ECLI:NL:RBNNE:2019:2599

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
C/18/188637/HA ZA 18-254
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over nalatenschap en schenkingen tussen erfgenamen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen erfgenamen over de nalatenschap van hun overleden vader. De eiser, wonende te Stadskanaal, vordert onder andere rekening en verantwoording van de gedaagden, die de bankzaken van de vader hebben beheerd na zijn opname in een verzorgingstehuis. De vader is overleden op een niet gespecificeerde datum, en de eiser stelt dat er onterecht bedragen van de bankrekeningen van de vader zijn onttrokken, die hij als schenkingen aan de gedaagden beschouwt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader wilsbekwaam was en dat de gedaagden geen rekening en verantwoording hoeven af te leggen, omdat de overboekingen in opdracht van de vader zijn gedaan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de schenkingen aan de gedaagden niet vernietigbaar zijn, omdat er geen misbruik van omstandigheden is aangetoond. De vorderingen van de eiser zijn afgewezen, met uitzondering van de verdeling van de inboedelgoederen, die door de rechtbank is vastgesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/188637 / HA ZA 18-254
Vonnis van 19 juni 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te Stadskanaal,
hierna te noemen:
[eiser],
eiser,
advocaat mr. G.L. van der Heide-Brink te Drachten,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Emmer-Compascuum,
hierna te noemen:
[gedaagde 1],
2.
[gedaagde 2],
wonende te Nieuw-Buinen,
hierna te noemen:
[gedaagde 2],
gedaagden,
advocaat mr. D.P.M. Buysrogge te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 maart 2019;
  • de bij brief van 19 april 2019 door mr. Van der Heide-Brink toegezonden productie;
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 mei 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn de kinderen van [moeder] en de [vader] , die in gemeenschap van goederen met elkaar waren gehuwd.
2.2.
Moeder is overleden op [datum 1] . Op grond van het wettelijke versterferfrecht deze nalatenschap aan vader toegekend waarbij hij aan partijen het erfdeel uit moeders nalatenschap verschuldigd is gebleven.
2.3.
Vader is overleden op [datum 2] . Partijen zijn op grond van het wettelijke versterferfrecht de gezamenlijke erfgenamen. Tot de nalatenschap behoren, voor zover van belang, enkele betaal- en spaarrekeningen en inboedel.
2.4.
Vanaf ongeveer 2014 heeft [gedaagde 2] de bankzaken voor vader verzorgd, waarmee hij [eiser] is opgevolgd. De banktegoeden bedroegen toen ongeveer € 30.000 of € 40.000. Vader heeft [gedaagde 2] hiervoor gevolmachtigd. De volmacht regelt met name de bevoegdheid van [gedaagde 2] jegens de bank om te beschikken over de banktegoeden. Er zijn hierin geen beperkingen aan de uitoefening van deze bevoegdheid gesteld, noch is er een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording opgenomen.
2.5.
Voor zover van belang zijn de volgende overboekingen ten laste van (een van de) bankrekeningen van vader gedaan:
datum
omschrijving
bedrag
11-09-2014
SBH 887C9X 433 STADSKANAAL
€ 472,00
15-09-2014
Specsavers Opticiens STADSKANAAL
€ 253,00
16-11-2014
K&Z Centr.Hindriks EMMER COMPASC
€ 407,75
23-12-2014
S&F 24-Bezorgdienst HARDERWIJK
€ 724,14
17-05-2015
K&Z Centr.Hindriks EMMER COMPASC
€ 608,00
27-07-2015
De Kleine Belties HARDENBERG
€ 686,00
15-03-2016
[rekeningnummer 1] [gedaagde 1] Schenking
€ 5.000,00
08-03-2016
RABO EMMEN-COEVORDEN 7881BV87
€ 500,00
29-03-2016
[rekeningnummer 1] [gedaagde 1]
€ 1.500,00
30-03-2016
[rekeningnummer 1] [gedaagde 1] schenking
€ 304,00
16-03-2016
RABO EMMEN-COEVORDEN 7881BV87
€ 1.750,00
17-03-2016
ZUID EN OOST GRONINGEN 9501XL2
€ 2.000,00
17-03-2016
ZUID EN OOST GRONINGEN 9501XL2
€ 1.250,00
05-04-2016
ZUID EN OOST GRONINGEN 9501XL2
€ 1.750,00
05-04-2016
RABO EMMEN-COEVORDEN 7881BV87
€ 170,00
06-04-2016
RABO EMMEN-COEVORDEN 7881BV87
€ 1.500,00
07-05-2016
ZUID EN OOST GRONINGEN 9501XL2
€ 600,00
20-05-2016
[rekeningnummer 1] [gedaagde 1]
€ 7.500,00
21-05-2016
[rekeningnummer 1] [gedaagde 1] bonen sokken en slopen
€ 7.500,00
17-05-2016
ZUID EN OOST GRONINGEN 9501XL2
€ 300,00
31-05-2016
ZUID EN OOST GRONINGEN 9501XL2
€ 300,00
2.6.
