ECLI:NL:RBNNE:2019:2915

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
5 juli 2019
Zaaknummer
18/125210-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige, beoordeling van bewijs en redelijke termijn

Op 4 juli 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De zaak kwam voort uit een aangifte van het slachtoffer, die verklaarde dat de verdachte haar tussen 1999 en 2003 meerdere keren had betast. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer consistent en gedetailleerd waren, en dat deze in grote lijnen bevestigd werden door de verklaring van de verdachte. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen met het slachtoffer, die ten tijde van de feiten tussen de 10 en 13 jaar oud was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de zwaardere tenlasteleggingen, maar achtte de subsidiaire feiten bewezen. De rechtbank legde een taakstraf van 200 uren op, alsook een gevangenisstraf van 1 dag, en kende het slachtoffer een schadevergoeding toe van € 6.579,24, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/125210-18
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 juli 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1947 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 juni 2019.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.W. van Weert, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 14 februari 1999 tot en met 13 februari 2001 te [pleegplaats] , gemeente Tynaarlo, en/of elders in Nederland, (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1989, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens)
- een of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- de vagina van die [slachtoffer] betast en/of
- de borsten van die [slachtoffer] betast en/of
- de buik van die [slachtoffer] betast;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 14 februari 1999 tot en met 13 februari 2001 te [pleegplaats] , gemeente Tynaarlo, en/of elders in Nederland, (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1989, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, hebbende verdachte (telkens)
- de vagina van die [slachtoffer] betast en/of
- de borsten van die [slachtoffer] betast en/of
- de buik van die [slachtoffer] betast;
2
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 14 februari 2001 tot en met 13 februari 2003 te [pleegplaats] , gemeente Tynaarlo, en/of elders in Nederland, (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1989, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens)
- een of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- de vagina van die [slachtoffer] betast en/of
- de borsten van die [slachtoffer] betast en/of
- de buik van die [slachtoffer] betast;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 14 februari 2001 tot en met 13 februari 2003 te [pleegplaats] , gemeente Tynaarlo, en/of elders in Nederland, (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1989, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, hebbende verdachte (telkens)
- de vagina van die [slachtoffer] betast en/of
- de borsten van die [slachtoffer] betast en/of
- de buik van die [slachtoffer] betast.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat ten aanzien van het betasten van de vagina van aangeefster [slachtoffer] sprake is van een een-tegen-een bewijspositie, nu verdachte die handeling heeft ontkend. Gelet hierop dient verdachte van de primaire varianten van het onder 1 en 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, nu reeds om die reden het seksueel binnendringen van het lichaam niet kan worden bewezen. Wel heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair en van feit 2 primair.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft ze aangevoerd dat er zoveel onduidelijkheid bestaat over de leeftijd waarop het betasten zou hebben plaatsgevonden, dat niet kan worden vastgesteld dat aangeefster toen nog geen twaalf jaar oud was. Voorts heeft zij aangevoerd dat omtrent het seksueel binnendringen wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Ook ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat aangeefster toen jonger was dan twaalf jaar oud.
Met betrekking tot het onder 2 primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw wederom gesteld dat uit de verklaringen niet blijkt dat sprake is geweest van seksueel binnendringen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde, nu op basis van de processtukken niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van seksueel binnendringen.
Ten aanzien van feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 20 juni 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb [slachtoffer] aan haar buik en borsten aangeraakt. Dat gebeurde als ze op het bed van mijn vrouw en ik kwam liggen. Mijn vrouw was op dat moment niet aanwezig. Ze was toen bijvoorbeeld aan het douchen.
