ECLI:NL:RBNNE:2019:2904

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
18/830304-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld en wapenbezit door meerderjarige verdachte

Op 4 juli 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van diefstal met geweld en wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 oktober 2018 samen met anderen een overval heeft gepleegd op een restaurant in Marum, waarbij het slachtoffer, de eigenaar van het restaurant, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte en zijn medeverdachten zijn met bivakmutsen het restaurant binnen gegaan en hebben het slachtoffer meermalen geslagen, wat resulteerde in gebroken ribben en andere verwondingen. Daarnaast heeft de verdachte op 10 december 2018 een balletjespistool, dat leek op een vuurwapen, voorhanden gehad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 540 dagen, waarvan 299 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook de toepassing van het jeugdstrafrecht overwogen, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn psychologische situatie. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de in beslag genomen goederen beoordeeld en bepaald dat het masker verbeurd wordt verklaard, terwijl de kledingstukken aan de verdachte worden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830304-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 juli 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te Juvaid locatie Veenhuizen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 juni 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 oktober 2018, te Marum, (in elk geval) in de (toenmalige) gemeente Marum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een restaurant ( [benadeelde partij] ) heeft weggenomen een kassa (al dan niet) met inhoud (onder meer een hoeveelheid geld), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte en/of zijn mededader(s)
- met (een) bivakmuts(en) en/of (een) masker(s), althans (gezichts)bedekking op zijn/hun hoofd(en) en/of gezicht(en) genoemd restaurant is/zijn binnengegaan, en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op het hoofd en/of in het gezicht, en/of op overige delen van het lichaam, heeft/hebben gestompt en/of geslagen,
zulks terwijl het plegen van voormeld feit zwaar lichamelijk letsel voor genoemde [slachtoffer] , te weten één of meerdere fractu(u)r(en), onder meer (een) gebroken rib(ben) en/of een breuk van de voorwand van de linker kaakholte en/of gebroken oogkas, ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 10 december 2018 te Roden, gemeente Noordenveld, een wapen
van categorie I onder 7º van de Wet wapens en munitie, te weten een door de
Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van
personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor
bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een
pistool, te weten een balletjespistool welke door vorm en afmetingen een
sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een merk Glock type
17, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het onder 1 ten laste gelegde bewezen kan worden, met uitzondering van de strafverzwarende omstandigheid dat dit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Zij heeft daartoe aangevoerd dat van een gebroken kaak en oogkas niet is gebleken. Nu er enkel sprake is van twee gebroken ribben en het slachtoffer hiervoor geen operatieve behandeling heeft gehad, kan het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel gekwalificeerd kan worden.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd omtrent de bewijsbaarheid van het onder 2 ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde letsel aangevoerd dat dit niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht evenwel op grond van na te noemen bewijsmiddelen dit gedeelte van het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
1. Een geneeskundige verklaring, te weten medische informatie aangaande [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] -1970 te [geboorteplaats] , opgesteld door drs. T. Naujocks, forensisch arts GGD Groningen, d.d. 21 december 2018, opgenomen op p. 54 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018286943 d.d. 27 maart 2019, inhoudende als relatering van drs. Naujocks:
Op uw verzoek heb ik medische informatie opgevraagd bij het UMCG. Dit in het kader van een incident d.d. 31 oktober 2018. Dit heeft het volgende opgeleverd:
Betrokkene werd in het UMCG n.a.v. bovengenoemd incident onderzocht en bleek de volgende letsels te hebben:
- een licht traumatisch schedelhersenletsel (hersenschudding) en
- een breuk van de voorwand van de linker kaakholte met een kneuzing van de zenuw die onder de oogkas loopt (deze zenuw zorgt voor het gevoel in de bovenlip, het onderooglid en een deel van de huid onder de oogkas).