Vader heeft gedurende de laatste jaren van zijn leven in het verzorgingstehuis Maarsheerd te Stadskanaal gewoond, alwaar hij op 9 juli 2015 is opgenomen op basis van een in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning afgegeven (Zorgzwaartepakket) ZZP 4-indicatie. Op 9 maart 2016 is er een ZZP 5-indicatie afgegeven.
2.7.
Na het overlijden van vader hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de afwikkeling van de nalatenschap ter hand genomen. [eiser] is hierbij niet betrokken geweest. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de inboedel grotendeels afgevoerd.
2.8.
[eiser] heeft naar aanleiding van door de betrokken notaris verstrekte informatie meermaals vragen gesteld over de inboedel en de in r.o. 2.5 vermelde overboekingen (hierna verder te noemen:
de overboekingen). (De advocaten van) partijen hebben hierover nader gecorrespondeerd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben hierin onder meer toegelicht dat de overboekingen zien op schenkingen aan [gedaagde 1] en boodschappen en aankopen ten behoeve van vader, zoals een bril, kleding en schoeisel. Er is geen overeenstemming over deze geschilpunten c.q. over de verdeling van de nalatenschap bereikt.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad (waarbij kennelijke verschrijvingen in het petitum verbeterd worden weergegeven):
Primair
I. te verklaren voor recht dat de navolgende overboekingen:
€ 5.000,00 op 15 maart 2016
€ 1.500,00 op 29 maart 2016
€ 304,00 op 30 maart 2016
€ 7.500,00 op 20 mei 2016
€ 7.500,00 op 21 mei 2016
van vader niet ter uitvoering van een schenking van vader aan [gedaagde 1] hebben plaatsgevonden;
II. te verklaren voor recht dat het onder I bedoelde saldo door vader onverschuldigd aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is betaald;
III. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording ter zake van alle pinopnames, kasopnames en overboekingen met betrekking tot de bankrekeningen, aangehouden bij de Rabobank onder rekeningnummer [rekeningnummer 2], rekeningnummer [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] over de periode vanaf opname van vader in verpleeghuis Maarsheerd, 9 juli 2015, tot aan het overlijden van vader, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag;
IV. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot terugstorting van de bedragen waarvoor zij geen althans niet deugdelijk rekening en verantwoording hebben kunnen afleggen, te vergoeden aan de boedel, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. te verklaren voor recht dat het aandeel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in het vorderingsrecht uit hoofde van onverschuldigde betaling op grond van artikel 3:194 lid 2 BW door hen is verbeurd en derhalve, tezamen met hun eigen deel in de gemeenschap, nog slechts [eiser] toekomt;
VI. te verklaren voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over het saldo zoals voortvloeit onder III, althans het saldo waarnaar [eiser] uitdrukkelijk verwijst in de dagvaarding, althans over een bedrag nader op te maken bij staat, wettelijke rente aan [eiser] dient te voldoen, ingaande de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
VII. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot het inbrengen en verdelen van de inboedelgoederen;
VIII. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten door [eiser] gemaakt;
IX. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de proceskosten met veroordeling van hen in de kosten van dit geding, te verhogen met de wettelijke rente ingaande op de vierde dag na het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
Subsidiair
X. Indien en voor zover geoordeeld zal worden dat er een schenking tot stand is gekomen, om deze schenking op grond van artikel 3:44 lid 4 BW te vernietigen;
XI. Alsdan te bepalen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] uit hoofde van de onverschuldigde betaling € 36.000,00 vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, althans een in goede justitie te bepalen dag, dienen te voldoen aan de gemeenschap van de nalatenschap;
XII. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen aan [eiser] toe te delen en te leveren de navolgende inboedelgoederen: de in bruikleen gegeven kast, de pendule, de elektrische fiets, de
flat-screen tv en foto's;
XIII. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten door [eiser] gemaakt;
XIV. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de proceskosten met veroordeling van hen in de kosten van dit geding, te verhogen met de wettelijke rente ingaande op de vierde dag na het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
Meer subsidiair
XV. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen alle bescheiden te verstrekken en inlichtingen te verstrekken, benodigd voor het doen bepalen van de legitimaire massa.