Na het overlijden van haar vader kwam [slachtoffer] ongeveer een keer per maand bij ons slapen. Als ze bij ons thuis bleef slapen, kwam ze ’s ochtends altijd bij ons op bed liggen. Ze is ongeveer 20 keer bij ons blijven slapen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 januari 2018, opgenomen op pagina 39 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017085204 d.d. 11 april 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] geboren op [geboortedatum] 1989:
Ik kom hier omdat ik aangifte wil doen omdat ik vroeger ben misbruikt. Dit heeft plaatsgevonden tussen mijn 10e en 13e jaar. Toen ik acht was is mijn moeder overleden. Mijn vader is overleden toen ik 10 jaar oud was, dat was in juni 1999. Na het overlijden van mijn moeder was er een echtpaar in de kerk in [plaats] dat zich meer om ons gezin bekommerde. Dit zijn [verdachte] en [naam 1] . Zij wonen in [pleegplaats] . We (mijn broer [naam 2] en ik) kwamen daar in de weekenden, bijna elk weekend. Wij gingen vaak de vrijdag naar [verdachte] en [naam 1] . [naam 2] en ik hadden beiden een aparte slaapkamer. Wanneer ik er was wilde [verdachte] vaak met mij knuffelen. [verdachte] heeft in de tijd dat wij daar logeerden meerdere keren aan mij gezeten en daar wil ik aangifte van doen. Wijn lagen 's morgens met [verdachte] en [naam 1] in bed televisie te kijken. Dit gebeurde bijna elke keer dat ik daar logeerde. [naam 1] ging dan naar de badkamer om te douchen en ontbijt klaar te maken, ik bleef dan met [verdachte] in bed liggen. Dat waren de momenten dat [verdachte] aan mij heeft gezeten. Wij lagen in bed en dan begon het eigenlijk dat [verdachte] begon te strelen en dat ging dan verder naar boven toe, dat hij over mijn borsten streelde en later naar beneden toe in mijn onderbroek. Hoe vaak [verdachte] mij heeft gestreeld en met zijn hand in de onderbroek zat weet ik niet precies, maar ik denk dat het tussen de 10 en 20 keer is geweest. Hij zat vaker aan mijn borsten dan dat hij mij over de vagina streelde. Hoe vaak hij over mijn vagina heeft gestreeld weet ik niet precies. Ik kan mij twee keer goed herinneren. Dat is de keer toen [verdachte] mij vroeg of ik het lekker vond en de keer dat hij vroeg of ik het wel bij mijzelf deed. De eerste keer dat hij mij begon te strelen met zijn hand en ging naar mijn borsten toe, lag ik op mijn rug. [verdachte] begon mij dan te strelen met een hand in mijn zij. Hij ging dan vervolgens met zijn hand verder naar boven. Vervolgens voelde ik dat hij strelend over mijn borsten ging. Ik was tien jaar en had nog niet zoveel borst.
Ik weet van een keer dat ik bij hem in bed lag en net deed of ik sliep. [verdachte] zei toen: "volgens mij slaap je niet" toch ging hij door met strelen. Toen [verdachte] doorging met strelen en met zijn hand in mijn onderbroek over mijn vagina streelde vroeg hij een keer: "of ik het lekker vond". Een andere keer vroeg [verdachte] mij: "of ik het ook wel eens bij mij zelf deed". Ik droeg een slaap T-shirt en een onderbroek in bed. Als [verdachte] met zijn hand over mijn vagina streelde, dan ging hij met een paar vingers over mijn vagina heen.
Dit deed hij dan meerdere malen. Hij deed dit met twee of drie vingers. Ik weet dit omdat ik het zo voelde. Hij ging dan met zijn vingers heen en weer over mijn vagina. Ik voelde dat hij intensief streelde. Het duurde in ieder geval totdat ik in de 1ste klas van de middelbare school ging. Ik weet zeker dat het niet meer gebeurde toen ik 13 jaar oud was.
Bewijsoverweging
Op basis van de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
Aangeefster [slachtoffer] heeft geruime tijd na het voorval aangifte gedaan. Desondanks heeft zij een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd bij de politie. Ook vindt haar verklaring over de omstandigheden en periode waarin de voorvallen zijn gebeurd, bevestiging in de verklaring van verdachte. Zo staat vast dat aangeefster tien jaar oud was toen haar vader is overleden. Na het overlijden van haar vader, gingen aangeefster en haar broer in de weekenden logeren bij verdachte en zijn vrouw. Op een zeker moment was dat bijna ieder weekend en dat ging door totdat aangeefster 13 jaar oud was.
