Wettelijk kader:
* Algemene wet bestuursrecht (Awb):
Artikel 5:21 van de Awb:
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
1. De last onder bestuursdwang omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2 De last onder bestuursdwang vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
3 De last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
1. Voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, kan het bestuursorgaan zaken meevoeren en opslaan.
2 Het bestuursorgaan doet van het meevoeren en opslaan proces-verbaal opmaken. Een afschrift van het proces-verbaal wordt verstrekt aan degene die de zaken onder zijn beheer had.
3 Het bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.
4 Het bestuursorgaan kan de teruggave opschorten totdat de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten zijn voldaan.
5 Indien de rechthebbende niet tevens de overtreder is, kan het bestuursorgaan de teruggave opschorten totdat de kosten van bewaring zijn voldaan.
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
2 Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
* Wet natuurbescherming (Wnb):
Artikel 7:2 van de Wnb:
Onze Minister is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang in plaats van gedeputeerde staten ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens:
a. de artikelen 1.11, eerste lid, 2.4, vierde lid, 2.7, tweede lid, 3.1, eerste, tweede, derde of vierde lid, 3.2, zesde lid, 3.4, eerste lid, 3.5, 3.6, tweede lid, 3.9, eerste lid, 3.10, eerste lid, 3.15, tweede of vierde lid, 3.16, tweede of vierde lid, 3.18, eerste lid, of vierde lid, in samenhang met het eerste lid, 3.32, eerste lid, 3.34, eerste of vijfde lid, 4.2, eerste, derde of vierde lid, 4.3, eerste, tweede of vijfde lid, of 5.3, vierde lid, voor zover de last betrekking heeft op handelingen of projecten van categorieën, aangewezen krachtens artikel 1.3, vijfde lid of op handelingen en projecten die plaatsvinden in of gevolgen hebben voor gebieden, behorende tot krachtens dat artikellid aangewezen categorieën;
b. artikel 2.5, ingeval artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van toepassing is;
c. de artikelen 3.2, eerste lid, 3.6, eerste lid, 3.7, eerste lid, 3.24, eerste, tweede, vierde of vijfde lid, 3.26, 3.27, 3.30, eerste, tweede, derde of vijfde lid, 3.35, 3.37, 3.38, 3.39, 4.8, of 7.4, eerste en vierde lid;
d. artikel 3.34, eerste of vierde lid, voor zover de last betrekking heeft op het uitzetten, planten of zaaien van exoten.
Artikel 3.36. eerste lid, aanhef en onder c, van de Wnb
EU-verordeningen en EU-richtlijnen als bedoeld in deze paragraaf zijn:
c. verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PbEU L 317).
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen.
2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van onderdelen van EU-verordeningen en EU-richtlijnen die geen beoordelingsruimte laten of die betrekking hebben op de wijze waarop aanvragen en documenten worden ingediend.
3 Onze Minister is de bevoegde instantie belast met de uitvoering van EU-verordeningen en EU-richtlijnen, indien deze verplichten tot het aanwijzen van zodanige bevoegde instantie, tenzij Onze Minister een andere bevoegde instantie heeft aangewezen.
Artikel 3.40 van de Wnb
Onze Minister kan ontheffing of vrijstelling verlenen van het bepaalde bij of krachtens deze paragraaf, overeenkomstig de voorwaarden en beperkingen die in voorkomend geval voortvloeien uit de toepasselijke EU-verordening of EU-richtlijn.
* De Regeling natuurbescherming (de Regeling)Artikel 3.29 van de Regeling
Als voorschrift als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, van de wet wordt aangewezen artikel 7, eerste lid, aanhef in samenhang met de onderdelen a, b, c, d, e, f, g of h, van de Verordening uitheemse invasieve soorten.