4.Het standpunt van [eiser]

4.1.
Volgens [eiser] hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de periode van 9 juli 2015 tot en met [datum 2] , toen zij de bankzaken van vader verzorgden, diverse bedragen van in totaal € 36.654,89 aan het vermogen van vader onttrokken. Tot op heden hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen deugdelijke rekening en verantwoording hierover afgelegd. Van schenkingen is geen sprake geweest, althans deze zijn vernietigbaar. Daartoe voert [eiser] aan dat destijds de geestestoestand van vader zodanig verslechterd was, dat hij niet meer in staat was om zijn wil te bepalen. Daarvoor verwijst hij naar de in die periode afgegeven twee ZZP-indicaties. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben misbruik van de omstandigheden gemaakt. De banktegoeden zijn vooral sterk afgenomen nadat de verzwaarde indicatie in 2016 wegens "dementie en ouderdom" is afgegeven. De onttrokken bedragen dienen in de nalatenschap te worden ingebracht, en het aandeel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarin dient op grond van artikel 3:194 lid 2 BW verbeurd te worden verklaard.
4.2.
Voorts voert [eiser] aan dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] rekening en verantwoording dienen af te leggen ter zake van alle pinopnames, kasopnames en overboekingen met betrekking tot de bij de Rabobank aangehouden bankrekeningen over de periode dat vader opgenomen is geweest in Maarsheerd tot aan zijn overlijden. Hiertoe zijn zij gehouden omdat vader zelf niet meer in staat was zijn belangen te overzien. Ter comparitie heeft (de advocaat van) [eiser] desgevraagd verklaard dat de primaire vordering sub III slechts betrekking heeft op de overboekingen die in productie 9 van de dagvaarding zijn vermeld (vgl. r.o. 2.5), en dat de vordering in zoverre verminderd wordt.
4.3.
Meer subsidiair doet [eiser] een aanvullend beroep op de legitieme portie. Hiertoe dienen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] opgave te doen van alle inlichtingen en bescheiden die benodigd zijn voor de berekening van de legitimaire aanspraak.
4.4.
[eiser] vordert tot slot verdeling van de nalatenschap. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn na het overlijden van vader overgegaan tot het weghalen van de inboedelgoederen, zonder [eiser] daarin te kennen. Hij vordert daarom verdeling van de inboedel voor zover deze nog aanwezig is, en wel zodanig dat aan hem de in de subsidiaire vordering omschreven zaken worden toegedeeld. Over de verdeling van de thans aanwezige banktegoeden bestaat geen geschil, zodat ter zake hiervan geen vordering is ingesteld.

5.Het standpunt van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]

5.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat zij gehouden zijn tot het afleggen van rekening en verantwoording. Bovendien hebben zij in de gevoerde correspondentie al uitvoerig uiteengezet en verklaringen afgelegd over de overboekingen en de inboedel. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen verder niets te hebben verzwegen of zoekgemaakt, zodat van een verbeurdverklaring geen sprake kan zijn.
