merken als een gift of schenking. Met moeder is ook nooit gesproken over een schenking in het kader van de bedrijfsoverdracht.
4.9.
Volgens [gedaagde] zijn alle boedelbestanddelen van de nalatenschap en de noodzakelijke gegevens voor de berekening van de legitieme porties van [eiser 1] en [eiser 2] al bekend, zodat het opstellen van een nieuwe boedelbeschrijving niet nodig is.
4.10.
Volgens [gedaagde] heeft zij de nalatenschap van moeder beneficiair aanvaard, zodat zij niet met haar privévermogen aansprakelijk is voor de schulden daarvan. Zij betwist dat zij voorafgaande aan het afleggen van de verklaring ter griffie daden van beheer heeft verricht. Bovendien stond het haar vrij om tot beneficiaire aanvaarding over te gaan; het valt niet in te zien dat er sprake van paulianeus handelen is.
4.11.
[gedaagde] stelt zich tot slot op het standpunt dat zij jarenlang, belangeloos, moeder thuis heeft verzorgd. In verband daarmee heeft zij bij moeder ingewoond; na het overlijden van moeder is [gedaagde] in de voormalige ouderlijke woning blijven wonen. Het indienen van een vordering ex artikel 4:36 BW is vanwege de negatieve nalatenschap weliswaar niet mogelijk, maar het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat zij [eiser 1] en [eiser 2] enig bedrag zou moeten uitkeren, terwijl zij nooit gecompenseerd is voor haar jarenlange inspanningen.

5.De beoordeling

in conventie
De legitieme portie
5.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop. De legitieme portie wordt berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeld in artikel 7 lid 1 onder a tot en met c en f BW; buiten beschouwing blijven giften waaruit schulden als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder l zijn ontstaan (artikel 4:65 BW). Bij de berekening van de legitieme portie worden in aanmerking genomen de door erflater gedane giften aan (onder andere) afstammelingen, mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is (artikel 4:67 aanhef en onder d BW). De legitieme portie van een kind van de erflater bedraagt de helft van de waarde waarover de legitieme portie wordt berekend gedeeld door het aantal in artikel 4:10 lid 1 onder a BW genoemde, door de erflater achtergelaten personen (artikel 4:64 BW). De waarde van giften, door de erflaatster aan de legitimaris gedaan, en hetgeen de legitimaris krachtens erfrecht verkrijgt, komt in mindering op zijn legitieme portie (artikel 4:70 en 4:71 BW). Hetgeen dan resteert is de legitimaire aanspraak.
5.2.
Partijen zijn de enige (drie) afstammelingen van moeder, dus het breukdeel is in dit geval een/zesde.
5.3.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben, als gevolg van hun onterving, geen verkrijging krachtens erfrecht. Verder is gesteld noch gebleken is dat aan hen giften zijn gedaan, die in mindering op hun legitieme porties zouden moeten worden gebracht.
5.4.
De rechtbank zal voor wat betreft de waarde van de goederen van de nalatenschap aansluiting zoeken bij het overzicht van Countus. Partijen zijn het er immers (kennelijk) over eens dat het eerste gedeelte van dat overzicht volledig weergeeft welke bezittingen en schulden tot de nalatenschap behoren, en dat de daar vermelde bedragen - behalve de schulden uit geldlening - juist zijn. Ook is niet in geschil dat deze laatstbedoelde schulden
(3 × € 191.957 =) € 575.745,00 bedraagt. Uit het voorgaande volgt dat de waarde van de goederen van de nalatenschap op € 414.353,00 negatief kan worden gesteld.
5.5.
Vervolgens rijst de vraag welke giften aan [gedaagde] , als afstammeling-legitimaris, in aanmerking moeten worden genomen.
5.6.
[gedaagde] erkent dat de kwijtschelding van de koopprijs van de woning, ten bedrage van € 100.000,00, een in aanmerking te nemen gift is. Dat bedrag zal daarom in elk geval bij de berekening van de legitieme portie worden meegenomen. In het overzicht van Countus zijn ook aan [gedaagde] gedane jaarlijkse schenkingen vermeld. De rechtbank zal deze jaarlijkse giften evenwel buiten beschouwing laten. [eiser 1] en [eiser 2] hebben zelf hun vorderingen daar namelijk niet op gebaseerd; ten overvloede wordt overwogen dat het hier bovendien gaat om giften die mogelijk op grond van artikel 4:69 lid 1 sub b BW buiten beschouwing dienen te blijven.