Het is tijdens de logeerweekenden dat verdachte aangeefster seksueel heeft betast door haar bij haar borststreek en haar borsten aan te raken. Dit gebeurde op de momenten dat aangeefster op het bed lag bij verdachte en verdachtes vrouw niet meer aanwezig was op bed of in de slaapkamer. Ook zijn er twee momenten dat aangeefster specifiek heeft omschreven dat verdachte haar vagina heeft betast.
Verdachte ontkent aangeefster bij haar borststreek te hebben aangeraakt toen zij nog geen borstvorming had. Dat is in de beleving van verdachte ontstaan nadat aangeefster 12 jaren was geworden. Ook ontkent verdachte haar bij haar vagina te hebben betast.
De rechtbank overweegt dat aangeefster specifiek en consistent heeft verklaard. Haar verklaring vindt voor een groot gedeelte bevestiging in hetgeen verdachte daarover, ten overstaan van de politie én ter terechtzitting over heeft verklaard. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om aan een deel van de verklaring van aangeefster, te weten dat verdachte haar vagina heeft gestreeld en betast, te twijfelen. Ook is er geen reden eraan te twijfelen dat verdachte haar heeft betast gedurende de tweejaarsperiode, dus ook al voor zij 12 was, dat zij in de weekenden bij verdachte en zijn vrouw kwam logeren.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat feit 1 subsidiair en 2 subsidiair wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij in de periode van 1 september 1999 tot en met 13 februari 2001 te [pleegplaats] , telkens met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1989, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte
- de vagina van die [slachtoffer] betast en
- de borsten van die [slachtoffer] betast en
- de buik van die [slachtoffer] betast;
2 subsidiair
hij in de periode van 14 februari 2001 tot en met 13 februari 2003 te [pleegplaats] , telkens met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1989, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte
- de vagina van die [slachtoffer] betast en
- de borsten van die [slachtoffer] betast en
- de buik van die [slachtoffer] betast.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1 subsidiair en 2 subsidiair De voortgezette handeling van:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat sprake is van undue delay en dat daarmee rekening moet worden gehouden bij de strafbepaling.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 22 januari 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 januari 2019, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met aangeefster [slachtoffer] toen zij tussen 10 en 13 jaar oud was. Deze handelingen bestonden uit het betasten van haar borststreek en vagina en vonden plaats tijdens de logeerweekenden van het slachtoffer en haar broer bij verdachte en zijn vrouw. Logeerpartijen die juist bedoeld waren om aangeefster de geborgenheid te bieden die een gezin kan geven, dit nadat haar ouders vlak achter elkaar zijn overleden. De lichamelijk integriteit en het vertrouwen in de verzorgers en omgeving van aangeefster, destijds een kind van tien in zeer kwetsbare omstandigheden, is grovelijk geschonden. Verdachte heeft enkel ten behoeve van zijn eigen gerief misbruik gemaakt van de kwetsbare en afhankelijke positie waarin aangeefster zich toen bevond. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Door het plegen van deze ontuchtige handelingen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit van het toentertijd minderjarige slachtoffer. De ervaring leert dat – zeker jonge - slachtoffers van seksueel misbruik nog langdurig de psychische en emotionele gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dat de gevolgen van verdachtes gedragingen nog voortduren, blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Hierin wordt beschreven dat het slachtoffer in therapie is geweest mede als gevolg van het bewezenverklaarde.
Deze handelingen rechtvaardigen in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee met het feit dat verdachte een excuusbrief heeft verstuurd aan het slachtoffer, ook om een gesprek aan te gaan. Dat verdachte daadwerkelijk tot verzoening wil komen blijkt uit de omstandigheid dat de brief is verstuurd al enige tijd voordat aangeefster aangifte heeft gedaan. Daarnaast heeft verdachte zijn vrouw en kinderen op de hoogte gesteld van hetgeen in het verleden is gebeurd. Ook nu, bij het verhoor van de politie en tijdens de zitting betuigt verdachte spijt.