* VERORDENING (EU) Nr. 1143/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 22 oktober 2014, betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (de Verordening)
Artikel 7 van de Verordening
1. De voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten mogen niet opzettelijk:
a. a) op het grondgebied van de Unie worden binnengebracht, ook niet door middel van doorvoer onder douanetoezicht;
b) worden gehouden, ook niet in een gesloten omgeving;
c) worden gekweekt, ook niet in een gesloten omgeving;
d) naar, uit of binnen de Unie worden vervoerd, behalve om in het kader van uitroeiing naar voorzieningen te worden vervoerd;
e) in de handel worden gebracht;
f) worden gebruikt of uitgewisseld;
g) worden toegestaan zich voort te planten, te worden gekweekt of geteeld, ook niet in een gesloten omgeving; of
h) worden vrijgelaten in het milieu.
2. Lidstaten ondernemen alle noodzakelijke stappen om de onopzettelijke introductie of verspreiding, met inbegrip van, in voorkomend geval, die door ernstige nalatigheid, van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten te voorkomen.
Artikel 8 van de Verordening
1. In afwijking van de beperkingen in artikel 7, lid 1, onder a), b), c), d), f) en g), en onder voorbehoud van lid 2 van dit artikel, stellen de lidstaten een vergunningssysteem vast op basis waarvan bepaalde instellingen voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten mogen onderzoeken of ex situ bewaren. Indien het gebruik van producten afkomstig van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten onvermijdelijk is om de menselijke gezondheid te bevorderen, kunnen de lidstaten ook de productie voor de wetenschap en het daaropvolgende geneeskundig gebruik in het vergunningssysteem opnemen.
2. De lidstaten verlenen hun bevoegde autoriteiten de bevoegdheid de in lid 1 vermelde vergunningen te verlenen voor activiteiten met soorten die in gesloten omgeving gehouden worden en die aan alle onderstaande voorwaarden voldoen:
a. a) de voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten worden gehouden en behandeld in gesloten omgevingen, overeenkomstig lid 3;
b) de activiteit wordt uitgevoerd door personeel met de vereiste kwalificaties, zoals door de bevoegde autoriteiten voorgeschreven;
c) het vervoer naar en van de gesloten omgeving vindt plaats onder in de vergunning vastgelegde omstandigheden die de ontsnapping van de invasieve uitheemse soorten onmogelijk maken;
d) indien de voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten dieren zijn, dan worden ze gemarkeerd, of waar nodig op een andere doeltreffende wijze geïdentificeerd, met behulp van methoden die geen vermijdbare pijn, spanning of lijden veroorzaken;
e) het risico op ontsnapping, verspreiding of verwijdering wordt op doeltreffende wijze beheerst, rekening houdend met de identiteit, de biologie en de verspreidingsvormen van de soort, de activiteit en de beoogde gesloten omgeving, de interactie met het milieu en andere relevante factoren;
f) een continu surveillancesysteem en een noodplan voor het geval dat exemplaren ontsnappen of zich verspreiden, met inbegrip van een uitroeiingsplan, worden opgesteld door de verzoeker. Het noodplan wordt door de bevoegde autoriteit goedgekeurd. Indien zich een ontsnapping of verspreiding voordoet, wordt het noodplan onmiddellijk uitgevoerd en kan de vergunning tijdelijk of definitief worden ingetrokken.
De in lid 1 bedoelde vergunning is beperkt tot een aantal invasieve uitheemse soorten en exemplaren dat de capaciteit van de gesloten omgeving niet overstijgt. Ze bevat de nodige restricties om het risico op ontsnapping of verspreiding van de betreffende soort te beperken. Ze vergezelt te allen tijde de betreffende invasieve uitheemse soort wanneer de soort binnen de Unie wordt gehouden, de Unie wordt binnengebracht en binnen de Unie wordt vervoerd.
3. De exemplaren worden geacht in een gesloten omgeving te worden gehouden indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. a) de exemplaren zijn fysiek geïsoleerd en ze kunnen niet ontsnappen, zich verspreiden of door onbevoegden worden verwijderd uit de omgeving waar ze worden gehouden;
b) schoonmaak-, afvalbeheer- en onderhoudsprotocollen waarborgen dat er geen exemplaren of reproduceerbare onderdelen kunnen ontsnappen, zich verspreiden of door onbevoegden kunnen worden verwijderd;
c) de exemplaren worden zodanig uit de omgeving verwijderd, afgevoerd, vernietigd of op humane wijze gedood, dat verspreiding of voortplanting buiten de omgeving waar ze gehouden worden onmogelijk is.
