In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een verdachte die is veroordeeld voor drugshandel. De officier van justitie had op 15 februari 2019 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, en dat de verdachte verplicht wordt tot betaling van € 32.188,52 aan de staat. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd, heeft in de periode van 1 april 2018 tot 27 november 2018 financieel voordeel genoten uit de verkoop van drugs, waaronder cocaïne, heroïne, hasj en wiet. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld aan de hand van bewijsmiddelen, waaronder een rapport van de politie over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft betoogd dat de berekening van de officier van justitie onjuist is en dat de verdachte minder heeft verdiend dan het gevorderde bedrag. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel voldoende onderbouwd is en dat de verdachte niet heeft aangetoond dat hij niet in staat is om te betalen. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van het gevorderde bedrag aan de staat.