5.2. (
Alleen) [gedaagde 2] beschikte over een volmacht en heeft alle overboekingen steeds samen en in overleg met vader uitgevoerd. In 2016 heeft vader tweemaal aan [gedaagde 2] gevraagd om schenkingen aan [gedaagde 1] te doen, onder meer ten behoeve van de aanschaf van een nieuwe auto. Dit heeft [gedaagde 2] uitgevoerd. De op 15 maart, 30 maart, 20 mei en 21 mei 2016 gedane overboekingen, ten bedrage van in totaal € 20.304,00, zien op deze schenkingen. De schenkingen hoeven niet te worden ingebracht, en dienen hooguit in het kader van de legitieme portie te worden meegenomen. Voor de berekening daarvan beschikt [eiser] al over alle benodigde informatie.
5.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat zij misbruik van de omstandigheden hebben gemaakt. Vader was wilsbekwaam en heeft tot aan zijn overlijden de regie gehad over zijn banktegoeden. De verzwaarde ZZP-indicatie in 2016 is enkel aangevraagd om het verblijf van vader in Stadskanaal voor de toekomst zeker te stellen, voor het geval wegens diens progressieve ziekte overplaatsing naar een intensieve zorgafdeling noodzakelijk zou zijn.
5.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de inboedel grotendeels afgevoerd. Slechts enkele spullen met emotionele waarde zijn behouden. De kast is afgevoerd, de televisie is kapot gevallen, de fiets is al voor het overlijden van vader aan de partner van [gedaagde 1] gegeven. De foto's zijn bij [gedaagde 2] en kunnen desgewenst worden toegedeeld aan [eiser] . De pendule wenst [gedaagde 2] te behouden omdat hij deze voor het overlijden van vader al gekregen had.

6.De beoordeling

6.1.
Het geschil heeft in de kern betrekking op de verdeling van de nalatenschap van vader. Het grootste geschilpunt betreft de wijze waarop de bankzaken van vader vanaf zijn opname in Maarsheerd tot aan zijn overlijden zijn behartigd, wat is toegespitst op de overboekingen (zie r.o. 2.5). Voorts staat de wijze van verdeling van de inboedelgoederen ter discussie.
Rekening en verantwoording
6.2.
Volgens vaste rechtspraak kan een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht (vgl. onder meer HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1561, NJ 1995/548 en HR 8 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1911, NJ 1996/274). Aan het oordeel dat op grond van ongeschreven recht een verplichting bestaat om zich te verantwoorden over de behoorlijkheid van het over het vermogen van een ander gevoerd beheer, kan bijdragen dat sprake is van een rechtsverhouding die verwantschap vertoont met een of meer in de wet geregelde gevallen waarin een dergelijke verplichting is neergelegd, zoals gemeenschap, opdracht of zaakwaarneming. Voor het overige is het antwoord op de vraag of een zodanige verantwoording geboden is, sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Omstandigheden die in dit verband een rol kunnen spelen zijn onder meer: (i) de redenen waarom het beheer is gevoerd, (ii) de verhouding die bestond tussen degene die het beheer voerde en de rechthebbende, (iii) hetgeen in de relatie tussen partijen of in soortgelijke gevallen gebruikelijk is of was, (iv) de mate waarin degene die het beheer voerde, zelfstandig kon en mocht handelen, en (v) de mate waarin de rechthebbende in staat is geweest de handelingen van degene die het beheer voerde te overzien en voor zijn belangen op te komen. (ECLI:NL:HR:2014:1089).
6.3.
Uit de stellingen van partijen volgt dat uitsluitend [gedaagde 2] (dus niet [gedaagde 1] ) in de betreffende periode met het beheer van de bankzaken van vader belast is geweest. Ten aanzien van de verplichting om zich te verantwoorden over de behoorlijkheid van het over het vermogen van vader gevoerde beheer, zijn met name de volgende omstandigheden van doorslaggevend belang.
6.3.1.
Tot 2014 heeft [eiser] de bankzaken van vader behartigd. Nadat de verhoudingen tussen [eiser] en vader verstoord zijn geraakt, heeft [gedaagde 2] het beheer overgenomen. De banktegoeden bedroegen toen ongeveer € 30.000 of € 40.000. Vader was ten tijde van het verstrekken van de volmacht ongeveer 79 jaar oud; uit de stellingen van partijen volgt dat vader toen (en in elk geval tot aan zijn opname in Maarsheerd) wilsbekwaam was.