5.7.
Aan het vermoeden van [eiser 1] en [eiser 2] dat de verkoopopbrengst van het na het overlijden van vader verkochte areaal niet aan moeder ten goede is gekomen, gaat de rechtbank voorbij. De door hen ingenomen stellingen zijn namelijk voor het eerst ter comparitie en zonder enige nadere onderbouwing naar voren gebracht, en tegen de door [gedaagde] ter zitting gegeven uitleg over de besteding van het geld hebben zij vervolgens niets (substantieels) ingebracht. Bij de berekening van de legitieme portie zal hier dan ook geen rekening mee gehouden worden.
5.8.
De kern van het geschil betreft de vraag of in de leveringsakte van 23 maart 2012 een schenking besloten ligt (namelijk de verlaging van de overnamesom met een bedrag van € 636.957,00), of dat deze op grond van de zogenaamde voortzettingsjurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. HR 13 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8172) buiten beschouwing gelaten moet worden. Blijkens deze jurisprudentie dient bij de beantwoording van de vraag of een gift betrokken moet worden bij de berekening van de legitieme portie, mede in aanmerking te worden genomen (a) dat de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten in een gemeenschap worden beheerst door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, die in het algemeen in de weg staat aan een waardering die voortzetting van een (nog juist lonend) bedrijf onmogelijk maakt en (b) het steeds de bedoeling van de beide vennoten was geweest dat een van hen het bedrijf na de ontbinding van de vennootschap zou kunnen voortzetten tegen voldoening van een vergoeding waarbij exploitatie van het bedrijf nog juist lonend was. Daarnaast moet de aard van de rechtsverhouding tussen de deelgenoten te worden meegewogen, aldus de Hoge Raad.
5.9.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. [eiser 1] en [eiser 2] hebben zich ter comparitie uitdrukkelijk beroepen op de dwingende bewijskracht van de leveringsakte. De dwingende bewijskracht van een authentieke akte met betrekking tot daarin opgenomen partijverklaringen geldt echter alleen tussen de daarbij betrokken partijen c.q. hun latere rechtsopvolgers onder algemene of bijzondere titel, zie artikel 157 lid 2 Rv. Tussen [gedaagde] , [eiser 1] en [eiser 2] heeft de leveringsakte van 23 maart 2012 dus alleen vrije bewijskracht, aangezien zij niet allemaal betrokken partij c.q. rechtsopvolger van moeder zijn. Wel acht de rechtbank op grond van de inhoud van de leveringsakte voorshands bewezen - behoudens door [gedaagde] te leveren tegenbewijs - dat aan de verlaging van de overnamesom een schenking ten grondslag ligt. In de akte staat met zoveel woorden dat deze verlaging wordt gezien als een schenking. Ook uit de verwijzing naar artikel 35b en 35c van de Successiewet (de fiscale bedrijfopvolgingsregeling) volgt dat het om een schenking moet gaan. De aldaar gegeven definitie van bedrijfsopvolging maakt immers duidelijk dat de fiscale faciliteiten alleen toepassing vinden bij schenking (of bij vererving, maar dat is hier niet aan de orde).
5.10.