Uit een uittreksel uit de justitiële Documentatie betreffende verdachte is de rechtbank niet gebleken dat hij ooit eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld; derhalve ook niet voor een zedendelict als het onderhavige.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat gedragsinterventies en behandeling niet geïndiceerd zijn, omdat de kans op recidive laag wordt ingeschat.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de redelijke termijn is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De rechtbank overweegt dat in de onderhavige zaak de redelijke termijn is aangevangen op de datum dat verdachte door de politie is aangehouden en verhoord te weten 2 januari 2018. Nu nog geen twee jaar is verlopen na aanvang van de termijn, is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
Hoewel geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank wel in strafmatigende zin rekening houden met het tijdsverloop. De feiten zijn namelijk ongeveer 20 jaar geleden gepleegd.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf in dit geval niet aangewezen is. De rechtbank acht de oplegging van de gevorderde taakstraf van 200 uren in dit geval meer geboden. Door het taakstrafverbod van artikel 22b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht geldt echter dat in dergelijke gevallen de rechter niet enkel een taakstraf kan opleggen. De rechtbank ziet zich daardoor genoodzaakt om naast de taakstraf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen ter hoogte van 1 dag.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 8.579,24 ter vergoeding van materiële schade en € 30.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De vordering is door mr. L. Poortman ter terechtzitting nader toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de materiële schade wordt vergoed tot een bedrag van € 6.729,24 en de immateriële schade wordt gematigd tot een bedrag van € 5.000,-. Voor het overige moet de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard. Daarnaast heeft zij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd tot de som van voornoemde bedragen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de (behandel)kosten van de psycholoog, de reiskosten voor het doen van aangifte in Assen, de reiskosten naar de psycholoog alsmede de communicatiekosten betreffende de strafzaak betwist. Ook de gestelde toekomstige reiskosten, communicatiekosten en medische kosten worden door de raadsvrouw bestreden.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsvrouw onder verwijzing naar een uitspraak uit de smartengeldgids gesteld dat de schade kan worden vergoed tot € 2.500,-.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde. De kosten van de psycholoog (€ 749) en de reiskosten en communicatiekosten ( € 830,24) zijn onderbouwd en staan in zodanig verband met het bewezen verklaarde dat deze in aanmerking komen voor vergoeding.
Met betrekking tot de toekomstige reiskosten/communicatiekosten (€ 5.000,-) en medische kosten (€ 2.000,-) ontbreekt het causale verband met het bewezenverklaarde dan wel zijn deze kosten onvoldoende onderbouwd.
Gelet op de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de gevolgen die de gedraging van verdachte op het leven van de benadeelde partij heeft gehad, stelt de rechtbank het bedrag aan immateriële vast op een bedrag van € 5.000.-.
De vordering van de benadeelde partij wordt aldus toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 6.579,24 bestaande uit een bedrag van € 1.579,24 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag van € 6.579,24 wordt vermeerderd met de wettelijke rente
- over een bedrag van € 749,- met ingang van 1 januari 2014;
- over een bedrag van € 830,24 ,- met ingang van 1 april 2017;
- over een bedrag van € 5.000,- met ingang van 1 september 1999.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22b, 22c, 22d, 36f, 56 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag.

Een taakstraf, voor de duur van 200 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
6.579,24(zegge: zesduizend vijfhonderdnegenzeventig euro en vierentwintig eurocent).
Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag van € 6.579,24 wordt vermeerderd met de wettelijke rente
- over een bedrag van € 749,- met ingang van 1 januari 2014;
- over een bedrag van € 830,24 ,- met ingang van 1 april 2017;
- over een bedrag van € 5.000,- met ingang van 1 september 1999.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 6.579,24 (zegge: zesduizend vijfhonderdnegenzeventig euro en vierentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 67 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 1.579,24 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierboven weergegeven.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en mr. C. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2019.