ECLI:NL:RBNNE:2019:2607

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
18/209332-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met ontuchtige handelingen

Op 18 juni 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid, zoals vastgelegd in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 april 2017 te Emmen, waarbij de verdachte de aangeefster, zijn nicht, heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster zonder haar toestemming heeft betast en dat zijn handelingen van seksuele aard waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen de fysieke grenzen van de aangeefster heeft overschreden, maar ook haar geestelijke integriteit heeft aangetast. De verdediging voerde aan dat de aangeefster instemde met de massage, maar de rechtbank oordeelde dat deze instemming niet verder reikte dan de nek- en schoudermassage. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, met vervangende hechtenis van 25 dagen, en moest een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij. De rechtbank benadrukte de impact van de handelingen van de verdachte op de aangeefster en de kwetsbare positie waarin zij zich bevond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/209332-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 juni 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1946 te [geboorteplaats],
wonende aan [straatnaam] te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juni 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 april 2017 te Emmen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen bestaande uit het betasten van en/of knijpen in de borst(en) van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit het onverhoeds betasten van en/of het onverhoeds knijpen in de borst(en) van die [slachtoffer].

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit, in die zin dat verdachte aangeefster heeft aangerand door onverhoeds haar borsten aan te raken en te masseren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe, kort weergegeven, aangevoerd dat verdachte aangeefster niet heeft gedwongen om ontuchtige handelingen te ondergaan. Evenmin was sprake van een afhankelijke situatie. Aangeefster is een volwassen vrouw die haar eigen keuzes kan maken. Het is gebeurd in de context van de gesprekken die avond. Aangeefster heeft toestemming gegeven voor de nek en schoudermassage en heeft niet gezegd dat verdachte moest stoppen toen hij verder ging. Verdachte is op enig moment zelf gestopt en niet omdat aangeefster zich verzette.
De sms berichten met excuses heeft hij gestuurd naar aanleiding van aangeefsters reactie de volgende dag en de onrust die dat gaf in de familie. De excuses zien niet op de handelingen zelf omdat verdachte ervan uit ging dat aangeefster zich hierin kon vinden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht hetgeen is ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen en past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 4 juni 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Voorzitter: wilt u op het tenlastegelegde reageren?
Verdachte: ik heb gevraagd of zij gemasseerd wilde worden. Dat vond zij goed. Ik heb eerst haar nek gemasseerd. Het was een langzaam opgebouwd proces: eerst nek masseren, toen kussen in de nek, toen sabbelen aan haar oorlel, dan het aaien van de borsten.
Voorzitter: uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zij niet had verwacht dat dit zou gebeuren.
Verdachte: het klopt dat ik aan haar borsten heb gezeten. Het was niet meer alleen masseren. Het was meer op weg naar een soort opwinding. Ik heb geen toestemming gevraagd. Ik heb op dat moment ook geen afwijzing gemerkt. Zij heeft niet gezegd dat zij het niet wilde.
Voorzitter: wilde u seks met aangeefster?
Verdachte: nee hoe komt u daarbij?
Voorzitter: haar nek kussen, aan haar oorlel sabbelen, haar borsten strelen, dat duidt toch op een seksuele gerichtheid van uw kant?
Verdachte: het was gewoon bedoeld als een stukje ontspanning voor haar. Ik ben niet gewend om voor dat soort dingen eerst toestemming te vragen.
Voorzitter: u heeft haar bh losgemaakt?
Verdachte: dat klopt. Maar dat was niet onverwachts, het was een geleidelijk proces.
Officier van Justitie: had u niet op enig moment die avond het idee dat u een grens overschreed?
