ECLI:NL:RBNNE:2019:3263

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
18/750097-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/750097-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 juli 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juli 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Lok, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 2 april 2016 tot en met 3 april 2016 te Nieuw-Dordrecht, gemeente Emmen, tezamen in vereniging, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig,
terwijl [slachtoffer] een (combinatie van een) (ruime) hoeveelheid GHB en/of cocaïne en/of alcohol had genuttigd, tengevolge waarvan die [slachtoffer] "out ging",
- die [slachtoffer] in een auto heeft geplaatst en/of heeft vervoerd en/of
- die [slachtoffer], onbewaakt, gedurende (een gedeelte van) de nacht, in de auto heeft laten liggen, en/of
(vervolgens) in de voornoemde periode, heeft nagelaten, (enige vorm van) hulp(verlening) in te roepen/schakelen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 2 april 2016 tot en met 3 april 2016 te Nieuw-Dordrecht, gemeente Emmen, tezamen in vereniging, althans alleen, terwijl hij getuige was van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander, te weten [slachtoffer], verkeerde, heeft nagelaten deze [slachtoffer] die hulp te verlenen of te verschaffen die hij, aan [slachtoffer], zonder gevaar voor zichzelf of anderen, redelijkerwijs had kunnen duchten, had kunnen verlenen of had kunnen verschaffen, immers heeft hij, verdachte, terwijl [slachtoffer] een (combinatie van een) (ruime) hoeveelheid GHB en/of cocaïne en/of alcohol had genuttigd, tengevolge waarvan die [slachtoffer] "out ging",
- die [slachtoffer] in een auto heeft geplaatst en/of heeft vervoerd en/of
- die [slachtoffer], onbewaakt, gedurende (een gedeelte van) de nacht, in de auto heeft laten liggen, en/of
(vervolgens) in de voornoemde periode, heeft nagelaten, (enige vorm van) hulp(verlening) in te roepen/schakelen, waarbij en/of waarna die [slachtoffer] is overleden.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde is, gelet op alle omstandigheden, volgens de officier van justitie bij verdachte geen sprake geweest van aanmerkelijke onvoorzichtigheid of grove schuld waardoor het overlijden van [slachtoffer] niet aan hem kan worden toegerekend. Niet gebleken is dat het gedrag van [slachtoffer] na het innemen van GHB zo ongebruikelijk was, dat het voor verdachte duidelijk was dat hij medische hulp moest inschakelen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie gesteld dat niet is gebleken dat er bij verdachte op enig moment sprake is geweest van een bepaalde vorm van bewustzijn dat [slachtoffer] in ogenblikkelijk levensgevaar verkeerde. Gelet op de omstandigheden in de gegeven situatie kan ook niet gesteld worden dat hij zich van dat gevaar bewust had moeten zijn. De officier van justitie heeft daarom ook voor het subsidiair ten laste gelegde vrijspraak gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de doodsoorzaak van [slachtoffer] niet onomstotelijk is komen vast te staan waardoor een causaal verband tussen het overlijden van [slachtoffer] en het handelen van verdachte niet kan worden vastgesteld.
Daarnaast heeft zij zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid. Het overlijden van [slachtoffer] is voor verdachte niet voorzienbaar geweest, en er waren voor verdachte onvoldoende aanwijzingen dat [slachtoffer] in ogenblikkelijk levensgevaar verkeerde. De raadsvrouw heeft daarbij opgemerkt dat het kennelijk niet ongebruikelijk is dat iemand na het gebruik van GHB 'out' gaat, gelet op de verklaringen in het dossier. Verdachte heeft zich om [slachtoffer] bekommerd waarbij hij in de veronderstelling verkeerde dat [slachtoffer] lag te slapen. De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte voldaan heeft aan de op hem rustende zorgplicht tegenover [slachtoffer], en dat er geen aanwijzingen zijn geweest dat [slachtoffer] in levensgevaar verkeerde. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is geweest van enige bewustheid bij verdachte dat [slachtoffer] in ogenblikkelijk levensgevaar verkeerde. Voorts was de hulpbehoevendheid van [slachtoffer] voor verdachte niet duidelijk kenbaar, zodat de raadsvrouw ook voor het subsidiaire feit vrijspraak heeft bepleit.
Oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen daaromtrent ter terechtzitting naar voren is gekomen, uit van de volgende gang van zaken.
Verdachte en [slachtoffer] zijn op zaterdagavond 2 april 2016 samen naar het huis van [naam 1] gegaan waar ook getuigen [getuige 1] en [getuige 2] aanwezig waren. Zowel verdachte als [slachtoffer] was op dat moment onder invloed van alcohol, wiet en cocaïne. In het huis van [naam 1] stond op de salontafel een wijnglas met daarin een hoeveelheid GHB en een spuit om de GHB te kunnen doseren. Op een gegeven moment neemt [slachtoffer] uit dit glas een slok. Enige tijd nadat [slachtoffer] een slok GHB heeft genomen, begint hij vervelend gedrag te vertonen, waarop aan [slachtoffer] en verdachte verzocht wordt om het huis te verlaten. [slachtoffer] is op dat moment wankel ter been, maar nog wel aanspreekbaar en wordt op de achterbank van de auto gezet. Verdachte is vervolgens met [slachtoffer] op de achterbank van de auto naar de woning gereden van [slachtoffer] in Nieuw-Dordrecht, waar verdachte tijdelijk verbleef. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] op het moment dat zij bij de woning aankwamen, niet wilde uitstappen en dat [slachtoffer] aangaf met verdachte mee te willen. Verdachte is daarop samen met [slachtoffer], met de auto naar een vriendin van verdachte, [naam 2], gereden. Daar aangekomen heeft [slachtoffer], blijkens de verklaring van verdachte, gezegd dat hij in de auto wilde blijven zitten. Verdachte is daarop bij [naam 2] naar binnen gegaan en hij is enige tijd later gaan kijken bij [slachtoffer]. Op dat moment hoort hij alleen gesnurk. Daarna besluit hij om samen met [naam 2], [slachtoffer] naar huis te brengen. Eenmaal thuis gekomen lukte het niet om [slachtoffer] wakker te maken en in de woning te krijgen. Verdachte heeft vervolgens [naam 2] naar huis gebracht, om daarna met [slachtoffer] weer naar de woning in Nieuw-Dordrecht te rijden. Daar aangekomen hoorde hij [slachtoffer] nog snurken en hij kreeg hem niet wakker. Verdachte is toen de woning in gegaan, waarbij hij de deuren open heeft gelaten zodat [slachtoffer] binnen zou kunnen komen. Verdachte is op de bank in de woonkamer in slaap gevallen. Wanneer verdachte de volgende ochtend rond 10:00 uur wakker wordt, is hij boven in de slaapkamer gaan kijken maar treft hij [slachtoffer] niet aan. Toen hij daarna bij de auto ging kijken, trof hij [slachtoffer] in de auto aan en heeft hij meteen het alarmnummer gebeld. [slachtoffer] bleek te zijn overleden.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte wordt verweten dat het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden, zoals strafbaar gesteld in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank dient daarbij de vraag te beantwoorden of er sprake is van een min of meer grove of aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid. Ook moet er sprake zijn van een causaal verband tussen het handelen of nalaten van verdachte en het overlijden van [slachtoffer].
Uit het onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] bekend was met het gebruik van GHB. Zo heeft [getuige 1] verklaard dat [slachtoffer] vlak na de inname van de GHB laconiek heeft opgemerkt dat hij de inname van een dergelijke hoeveelheid GHB wel vaker had overleefd. Na de inname van de GHB heeft [slachtoffer] vervolgens gedrag vertoond dat volgens getuigen en verdachte niet ongebruikelijk was voor [slachtoffer] wanneer hij onder invloed verkeerde van alcohol en drugs.
Uit het onderzoek is voorts naar voren gekomen dat [slachtoffer] tot enkele uren na het innemen van de GHB nog aanspreekbaar is geweest, en verder kan op grond van de verklaringen in het dossier worden vastgesteld dat het niet ongebruikelijk is dat iemand na het gebruik van GHB 'out' gaat en vervolgens na enige tijd weer wakker wordt. Verdachte heeft na het vertrek uit de woning van [naam 1] meermalen de toestand van [slachtoffer] gecontroleerd, waarbij verdachte niet gebleken is dat sprake was van een zorgwekkende toestand. Volgens verdachte verkeerde hij in de veronderstelling dat [slachtoffer] zijn roes moest uitslapen.
Uit het vorenstaande volgt dat verdachte niet een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat zijn handelen of het nalaten om hulpverlening in te roepen, als aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig moet worden aangemerkt. Uit de gegeven omstandigheden kan evenmin worden afgeleid dat sprake is geweest van een situatie waarin op verdachte een zodanige zorgplicht rustte dat gezegd kan worden dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat [slachtoffer] is overleden. De rechtbank zal verdachte daarom van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde dient te worden beoordeeld of bij verdachte sprake is geweest van bewustheid van en inzicht in het ogenblikkelijk levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde. De rechtbank is op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat het voor verdachte niet duidelijk is geweest dat er sprake is geweest van ogenblikkelijk levensgevaar bij [slachtoffer] waarbij het evident was dat verdachte (medische) hulp moest verlenen. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat [slachtoffer] zijn roes moest uitslapen en gelet op de gegeven omstandigheden acht de rechtbank deze aanname niet onbegrijpelijk. Van enig inzicht in, dan wel bewustzijn van het ogenblikkelijke levensgevaar is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake geweest. De rechtbank zal verdachte daarom ook van het subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Gelet op het voorgaande behoeft het standpunt van de verdediging dat de doodsoorzaak niet onomstotelijk is komen vast te staan waardoor een causaal verband tussen het overlijden van [slachtoffer] en het handelen van verdachte niet kan worden vastgesteld, geen bespreking meer.

Benadeelde partij

[benadeelde partij]heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.845,33 ter vergoeding van materiële schade en € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast heeft zij verzocht de proceskosten te vergoeden ten bedrage van € 7.139,00.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, en dat de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij overeenkomstig haar pleitnota inhoudelijk verweer gevoerd op de vordering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank wil niet onbenoemd laten dat het overlijden van [slachtoffer] bij de nabestaanden veel leed heeft veroorzaakt. Het overlijden van [slachtoffer] vormt voor de nabestaanden een uiterst pijnlijk verlies. De moeder van [slachtoffer] heeft deze gevoelens van pijn en verdriet op de terechtzitting ook tot uitdrukking gebracht in een emotionele verklaring.
De rechtbank acht echter het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. E. Läkamp en mr. A.A.J. Smelt, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juli 2019.
Mr. Läkamp is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.