4. Bij de vergunningaanvraag verstrekt de aanvrager alle noodzakelijke stukken om de bevoegde autoriteit in staat te stellen te beoordelen of aan de voorwaarden van leden 2 en 3 is voldaan.
5. De lidstaten machtigen hun bevoegde autoriteiten om de vergunning op elk moment voorlopig of definitief in te trekken, indien zich onvoorziene gebeurtenissen voordoen waarvan de gevolgen voor de biodiversiteit of aanverwante ecosysteemdiensten nadelig zijn. De intrekking van een vergunning wordt gemotiveerd met wetenschappelijke argumenten of, indien de wetenschappelijke kennis ontoereikend is, op grond van het voorzorgsbeginsel, en met inachtneming van de nationale administratieve regels.
6. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het sjabloon vast van het document dat als bewijs dient voor de door de bevoegde autoriteit van een lidstaat verleende vergunning. Deze uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 27, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. De lidstaten gebruiken dat sjabloon voor een begeleidend document bij de vergunning.
7. De lidstaten maken voor alle overeenkomstig lid 1 van dit artikel verleende vergunningen onverwijld minstens de volgende, openbaar toegankelijke informatie op het internet bekend:
a. a) de wetenschappelijke en gebruikelijke namen van de voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten waarvoor de vergunning is verleend;
b) het aantal of het volume van de betrokken exemplaren;
c) het doeleinde waarvoor de vergunning is verleend; en
d) de in Verordening (EEG) nr. 2658/87 bedoelde codes van de gecombineerde nomenclatuur.
8. De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten inspecties uitvoeren om te verzekeren dat de instellingen de voorwaarden van die verleende vergunningen naleven.
Artikel 9 van de Verordening
1. De lidstaten kunnen in uitzonderlijke gevallen van dwingend algemeen belang, onder andere van sociale of economische aard, vergunningen verlenen die aan instellingen toestaan om andere activiteiten te verrichten dan de in artikel 8, lid 1, vermelde, behoudens toelating door de Commissie, overeenkomstig de in dit artikel vermelde procedure en onder de in artikel 8, leden 2 en 3, bepaalde voorwaarden.
2. De Commissie zet een elektronisch toelatingssysteem op en beheert dit, en beslist over toelatingsaanvragen binnen 60 dagen na ontvangst van een aanvraag.
3. Toelatingsaanvragen worden door de lidstaten via het in lid 2 bedoelde systeem ingediend.
4. Een toelatingsaanvraag bevat het volgende:
a. a) de gegevens van de instelling of groep van instellingen, met inbegrip van hun naam en adres;
b) de wetenschappelijke en gebruikelijke namen van de voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten waarvoor een toelating wordt aangevraagd;
c) de in Verordening (EEG) nr. 2658/87 bedoelde codes van de gecombineerde nomenclatuur;
d) het aantal of het volume van de betrokken exemplaren;
e) de redenen voor de gevraagde toelating;
f) een gedetailleerde omschrijving van de voorziene maatregelen om ontsnapping of verspreiding uit de voorzieningen waar de voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soort in gesloten omgeving zal worden gehouden en behandeld onmogelijk te maken, alsook van de maatregelen om ervoor te zorgen dat een eventueel noodzakelijk vervoer van de soort gebeurt in omstandigheden die ontsnappingen uitsluiten;
g) een beoordeling van het risico op ontsnapping van de voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten waarvoor een toelating wordt aangevraagd, vergezeld van een beschrijving van de te nemen risicobeperkende maatregelen;
h) een beschrijving van het voorziene surveillancesysteem en van het noodplan dat is opgezet om een mogelijke ontsnapping of verspreiding, indien nodig met inbegrip van een uitroeiingsplan, aan te pakken;
i. i) een beschrijving van het op die instellingen toepasselijke nationale recht.
