ECLI:NL:RBNNE:2019:2821

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
18/950070-18 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een verdachte die is veroordeeld voor drugshandel. De officier van justitie had op 15 februari 2019 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, en dat de verdachte verplicht wordt tot betaling van € 32.188,52 aan de staat. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd, heeft in de periode van 1 april 2018 tot 27 november 2018 financieel voordeel genoten uit de verkoop van drugs, waaronder cocaïne, heroïne, hasj en wiet. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld aan de hand van bewijsmiddelen, waaronder een rapport van de politie over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft betoogd dat de berekening van de officier van justitie onjuist is en dat de verdachte minder heeft verdiend dan het gevorderde bedrag. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel voldoende onderbouwd is en dat de verdachte niet heeft aangetoond dat hij niet in staat is om te betalen. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van het gevorderde bedrag aan de staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/950070-18
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 4 juni 2019 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 15 februari 2019 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 32.188,52 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/950070-18 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 21 mei 2019, waarbij de officier van justitie E. Heus, veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen aanwezig waren.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie persisteert bij de vordering. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het bewezen verklaarde tot een bedrag van € 32.188,52. De officier van justitie heeft dat bedrag gebaseerd op de inhoud van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 29 januari 2019.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft betoogd dat de door de politie gebruikte uitgangspunten in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel erg grof geschat zijn. Zo wordt aan de hand van telefoongesprekken berekend hoeveel kopers er dagelijks langskwamen, maar het aantal telefoongesprekken per week zegt niets over de verkoop. Volgens veroordeelde kwamen er ongeveer 10 kopers per dag, geen 28 zoals gepresenteerd in de berekening. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat veroordeelde minder heeft verdiend dan in het rapport vastgesteld wordt, namelijk enkel om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Uitgaande van een levensonderhoud voor een alleenstaande man van € 1.000,- per maand zal hij er € 7.000,- mee hebben verdiend vanaf eind april 2018 tot de aanhouding in november 2018. Primair verzoekt de verdediging aldus om matiging van de vordering tot een bedrag van € 7.000,-. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de ontnemingsvordering in zijn geheel af te wijzen wegens het ontbreken van draagkracht.
Bewijsmiddelen
De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. De inhoud van het vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van heden, 4 juni 2019, inhoudende een bewezenverklaring en bewijsmotivering onder parketnummer 18/950070-18 tegen veroordeelde gewezen;
2. Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, opgenomen op pagina 427 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 201902662 d.d. 29 januari 2019 (hierna: het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel).