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal bevindingen medische informatie d.d. 11 februari 2019, opgenomen op p. 53 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op dinsdag 5 februari 2019 heb ik via de mail medische informatie ontvangen omtrent aangever [slachtoffer] . Samenvattend bevatten de verklaringen het volgende:
Ziekenhuis UMCG te Groningen:
Op 31 oktober 2019 werd [slachtoffer] na de overval met de ambulance naar het UMCG te Groningen gebracht. Hij een zwelling en pijn aan de linkerzijde van zijn gezicht, nek en lichaam. Hij had zwellingen op zijn kaak/wang en lip. [slachtoffer] is bij de afdeling oogheelkunde gecontroleerd. Hierbij bleek hij zwelling aan zijn ooglid te
hebben. Op 1 november 2019 is [slachtoffer] door een kaakchirurg onderzocht. De kaak was flink gekneusd en opgezwollen.
Ziekenhuis te Nordhorn (Duitsland):
Op 6 november 2019 is [slachtoffer] na aanhoudende pijn naar het ziekenhuis in Nordhorn (Duitsland) gegaan. Bleek [slachtoffer] aan de linkerzijde twee gebroken ribben te hebben.
Met betrekking tot het letsel overweegt de rechtbank dat artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht een opsomming bevat van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die opsomming is niet uitputtend. De bepaling laat de rechter de vrijheid om ook buiten de genoemde gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dat letsel voldoende ernstig is, om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij dient de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te worden betrokken.
Het slachtoffer heeft als gevolg van de overval twee gebroken ribben, een gekneusde kaak, een hersenschudding en een breuk van de voorwand van de linker kaakholte met een kneuzing van de zenuw die onder de oogkas loopt opgelopen. Tot op heden functioneert de kaak van het slachtoffer, als gevolg van de breuk en de beschadigde zenuw, nog niet zoals deze hoort te functioneren. Naar het oordeel van de rechtbank is dit letsel onder genoemde omstandigheden dusdanig ernstig dat dit naar gewoon spraakgebruik kan worden aangeduid als zwaar lichamelijk letsel.
Voor het overige volstaat de rechtbank ten aanzien van het hierna onder 1 en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde verder duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 juni 2019;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 november 2018, opgenomen op p. 31 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018286943 d.d. 27 maart 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2018, opgenomen op p. 82 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 december 2018, opgenomen op p. 210 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 december 2019, opgenomen op p. 222 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant;
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2019, opgenomen op p. 254 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant;
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juni 2019, los bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 juni 2019;
2. Een kennisgeving van inbeslagneming van Politie Eenheid Noord-Nederland, opgenomen op p. 482 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal bevindingen Wet Wapens en Munitie d.d. 11 december 2018, opgenomen op p. 191 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op 30 oktober 2018, in de gemeente Marum, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een restaurant [benadeelde partij] heeft weggenomen een kassa met inhoud (onder meer een hoeveelheid geld), toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader met maskers op hun gezicht genoemd restaurant zijn binnengegaan, en vervolgens die [slachtoffer] meermalen met kracht op het
hoofd en in het gezicht, en op overige delen van het lichaam hebben gestompt en geslagen, zulks terwijl het plegen van voormeld feit zwaar lichamelijk letsel voor genoemde [slachtoffer] , te weten meerdere fracturen, onder meer gebroken ribben en een breuk van de voorwand van de linker kaakholte, ten gevolge heeft gehad;
2. hij op 10 december 2018 te Roden, gemeente Noordenveld, een wapen van categorie I onder 7º van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een pistool, te weten een balletjespistool welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een merk Glock type 17, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
2.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 540 dagen, waarvan 299 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht en met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals beschreven in het rapport van de reclassering van 31 mei 2019. Voorts heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd van de bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering en de psycholoog, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig en laf feit door op 30 oktober 2018 de eigenaar van [benadeelde partij] te overvallen. Verdachte en zijn medeverdachte zijn na sluitingstijd met maskers op de pizzeria naar binnen gegaan en vervolgens hebben zij gezamenlijk 26 keer het slachtoffer gestompt en geslagen. Ondertussen hebben zij de kassa losgerukt en vervolgens zijn zij er met de kassa vandoor gegaan. Eenmaal buiten werden zij opgewacht door een andere medeverdachte.