5. Door de Commissie verleende de toelatingen worden ter kennis gebracht van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat. Een toelating heeft betrekking op een specifieke instelling, ongeacht de overeenkomstig lid 4, onder a), gevolgde aanvraagprocedure, en bevat de in lid 4 bedoelde informatie en de duur van de toelating. Een toelating bevat tevens bepalingen inzake de levering aan de instelling van aanvullende of vervangende exemplaren voor gebruik in de activiteit waarvoor die toelating is aangevraagd.
6. Nadat de Commissie een toelating heeft gegeven, mag de bevoegde autoriteit, overeenkomstig artikel 8, leden 4 tot en met 8, de in lid 1 bedoelde vergunning verlenen. De vergunning bevat alle in de door de Commissie verleende toelating vermelde bepalingen.
7. De Commissie wijst een toelatingsaanvraag af indien aan een in deze verordening bepaalde toepasselijke verplichting niet wordt voldaan.
8. De Commissie stelt de betrokken lidstaat zo spoedig mogelijk in kennis ingeval een toelatingsaanvraag afgewezen is op grond van lid 7, met vermelding van de redenen voor de afwijzing.
Artikel 31 van de Verordening
1. In afwijking van artikel 7, lid 1, onder b) en d), mogen eigenaren van gezelschapsdieren die niet worden gehouden voor commerciële doeleinden en die behoren tot de invasieve uitheemse soorten die zijn opgenomen in de Unielijst, deze dieren houden tot de natuurlijke dood ervan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. a) de dieren werden al gehouden voor zij werden opgenomen in de Unielijst;
b) de dieren worden in een gesloten omgeving gehouden en alle passende maatregelen zijn genomen om voortplanting of ontsnapping onmogelijk te maken.
2. De bevoegde autoriteiten ondernemen alle stappen die redelijkerwijs van hen kunnen worden verlangd om door middel van bewustmaking en door de lidstaten georganiseerde opleidingsprogramma's niet-commerciële eigenaren te informeren over de risico's die het houden van de in lid 1 vermelde dieren meebrengt, en over de maatregelen die moeten worden genomen om het risico op voortplanting en ontsnapping tot een minimum te beperken.
3. Niet-commerciële eigenaren die niet aan de voorwaarden van lid 1 kunnen voldoen, mogen de betrokken dieren niet langer bij zich houden. De lidstaten kunnen hun de mogelijkheid bieden dat de dieren bij hun weggehaald worden. In dat geval wordt de nodige aandacht aan het dierenwelzijn besteed.
4. De dieren als vermeld in lid 3 kunnen worden gehouden in instellingen als vermeld in artikel 8 of in voorzieningen die met dat doel door de lidstaten zijn opgezet.
Artikel 32 van de Verordening
1. Houders van een commerciële voorraad exemplaren van invasieve uitheemse soorten die zijn verworven voor zij werden opgenomen in de Unielijst, mogen die exemplaren tot maximaal twee jaar na het opnemen van de soort op die lijst houden en vervoeren voor verkoop of overdracht van levende exemplaren of reproduceerbare delen van deze soorten aan de in artikel 8 bedoelde instellingen voor onderzoek of bewaring ex situ, en voor geneeskundige activiteiten, mits de exemplaren in een gesloten omgeving gehouden en vervoerd worden en alle passende maatregelen zijn genomen om voortplanting of ontsnapping te voorkomen, of mogen die exemplaren slachten of op humane wijze doden ter uitputting van de voorraad.
2. De verkoop of overdracht van levende exemplaren aan niet-commerciële gebruikers is toegestaan tot één jaar nadat de soorten werden opgenomen in de Unielijst, mits de exemplaren in een gesloten omgeving gehouden en vervoerd worden en alle passende maatregelen zijn genomen om voortplanting of ontsnapping onmogelijk te maken.
3. Indien overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 708/2007 een vergunning is verleend voor een aquacultuursoort die daarna wordt opgenomen in de Unielijst, en de geldigheidsduur van die vergunning de in lid 1 van dit artikel vermelde periode overschrijdt, trekt de lidstaat overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 708/2007 de vergunning na afloop van de in lid 1 van dit artikel vermelde periode in.