6.3.2.
Er zijn in de volmacht geen beperkingen aan de uitoefening van de bevoegdheid om te beschikken over de banktegoeden gesteld, noch is er een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording opgenomen. Gesteld noch gebleken is dat vader bij leven bezwaren heeft geuit tegen de wijze waarop [gedaagde 2] de bankzaken behartigde, dan wel anderszins om rekening en verantwoording heeft verzocht.
6.3.3.
De overboekingen zijn niet aan [gedaagde 2] zelf gedaan. Dat [gedaagde 1] begunstigde van enkele overboekingen was, laat onverlet dat [gedaagde 2] daarvan persoonlijk geen profijt heeft gehad. Dat de overige overboekingen niet aan vader ten goede zijn gekomen, maar door of ten behoeve van [gedaagde 2] of [gedaagde 1] zijn besteed, is voorts niet nader onderbouwd. In dit verband is van belang dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de correspondentie voorafgaande aan deze procedure, hebben uitgelegd dat met de betreffende gelden boodschappen en aankopen ten behoeve van vader zijn gedaan, zoals een bril, kleding en schoeisel. Door [eiser] is geen nadere toelichting gegeven waarop deze opgave niet zou (kunnen) kloppen.
6.4.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd, betekent dat er in beginsel van uitgegaan zal worden dat de overboekingen in opdracht van vader, althans met zijn instemming zijn gedaan. Dat is slechts dan anders indien, zoals [eiser] betoogt, vader in de betreffende periode niet meer in staat was om zijn wil te bepalen c.q. indien er misbruik van omstandigheden is gemaakt. Het een noch het ander is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan. Hiertoe is het volgende redengevend.
6.4.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben onweersproken gesteld dat vader vóór zijn opname in Maarsheerd al huishoudelijke hulp via de thuiszorg kreeg. In de motivering van het overgelegde indicatiebesluit van 8 juli 2015 (de ZZP 4-indicatie) staat dat "
gebleken is dat u niet in staat bent om zelf de regie over uw huishouden te voeren" zodat de hulp vanaf toen "
voorzieningen voor het doen van boodschappen en wassen" behelsde. Uit de motivering van dit besluit blijkt echter niet dat er enig verband bestaat tussen het afgeven van deze indicatie en de geestelijke vermogens van vader. Het indicatiebesluit van 9 maart 2016 (de ZZP 5-indicatie) is niet in het geding gebracht, maar partijen zijn het er kennelijk over eens dat deze indicatie normaliter wordt afgegeven wegens "dementie en ouderdom". Uit het feit dat vader een ZZP 5-indicatie heeft gekregen, kan hooguit worden afgeleid dat hij geestelijk achteruit aan het gaan was. Bij gebrek aan nadere informatie daarover kan echter niet vastgesteld worden in welke mate daar sprake van was. Aangezien er volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een andere reden was om de ZZP 5-indicatie aan te vragen, lag het op de weg van [eiser] om nadere feiten en omstandigheden aan te dragen teneinde de gevolgtrekking te kunnen maken dat vader niet langer wilsbekwaam zou zijn. Het door [eiser] beschreven voorval van 19 november 2015 waarbij volgens hem vader in verwarde toestand naar de woning van [eiser] is gelopen, wat daar verder ook van zij, beschouwt de rechtbank daartoe onvoldoende. Voor het overige heeft [eiser] niets concreets aangevoerd. Daarmee is niet vast komen te staan dat vader in de betreffende periode niet meer in staat was om zijn wil te bepalen.
6.4.2.
Dat [gedaagde 2] anderszins misbruik van de omstandigheden heeft gemaakt, zoals [eiser] betoogt, kan evenmin vastgesteld worden. De enkele omstandigheid dat [gedaagde 2] de overboekingen heeft uitgevoerd, waardoor de banktegoeden van vader aanmerkelijk zijn afgenomen ten opzichte van de periode waarin [eiser] de bankzaken heeft behartigd, is onvoldoende om die gevolgtrekking te maken. Ook hier geldt dat [eiser] voor het overige niets concreets heeft aangevoerd.