Beoordeling

Op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, welke zijn opgenomen in het veroordelend vonnis van heden, is komen vast te staan dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en C en een in artikel 3 onder B en C gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel als uitgangspunt. In dit rapport is uitgegaan van de concrete bevindingen in het strafonderzoek waarbij aannemelijk is gemaakt dat veroordeelde in de periode van 1 april 2018 tot 27 november 2018 financieel voordeel heeft genoten uit de door hem gepleegde strafbare feiten. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank in het rapport een concludente en navolgbare berekening opgenomen van het door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel. Veroordeelde heeft deze berekening niet of niet voldoende met steekhoudende argumenten weerlegd en niet in voldoende mate weersproken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de berekening uit het rapport niet aan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag te leggen.
Dit levert de volgende berekening op:
Om tot een aannemelijk aantal kopers te komen zijn de opgenomen telefoongesprekken bekeken. [1] Tevens zijn deze afgeluisterde gesprekken te koppelen aan de aanloop van drugsgebruikers bij het pand waarin [verdachte] verblijft. Dit blijkt uit enkele observaties die het onderzoeksteam heeft uitgevoerd. [2] In een periode van 7 volle dagen zijn er 394 gesprekken, dan wel sms berichten opgenomen. Daarvan zijn 201 gesprekken waarbij een afspraak wordt gemaakt of drugs wordt besteld. Het is dan ook aannemelijk om te stellen dat er in een volle week tijd 201 keer drugs is gekocht bij veroordeelde [verdachte]. Dit houdt in dat er per dag(201/7) 28,7 keer drugs verkocht wordt. Ten gunste van de veroordeelde wordt dit afgrond naar 28 verkochte eenheden per dag.
Bewezenverklaard is dat veroordeelde cocaïne, heroïne, hasj en wiet heeft verkocht. Bij de berekening is uitgegaan van één(1) eenheid per koper. Deze eenheden zijn:
- Cocaïne: 1 bolletje(uit eerdere onderzoeken blijkt dat dit vaak 0.2 gram cocaïne is)
- Heroïne: 1 bolletje(uit eerdere onderzoeken blijkt dat dit vaak 0.2 gram heroïne is)
- Hasj: 1 gram
- Wiet: 1 gram
Omdat er uit de verhoren van de gebruikers geen prijzen in combinatie met gewichten zijn gekomen en veroordeelde hier zelf ook niet over verklaart, zal er voor wat betreft de prijzen worden uitgegaan van het rapport synthetische drugs & precursoren prijzen 2017.
Pure cocaïne heeft als groothandelprijs 26.000 euro per kilo. Per gram is dit dus 26 euro voor de inkoop. Een gram cocaïne wordt op straat verkocht voor 50 euro per gram. Per gram levert dit 24 euro winst op. Per, door ons bepaalde eenheid van 0,2 gram, betekent dit een winst van 4,8 euro. Heroïne heeft als groothandelprijs 1 7.000 euro per kilo. Per gram is dit dus 1 7 euro voor de inkoop. Een gram heroïne wordt op straat verkocht tussen de 20 en 40 euro. Voor deze berekening wordt hiervan het gemiddelde genomen, wat neer komt op 30 euro per gram. Per gram levert dit 13 euro winst op. Per, door ons bepaalde eenheid van 0,2 gram, betekent dit een winst van 2,6 euro. De verkoopprijs per gram wiet is op basis van informatie van Jellinek en
www.drugsinfo.nlop 10 euro bepaald.
Uit het rapport functioneel parket afpakken blijkt dat de inkoopprijs van wiet 4,07 euro per gram is. Daardoor wordt er per eenheid 5,93 euro winst gemaakt.
In algemeenheid is het aannemelijk dat de inkoopprijs van hasj op hetzelfde niveau ligt als de inkoopprijs van wiet/hennep. Dit is 4,07 euro per gram.
Omdat de inkoopprijs onduidelijk is ga ik in deze berekening ten gunste van de veroordeelde uit van een prijs van 10 euro per gram. Per eenheid hasj wordt er dus 5,93 euro winst gemaakt.
Netto winst per eenheid:
- Cocaïne 4,80 euro
- Heroïne 2,60 euro
- Wiet 5,93 euro
- Hasj 5,93 euro +
---------------------------------------------
19,26 euro
Gemiddeld wordt er dus 19.26 / 4 = 4,81 euro winst gemaakt per eenheid.
Per dag worden er 28 eenheden verkocht: 28 x 4,81 = 134,68 euro winst per dag.
De ontnemingsperiode beslaat 239 dagen. 239 dagen x 134,68 euro = 32.188,52 euro
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 32.188,52 voordeel heeft genoten.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat het veroordeelde ontbreekt aan draagkracht om een ontneming te kunnen voldoen. Veroordeelde heeft heel weinig kans op een baan en kent geen ander vak dan het dealen van drugs, aldus de raadsvrouw.
Op de voet van het bepaalde in artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering, komt de draagkracht in beginsel eerst in de executiefase aan de orde. Uitsluitend in die gevallen waarin vooraf al vaststaat dat veroordeelde ook in de toekomst in het geheel niet zal kunnen betalen, kan de rechter gebruik maken van zijn matigingsbevoegdheid.
Nu niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van veroordeelde sprake is van een dergelijke situatie, verwerpt de rechtbank het gevoerde draagkrachtverweer.
Toepassing van de wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 32.188,52.
Legt
[verdachte],voornoemd, de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 32.188,52 (zegge: tweeëndertigduizend honderdachtentachtig euro en tweeënvijftig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. L. Lamers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 juni 2019.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen, p. 203.
2.Processen-verbaal van bevindingen, onder andere p. 42, 44 en 47.