Schenking is een (vorm van) gift, zie artikel 7:186 juncto artikel 7:175 BW. Bij de beoordeling of in het onderhavige geval sprake is van een in aanmerking te nemen gift betrekt de rechtbank dat het gaat om een in familieverband uitgeoefend landbouwbedrijf, waarin aanvankelijk de ouders van partijen en later (na het overlijden van vader) moeder en [gedaagde] activiteiten hebben ontplooid. Bij de bedrijfsoverdracht hebben moeder en [gedaagde] zich door een ter zake deskundige (Accon/AVM) laten adviseren. Er zijn kortom omstandigheden die erop wijzen dat zich hier een geval als bedoeld in de voortzettingsjurisprudentie voordoet, zoals [gedaagde] heeft betoogd. Stukken die destijds in het kader van de prijsbepaling door Accon/AVM zijn opgemaakt (zoals bijvoorbeeld een ondernemingsplan of een bedrijfseconomische analyse) zijn echter niet in het geding gebracht. Ook is er geen maatschapsakte is overgelegd, zodat de rechtbank niet op basis daarvan heeft kunnen nagaan of moeder en [gedaagde] voor ogen hebben gehad te zijner tijd een bedrijfsoverdracht aan [gedaagde] mogelijk te maken en aldus de continuïteit van het bedrijf te waarborgen. Bij deze stand van zaken zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld tot het leveren van tegenbewijs; daartoe is voldoende dat zij ontzenuwt dat aan de verlaging van de overnamesom een schenking ten grondslag ligt. Het ligt overigens voor de hand dat [gedaagde] in het kader van haar bewijsvoering de ontbrekende stukken bij Accon/AVM opvraagt en - mits deze beschikbaar zijn en door haar kunnen worden verkregen - alsnog als productie overlegt.
5.11.
In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing over dit geschilpunt aangehouden. In het bijzonder zal nu nog niet geoordeeld worden over het beroep van [gedaagde] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (zoals weergegeven in r.o. 4.11).
De boedelbeschrijving
5.12.
Op grond van artikel 4:78 BW hebben [eiser 1] en [eiser 2] als legitimarissen recht op inzage en afschrift van alle bescheiden die nodig zijn voor de berekening van hun legitieme portie; ook dient [gedaagde] hen van de benodigde informatie te voorzien. Deze wetsbepaling biedt echter niet zonder meer een wettelijke grondslag voor een vordering tot het opstellen van een (nieuwe) boedelbeschrijving. Daar komt bij dat de samenstelling en omvang van de boedel aan de hand van het overzicht van Countus en de stellingen van partijen kunnen worden vastgesteld (zie r.o. 5.4). [gedaagde] heeft verklaard dat er geen andere giften aan haar zijn gedaan, dan zoals uit dat overzicht blijkt. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] een onjuiste en/of onvolledige opgave zou hebben gedaan. De wens van [eiser 1] en [eiser 2] om zelf te controleren of [gedaagde] mogelijk nog andere schenkingen heeft verkregen dan wel gelden aan het vermogen van moeder heeft onttrokken, is niet nader onderbouwd of geconcretiseerd. Daarmee is er sprake van een "fishing expedition". Vordering II zal daarom te zijner tijd, bij eindvonnis, worden afgewezen.
De schulden uit geldlening / de aanvaarding van de nalatenschap
5.13.
Vorderingen I en III tezamen strekken ertoe een volledige betaling te verkrijgen van hetgeen [eiser 1] en [eiser 2] van de nalatenschap te vorderen (zullen blijken te) hebben. Tussen partijen staat niet (meer) ter discussie dat elk kind een bedrag van € 191.957,00 van de nalatenschap te vorderen heeft. De rechtbank constateert dat de schulden uit geldlening niet volledig vanuit de boedel voldaan zullen kunnen worden, laat staan de eventuele nog nader vast te stellen legitieme porties van [eiser 1] en [eiser 2] . Daarmee rijst de vraag of [gedaagde] (als enig erfgenaam van moeder) met haar eigen vermogen dient in te staan voor de voldoening van de schulden van de nalatenschap.
5.14.