Het slachtoffer heeft door het geweld fors letsel opgelopen en was bovendien ontzettend bang. Hoe ingrijpend en traumatisch dit gebeuren voor het slachtoffer was blijkt te meer uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring, waaruit volgt dat het slachtoffer nog steeds ontzettend bang is, tallozen slapeloze nachten heeft en niet meer alleen in het dorp durft te lopen. Daarnaast heeft de overval nadelige gevolgen voor zijn bedrijf gehad. Door feiten als dit worden bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeggebracht. Verdachten hebben het feit louter uit financieel gewin gepleegd en hadden geen oog voor de gevolgen die hun handelen voor het slachtoffer zou kunnen hebben. De rechtbank is van oordeel dat dit feit de verdachten zwaar moet worden aangerekend. Verdachte heeft tot slot een balletjespistool voorhanden gehad.
Toepassing jeugdstrafrecht
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of in het kader van het zogenoemde adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van de feiten was verdachte 18 jaar oud, zodat in beginsel het commune (volwassenen) strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op de psychologische onderzoeksrapportage van 7 februari 2019 van drs. M. van Tongeren, GZ-psycholoog. Uit dit rapport volgt dat geadviseerd wordt om het jeugdstrafrecht toe te passen, gelet op het feit dat verdachte qua handelingsvaardigheden enige problemen heeft en pedagogische aanpak mogelijk/noodzakelijk is.
Ook de reclassering heeft toepassing van het jeugdstrafrecht geadviseerd. Volgens het rapport van de reclassering van 31 mei 2019 overziet verdachte in vergelijking met zijn leeftijdsgenoten de gevolgen van zijn gedrag voor zichzelf en anderen minder goed. Verdachte is impulsief, ziet er jong uit en hij is zeer beïnvloedbaar voor negatieve invloeden. De reclassering acht een opname in een Yes We Can kliniek noodzakelijk en deze interventie is alleen via het jeugdstrafrecht inzetbaar. De reclassering adviseert om aan verdachte een jeugddetentie tot de klinische opnamedatum op te leggen en een voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
Gelet op voornoemde rapporten en al hetgeen overigens uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken omtrent verdachte zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen.
Persoon van de verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de hiervoor genoemde psychologische onderzoeksrapportage van drs. M. van Tongeren, GZ-psycholoog. De conclusie van dit rapport luidt dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de zin van een aandachtsdeficiëntie- en hyperactiviteitstoornis en een enigszins gebrekkige ontwikkeling in de zin van hechtingsproblematiek en een zwak geïntegreerde persoonlijkheidsstructuur. Tevens is er sprake van een stoornis in middelengebruik (cannabis, matig en cocaïne, licht). Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was voornoemde problematiek aanwezig en deze heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om het plegen van het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met dit advies verenigen en neemt dat over. Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het bewezen verklaarde aan hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 december 2018 niet eerder wegens soortgelijke feiten is veroordeeld en dat hij uiteindelijk zijn verantwoordelijkheid heeft genomen door zijn aandeel bij de overval toe te geven.
Op te leggen straf
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt genomen. Volgens de oriëntatiepunten is een jeugddetentie vanaf vier maanden passend voor een overval op een winkel, waarbij dan nog geen rekening is gehouden met strafverzwarende omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat er verschillende strafverzwarende omstandigheden aanwezig zijn. Zo heeft verdachte de overval samen met anderen gepleegd en is er fors geweld gebruikt.
De rechtbank acht, alles overwegende, de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd in het rapport van 31 mei 2019 passend en geboden en ziet geen reden om hiervan af te wijken. De rechtbank overweegt daarbij dat het om een behoorlijk zwaar pakket van bijzondere voorwaarden gaat, die gedurende de proeftijd ook de nodige vrijheidsbeperking met zich mee zullen brengen.