Verdachte: achteraf wel ja.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden d.d. 22 juni 2017, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met registratienummer PL 0100-2017154663 d.d. 29 maart 2018, inhoudende, als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
[slachtoffer] vertelde dat zij al enig tijd logeerde bij haar oom en tante [achternaam verdachte en partner] aan de
[straatnaam] te Emmen. De relatie van [slachtoffer] was stuk gelopen waardoor zij geen eigen onderdak meer had. Zij heeft een zoontje van twee jaar oud die ook bij oom en tante woonde. Op de avond van 27 op 28 april 2017 zaten [slachtoffer] en haar oom [verdachte] nog even in de woonkamer achter. Zij hadden een vertrouwelijk gesprek over van alles en nog wat. [verdachte] wist dat [slachtoffer] gescheiden was en geen eigen huis had. [verdachte] wist ook dat [slachtoffer] slecht in haar vel zat. Op een gegeven moment vroeg [verdachte] of [slachtoffer] behoefte had aan een massage. [slachtoffer] vond dit wel goed en dacht waarom niet. Zij liet dit toe. [slachtoffer] zat op een rieten stoel en [verdachte] stond schuin achter de stoel in de woonkamer. [verdachte] begon haar nek, schouders en rug te masseren. Dit deed hij over de kleding heen. Vervolgens ging hij met zijn hand bij haar shirt in. Hij raakte haar rechter borst aan en begon daar overheen te wrijven. Vervolgens haalde hij haar beide borsten uit haar bh. [slachtoffer] hoorde dat de ademhaling van [verdachte] zwaarder ging en dat hij daarbij zei dat hij hier niet geil van werd. [slachtoffer] heeft eigenlijk niet gereageerd alleen toen hij haar wilde tongzoenen heeft ze haar hoofd achterover gedaan. Zij zat als verstijfd op de stoel en wist niet wat haar overkwam. Zij zat in een kwetsbare positie omdat zij bij hem thuis woonde en geen ander onderdak had. Zij heeft verder geen weerstand geboden. Dit alles heeft een kwartier geduurd.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 juli 2017, opgenomen op pagina 18 e.v. van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]: Op een gegeven moment zitten wij nog met ons tweeën beneden. De anderen waren al boven. Wij hadden een redelijk vertrouwelijk gesprek. Hij vroeg of ik het fijn vond om van hem een nekmassage te krijgen. Heel even denk ik een seconde, wat zal ik doen. Ik dacht toen waarom zou ik hier iets achter zoeken en ik zei dat is goed. In het begin was het ook echt een nek- schoudermassage. Op een gegeven moment gaat hij met 1 hand naar beneden. Eerst voorzichtig. Voordat ik het weet zit hij met zijn hand in mijn BH. Hij staat de hele tijd schuin achter mij en hangt hij over mij heen. En hij heeft ook wel het shirt of de jurk die ik aanhad naar beneden gedaan, zodat mijn borst of borsten echt bloot waren. Hij zat echt in de BH. Ik was helemaal perplex. Ik wilde wel die nekmassage, maar de rest niet.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] (moeder van aangeefster) d.d. 10 februari 2018, opgenomen op pagina 29 e.v. van voormeld dossier, inhoudende: Ik kreeg toen [slachtoffer] aan de lijn, ze vertelde direct dat [verdachte] aan haar borsten had gezeten met zijn handen en mond. Later vertelde ze hoe het was gegaan. Ze vertelde mij dat [verdachte] haar had gemasseerd. Ze was moe, en hij wilde haar masseren. Dat masseren vond ze goed. Hij masseerde haar nek en schouders, maar ging toen met zijn handen naar haar borsten en op een moment ook met zijn mond. Ze zat daar als verstomd, ze wist niet wat haar overkwam. Ze durfde ook niet te zeggen van stop. Ze was bang dat hij boos zou worden of zo.
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 maart 2018, opgenomen op pagina 41 e.v. van voormeld dossier, inhoudende: A: We zaten lekker te babbelen en omdat ze zo slecht sliep vroeg ik haar of ik haar even zou masseren. Daar stemde ze mee in. ze zat op een stoel en ik ging achter haar staan en masseerde haar nek en schouders. Dat breidde ik uit naar de bovenkant van haar borsten. Daarna heb ik het verder uitgebreid en heb ik ook haar borsten gemasseerd. V: En dan? A: Op een bepaald moment zat ik met mijn hand in haar BH. Ik heb toen haar borsten en haar tepels gemasseerd.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, de aanranding van [slachtoffer], heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op artikel 246 Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarom moet de daarin voorkomende uitdrukking “ontuchtige handelingen” worden geacht aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in artikel 246 Sr. Deze bepaling luidt:
“Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen, wordt, als schuldig aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 246 Sr een handeling van seksuele aard is die in strijd is met een sociaal-ethische norm. De beoordeling of een handeling als zodanig kan worden gekwalificeerd, hangt af van de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval. Verschillende factoren zijn daarbij van belang, zoals de context en de verhoudingen tussen de betrokkenen, het lichaamsdeel dat is aangeraakt, de aard van de aanraking en de wijze waarop dat is geschied.