6.5.
Resumerend zijn [gedaagde 2] noch [gedaagde 1] gehouden om aan [eiser] rekening en verantwoording af te leggen over de overboekingen. Bij de verdere beoordeling zal ervan uitgegaan worden dat de overboekingen in opdracht van vader, althans met zijn instemming zijn gedaan. Van enige (terug)betalingsverplichting uit dien hoofde kan dan ook geen sprake zijn, dus ook niet van een verbeurdverklaring. De daarop gerichte vorderingen III tot en met VI (primair) en XI (subsidiair) zullen daarom worden afgewezen.
De schenkingen aan [gedaagde 1]
6.6.
Daarmee komt de rechtbank toe aan het geschilpunt of de overboekingen aan [gedaagde 1] (vijf stuks in totaal) ten titel van schenking zijn gedaan, en zo ja, of deze schenkingen vernietigbaar zijn.
6.7.
De rechtbank constateert dat bij twee van de vijf overboekingen met zoveel woorden "
schenking" is vermeld. Weliswaar is bij twee andere helemaal niets vermeld en staat er bij de vijfde een zinloze omschrijving, maar [gedaagde 1] en in het bijzonder [gedaagde 2] (die de overboekingen heeft uitgevoerd) hebben verklaard dat ook dit schenkingen betreft en dat deze deels zijn verricht om de aanschaf van een auto voor [gedaagde 1] mogelijk te maken. [eiser] heeft vervolgens volhard in zijn betwisting, met als enige toelichting dat hem ter ore is gekomen dat [gedaagde 1] mogelijk de erfenis buiten de afwikkeling van diens echtscheiding heeft willen houden. De rechtbank acht deze stelling van [eiser] dermate speculatief, dat daaraan geen enkele waarde kan worden gehecht. Bij de verdere beoordeling zal daarom ervan uitgegaan worden dat de overboekingen aan [gedaagde 1] ten titel van schenking hebben plaatsgevonden.
6.8.
Een schenking is vernietigbaar indien deze door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden (artikel 3:44 lid 4 BW).
6.9.
Zoals hiervoor onder 6.4 tot en met 6.4.2 is overwogen, is niet vast komen te staan dat vader in de betreffende periode niet meer in staat was om zijn wil te bepalen, noch dat er misbruik van omstandigheden is gemaakt. Om die reden faalt het vernietigingsberoep van [eiser] . Van enige (terug)betalingsverplichting uit dien hoofde kan dan ook geen sprake zijn. De daarop gerichte vorderingen I en II (primair) en X (subsidiair) zullen daarom worden afgewezen.
De inboedelgoederen
6.10.
Een verdeling kan door deelgenoten tot stand worden gebracht, maar daarvoor is eenieders medewerking vereist (artikel 3:182 BW). Daar is hier geen sprake van geweest; [eiser] is immers niet bij de afwikkeling van de inboedel betrokken geweest. Dat betekent dat de rechtbank hierna over de verdeling daarvan zal beslissen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang (artikel 3:185 BW).
6.11.
De rechtbank overweegt dat de inboedelgoederen die op het moment van overlijden van vader waren, tot diens nalatenschap behoren. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben onweersproken gesteld dat nadien de inboedel grotendeels (als zijnde van geen waarde) is afgevoerd. [eiser] heeft hun stelling niet (voldoende) weersproken, zodat de rechtbank bij de verdere beoordeling ervan uit zal gaan dat uitsluitend de navolgende zaken bij de verdeling betrokken moeten worden:
- een bord (thans bij [gedaagde 1] of [gedaagde 2] );
- een elektrische fiets (thans bij [gedaagde 1] , althans diens partner);
- foto's (thans bij [gedaagde 2] );
- een pendule (thans bij [gedaagde 2] ).
6.11.1.
