In deze zaak vorderen drie eisers, studenten aan de Rijksuniversiteit Groningen, dat de Groninger Studentenbond (GSb) hen als leden toelaat. De eisers zijn lid van de Democratische Academie Groningen (DAG) en hebben zich als kandidaat-leden aangemeld bij de GSb. De GSb heeft hun aanmelding echter afgewezen, omdat er bezwaren zijn gemaakt tegen hun lidmaatschap, met de stelling dat zij een coup zouden willen plegen binnen de vereniging. De GSb stelt dat de aanmeldingen van de eisers en andere leden van DAG bedoeld zijn om de besluitvorming binnen de GSb te beïnvloeden en haar onafhankelijkheid in gevaar te brengen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de GSb op basis van de vrijheid van vereniging zelf kan bepalen wie zij als lid toelaat. De rechter concludeert dat de GSb niet onrechtmatig heeft gehandeld door de eisers als leden te weigeren. De vrees van de GSb dat de aanmeldingen van de eisers een bedreiging vormen voor haar onafhankelijkheid is niet ongegrond, en de eisers hebben onvoldoende bewijs geleverd om hun stelling dat de weigering onrechtmatig is, te onderbouwen. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van de GSb.