De rechtbank volgt [eiser 1] en [eiser 2] niet in hun stelling dat [gedaagde] zuiver heeft aanvaard, vanwege gedragingen en handelingen voorafgaande aan de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap op 7 augustus 2018. Van zuivere aanvaarding is sprake indien een erfgenaam beschikkingshandelingen verricht door goederen van de nalatenschap te verkopen, bezwaren of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers onttrekt (artikel 4:192 BW, zoals gewijzigd per 1 september 2016). Voor wat betreft de inboedel volgt uit de stellingen van [gedaagde] dat zij jarenlang in de voormalige ouderlijke woning heeft gewoond in verband met de verzorging van moeder, en dat zij daar na het overlijden is blijven wonen. Gelet hierop valt de stelling van [eiser 1] en [eiser 2] dat [gedaagde] de inboedel tot zich heeft genomen - zonder nadere toelichting, die geheel ontbreekt - dan ook niet te begrijpen en zal hieraan voorbij worden gegaan. Verder kan het (laten) opmaken van een boedelbeschrijving, zoals in dit geval het overzicht van Countus, op zichzelf niet worden aangemerkt als een daad van zuivere aanvaarding. Het enkele feit dat in dit geval een claim ex artikel 4:36 BW ten gunste van [gedaagde] in het overzicht is opgenomen, leidt evenmin tot die conclusie. Voor de stelling van [eiser 1] en [eiser 2] dat er sprake is van een schulderkenning van deze claim, is onvoldoende naar voren gebracht. Zo is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] in verband met deze claim enige uitkering aan zichzelf heeft gedaan, dan wel andere stappen heeft ondernomen om uitbetaling aan haarzelf zeker te stellen. De jurisprudentie over schulderkenning, zoals onder het oude recht (vóór 1 januari 2003) gevormd en waarop [eiser 1] en [eiser 2] zich ter comparitie hebben beroepen, gaat hier dan ook niet op.
5.15.
Bij de verdere beoordeling van het geschil zal de rechtbank dan ook tot uitgangspunt nemen dat [gedaagde] de nalatenschap (geldig) beneficiair heeft aanvaard. Na de bewijsvoering door [gedaagde] als bedoeld in r.o. 5.10 zal de rechtbank oordelen over het bestaan en de omvang van de legitimaire aanspraken van [eiser 1] en [eiser 2] . Eerst dan zal de rechtbank kunnen vaststellen welk bedrag vanuit de boedel aan [eiser 1] en [eiser 2] voldaan zal moeten worden. Ook dan zal pas kunnen worden geoordeeld over de vraag of [eiser 1] en [eiser 2] voor een eventueel legitimaire tekort tot inkorting bij [gedaagde] als begiftigde kunnen overgaan. Iedere verdere beslissing hierover zal worden aangehouden.
Instructies in geval van een getuigenverhoor
5.16.
[gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld om het in r.o. 5.10 bedoelde tegenbewijs te leveren door middel van het horen van getuigen. [eiser 1] en [eiser 2] zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld getuigen in contra-enquête te horen. [eiser 1] en [eiser 2] zullen daarbij ook die getuigen moeten voortbrengen wier verklaring zij willen aanwenden voor het geval [gedaagde] slaagt in het tegenbewijs en [eiser 1] en [eiser 2] dus op andere wijze dan door middel van de leveringsakte van 23 maart 2012 zouden moeten bewijzen dat aan de verlaging van de overnamesom een schenking ten grondslag ligt. Nadien zal hen die mogelijkheid niet opnieuw worden geboden.
5.17.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
5.18.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
in reconventie
5.19.
In de kern ziet het geschil in reconventie ook op de vraag of in de leveringsakte van 23 maart 2012 een bij de berekening van de legitieme portie in aanmerking te nemen gift besloten ligt. De door [gedaagde] gevorderde negatieve verklaring voor recht vloeit rechtstreeks voort uit, en is gebaseerd op dezelfde stellingen die zij in het kader van het verweer in conventie naar voren heeft gebracht. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] een zelfstandig belang heeft bij verkrijging van deze verklaring voor recht. Wanneer haar verweer in conventie op dit punt zou slagen, zal de verlaging van de overnamesom buiten beschouwing worden gelaten bij de berekening van de legitieme porties van [eiser 1] en [eiser 2] . In het omgekeerde geval zal de vordering in reconventie niet kunnen worden toegewezen, omdat dat tegenstrijdig zou zijn aan de uitkomst van de conventie. De vordering van [gedaagde] zal dan ook te zijner tijd, bij eindvonnis, worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
laat [gedaagde] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat aan de verlaging van de overnamesom met het bedrag van € 636.957,00 een schenking ten grondslag ligt;
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 mei 2019voor uitlating door [gedaagde] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel;
6.3.
bepaalt dat [gedaagde] , indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen;
6.4.
bepaalt dat [gedaagde] , indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juni tot en met september 2019 direct moet opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald;
6.5.
bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M. Sanna in het gerechtsgebouw te Groningen aan Guyotplein 1;
6.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
voorts in conventie en tevens in reconventie
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 750