Uit de stellingen van partijen volgt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het bord voor [eiser] gereserveerd hebben. Daarom zal de rechtbank het bord aan [eiser] toedelen, ook al heeft hij tot op heden geen belangstelling daarin getoond.
6.11.2.
De rechtbank laat in het midden of de elektrische fiets al dan niet voor het overlijden van vader aan de partner van [gedaagde 1] geschonken is. [eiser] heeft niet weersproken dat de fiets al geruime tijd gebruikt wordt door de partner van [gedaagde 1] . Daarin ziet de rechtbank aanleiding om deze fiets aan [gedaagde 1] toe te delen, voor het geval deze niet reeds geldig aan zijn partner geschonken zou zijn.
6.11.3.
[eiser] wenst de foto's toegedeeld te krijgen en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stemmen daarmee in. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en dus de foto's aan [eiser] toedelen.
6.11.4.
De rechtbank laat eveneens in het midden of de pendule voor het overlijden aan [gedaagde 1] geschonken is. [eiser] heeft niet weersproken dat de pendule zich al geruime tijd bij [gedaagde 1] bevindt. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat deze aan [gedaagde 1] wordt toegedeeld.
6.12.
Vordering VII (primair) zal overeenkomstig het voorgaande worden toegewezen. Aangezien gesteld noch gebleken is dat de aldus verdeelde zaken van enige financiële waarde zijn, zal de rechtbank - mede gelet op de (bescheiden) aard van die zaken - bepalen dat partijen uit dien hoofde geen bedragen wegens onder- c.q. overbedeling aan elkaar verschuldigd zullen zijn.
Aanvullend beroep op de legitieme portie
6.13.
De rechtbank begrijpt het petitum in de dagvaarding aldus, dat vordering XV (meer subsidiair) is ingesteld voor het geval geoordeeld zal worden dat er schenkingen (aan [gedaagde 1] ) zijn gedaan en dat deze in stand kunnen blijven. Die situatie doet zich nu voor.
6.14.
De rechtbank stelt voorop dat uit de rechtsverhouding tussen partijen als deelgenoten in de nalatenschap, in beginsel de verplichting voortvloeit om elkaar inlichtingen te geven en zo nodig bescheiden te verstrekken die benodigd zijn voor het bepalen van de legitimaire massa (artikel 3:166 lid 3 BW).
6.15.
Desalniettemin wijst de rechtbank de meer subsidiaire vordering af. De rechtbank benadrukt dat deze vordering niet gericht is op vaststelling van de legitimaire aanspraken van partijen, maar slechts op informatievoorziening. De omvang van de nalatenschap is evenwel bekend; namelijk feitelijk bestaande uit de bij de notaris aanwezige banktegoeden van ongeveer € 6.000,00. Ook zijn de aan [gedaagde 1] gedane schenkingen voldoende bekend; namelijk de vijf overboekingen als bedoeld in r.o. 6.6. Gesteld noch gebleken is dat er van andere schenkingen aan [eiser] , [gedaagde 1] of [gedaagde 2] sprake is geweest. [eiser] heeft niet nader toegelicht of geconcretiseerd over welke informatie of bescheiden hij thans nog meer zou moeten beschikken. Deze betreffende vordering zal dan ook, als zijnde te onbepaald, worden afgewezen.
De (proces)kosten
6.16.
Aangezien de vorderingen van [eiser] strekkende tot terugbetaling van de overboekingen zullen worden afgewezen, bestaat er ook geen grond voor toewijzing van buitengerechtelijke kosten. Vordering VIII is dan ook hetzelfde lot beschoren.
6.17.
De gevorderde proceskostenveroordeling (waaronder mede begrepen de nakosten) zal worden afgewezen, omdat de rechtbank in de familierelatie tussen partijen aanleiding ziet om de kosten te compenseren.

7.De beslissing

De rechtbank
7.1.
stelt de verdeling van de tot de nalatenschap van vader behorende inboedelgoederen op de hiervoor onder 6.11.1 tot en met 6.11.4 bepaalde wijze vast en bepaalt dat partijen uit dien hoofde geen bedragen wegens onder- c.q. overbedeling aan elkaar verschuldigd zijn;
7.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 750