Gelet op verdachtes problematiek en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte vanuit zijn problematiek minder controle heeft over zijn impulsen, welke controle door gebruik van middelen nog verder wordt verminderd, dat hij sterk beïnvloedbaar is en dat hij heeft laten zien in staat te zijn fors geweld te plegen ten behoeve van zijn eigen gewin. De rechtbank zal daarom, gelet op artikel 77za Sr, de gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77z Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar verklaren.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het in beslag genomen masker verbeurd wordt verklaard. De broek en de schoenen kunnen teruggegeven worden aan verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de in beslag genomen goederen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het inbeslaggenomen masker vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat het ten laste gelegde met dit voorwerp is begaan. De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen broek en schoenen moeten worden teruggegeven aan verdachte.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 28.754,19 ter vergoeding van materiële schade en € 15.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de hoofdelijkheid te bepalen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor matiging van de immateriële schade. Zij heeft daartoe verwezen naar de uitspraken die door de benadeelde partij ter onderbouwing zijn aangevoerd en gesteld dat de uitspraak waar een bedrag van € 10.000,- is toegewezen, het meest overeenkomt met deze zaak.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de materiële schadepost ‘verlies aan verdienvermogen’, gelet op de complexiteit van deze schadepost, betoogd om deze niet ontvankelijk te verklaren. De behandeling van deze schadepost levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt ten aanzien van de materiële schadepost ‘verlies aan verdienmorgen’ als volgt. Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de overige gestelde materiële schade à € 8.754,19 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 oktober 2018.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als gevolg van het strafbare feit. De rechtbank acht dit deel van de vordering toewijsbaar tot in ieder geval een bedrag van € 10.000,-. De rechtbank stelt dit bedrag vast met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid, waarbij zij rekening heeft gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die rechtbanken in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 540 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 299 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich laat opnemen in Yes We Can Clinics of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start 7 augustus 2019. De opname duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
2. dat de veroordeelde zich vanuit Juvaid, locatie Veenhuizen, op 7 augustus 2019 om 09:00 uur door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) naar de Yes We Can Clinics (St. Gerardusplein 32, 5644 NG Eindhoven) laat vervoeren of op een eerder tijdstip op die dag indien DV&O dit in verband met de praktische uitvoering van het vervoer noodzakelijk acht;
3. dat de veroordeelde verblijft in een nader door de jeugdreclassering te bepalen instelling voor beschermde wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. dat de veroordeelde geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen, wanneer en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
5. dat de veroordeelde geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen, wanneer en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
6. dat de veroordeelde wordt verplicht om zich in te zetten (voor het creëren en behouden van) een zinvolle dagbesteding zoals (toeleiding naar) werk, stage of vrijwilligerswerk of een andere nuttige dag invulling zodat de reclassering dit noodzakelijk acht;
7. dat de veroordeelde wordt verplicht om zijn medewerking te verlenen aan het inzichtelijk maken van zijn financiële situatie zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
8. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van 2 jaren, op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten:
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
en het slachtoffer:
- [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht;
9. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van 2 jaren niet zal bevinden op [straatnaam] in Marum, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
10. dat de veroordeling toestemming geeft voor overleg tussen ketenpartners en zijn verzorgers de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] .
Geeft aan gecertificeerde instelling, de Jeugdbescherming west, regio Zuid-Holland Noord opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen masker.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen schoenen en broek.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
18.754,19(zegge: achttienduizend zevenhonderdenvierenvijftig euro en negentien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2018, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 18.754,19 (zegge: achttienduizend zevenhonderdenvierenvijftig euro en negentien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 128 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 8.654,19 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte - al dan niet samen met zijn mededader(s) - aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. S. Zwarts en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2019.
Mr. H.H.A Fransen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.