Naar het oordeel van de rechtbank is de handeling van de verdachte van seksuele aard, aangezien de borsten, als te betasten lichaamsdeel, vanuit seksueel oogpunt geenszins als neutraal kunnen worden beschouwd. Voorts kan er in redelijkheid niet aan worden getwijfeld dat het gedrag van de verdachte in strijd is met een sociaal-ethische norm. De verklaring van verdachte dat het strelen en masseren van de borsten bedoeld was om aangeefster te helpen ontspannen en dat hij daarmee geen seksuele intentie had, doet daar niet aan af, omdat dit de seksuele aard van de handeling noch het met een sociaal-ethische norm strijdige karakter daarvan wegneemt. De rechtbank merkt daarbij op dat het een algemeen bekend gegeven is dat vrouwen gedragingen als de onderhavige als een inbreuk op hun seksuele integriteit ervaren, ook als zij zich deze, zoals aangeefster, noodgedwongen hebben laten aanleunen. De intentie van verdachte is in deze context niet van doorslaggevend belang.
Voor zover door de verdediging is gesteld dat geen sprake is geweest van een feitelijkheid waarbij aangeefster door verdachte is gedwongen tot het dulden van enige ontuchtige handeling, merkt de rechtbank op dat van dwang door een feitelijkheid ook sprake kan zijn wanneer door het onverhoedse karakter van de handelingen enig verzet wordt voorkomen.
Aangeefster heeft verklaard dat zij heeft ingestemd met het voorstel van verdachte om haar een nek en schoudermassage te geven. Uit haar verklaring blijkt op geen enkele wijze dat haar instemming verder reikte dan dat. Aangeefster heeft verklaard dat zij volkomen werd verrast toen verdachte zijn massage uitbreidde naar haar borsten, dat zij verstijfde en hierdoor geen weerstand heeft geboden. Uit de verklaring van aangeefster blijkt ook dat zij relationele problemen had, dat zij erg gespannen was, en dat zij zich in zekere mate afhankelijk voelde van verdachte (haar oom), bij wie zij noodgedwongen tijdelijk in huis woonde. De rechtbank is van oordeel dat de lezing die aangeefster van de gebeurtenissen en haar beleving daarvan heeft gegeven als een juiste weergave kan worden beschouwd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat aangeefster direct de volgende morgen met haar zoontje de woning van haar oom en tante heeft verlaten.
Het standpunt van verdachte dat hem geen verwijt treft nu zijn optreden de instemming had van aangeefster, wordt dus verworpen. Het hiermee samenhangende standpunt dat hij geen dwang heeft uitgeoefend jegens aangeefster eveneens.
Gelet op het voorgaande, alsmede in aanmerking genomen hetgeen de bewijsmiddelen inhouden omtrent de interactie tussen de verdachte en aangeefster, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van het dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen in de zin van art. 246 Wetboek van Strafrecht en falen de verweren van de raadsvrouw.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 28 april 2017 te Emmen, door een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen bestaande uit het betasten van en knijpen in de borsten van die [slachtoffer] en bestaande die andere feitelijkheid uit het onverhoeds betasten van en het onverhoeds knijpen in de borsten van die [slachtoffer].
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van dit feit wordt veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor algehele vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangegeven dat zij een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf een passende sanctie vindt indien de rechtbank tot een veroordeling komt, waarbij zij heeft verzocht de omvang van de werkstraf te matigen en te bepalen op 50 uren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van de eerbaarheid en daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij enkel aandacht heeft gehad voor zijn eigen behoeftebevrediging en de gevolgen voor aangeefster, die al in een kwetsbare positie verkeerde, daarbij heeft genegeerd. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring en de overige zich in het dossier bevindende verklaringen van aangeefster blijkt dat deze gebeurtenis een behoorlijke impact op haar dagelijks leven heeft gehad en (mede) heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid.
De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat hij, zoals ter terechtzitting nogmaals is gebleken, geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en zijn handelen bagatelliseert.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport d.d. 26 november 2018 waarin de reclassering heeft geadviseerd om bij een veroordeling een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Interventies of toezicht worden niet nodig geacht.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een werkstraf van 50 uren, te vervangen door 25 dagen hechtenis, passend en geboden is.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 36,65 ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij in het verlengde daarvan wordt afgewezen. Subsidiair heeft zijn bepleit dat de gevorderde materiële schade wordt toegewezen en de gevorderde immateriële schade wordt gematigd tot een bedrag van € 500,00.
Oordeel van de rechtbank
De gevorderde materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiele schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2017.
De gevorderde immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 500,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, voor de duur van 50 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 536,65(zegge: vijfhonderdzesendertig euro en vijfenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 536,65 (zegge: vijfhonderdzesendertig euro en vijfenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 36,65 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.H.A. Fransen, voorzitter, B.I. Klaassens en M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juni 2019.
Mr. Van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.