Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[verdachte] ,
Tenlastelegging
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte aangever [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken in zijn rug. Verdachte heeft dit ook erkend.
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte in onderhavig geval redelijkerwijs dodelijk letsel heeft kunnen toebrengen aan aangever.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de aard en plaats van deze verwonding op het lichaam, niet zonder meer worden geconcludeerd dat verdachte door de handeling die hij met het mes heeft verricht de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever zou komen te overlijden. Gelet hierop kan daarom niet worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever heeft gehad.
Dit oordeel vindt steun in de door de forensisch opgemaakte letselverklaring waaruit blijkt dat (slechts) sprake was van oppervlakkige steekverwonding in de rug van aangever en dit letsel geen ernstige gevolgen heeft gehad.
Ook acht de rechtbank op grond van het dossier het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft in een uitgaansgelegenheid, tijdens een mondelinge aanvaring met aangever gedreigd met een mes te zullen steken. Verdachte heeft vervolgens de daad bij het woord gevoegd en heeft kort na het uiten van deze bedreiging aangever buiten op straat met een mes in de rug gestoken. De bedreiging is niet alleen door aangever [slachtoffer 1] , maar ook door getuige [getuige 1] gehoord.
3. Letselverslag d.d. 1 maart 2019 betreffende [slachtoffer 1] , opgemaakt door S.P.H. Letmaath, forensisch arts en als los document opgenomen in voornoemd dossier:
6. Letselverslag d.d. 1 maart 2019 betreffende [slachtoffer 2] , opgemaakt door S.P.H. Letmaath, forensisch arts en als los document opgenomen in voornoemd dossier:
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 januari 2019, opgenomen op pagina 90 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
Bewezenverklaring
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Strafbaarheid van verdachte
Gelet op de omstandigheden waaronder het incident heeft plaatsgevonden, was de verdediging door verdachte bovendien proportioneel. Verdachte kon geen kant op kon en werd door meerdere personen omsingeld en werd door één man aangevallen. Verdachte heeft toen zijn mes gepakt en heeft daarmee om zich heen gezwaaid. Met betrekking tot de subsidiariteit is eigenlijk maar één vraag van belang en dat is de vraag of verdachte feitelijk had kunnen en moeten vluchten, zonder te steken. Uit het dossier blijkt dat verdachte geen uitweg had en onder de geschetste omstandigheden niet anders kon dan het hanteren van het mes.
De raadsman heeft daarnaast een beroep op noodweerexces gedaan.
De rechtbank acht het door verdachte geschetst scenario dat hij omringd werd door een grote groep jongens niet aannemelijk nu de verklaring van verdachte niet wordt ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. De vriendin van verdachte heeft weliswaar in haar verklaring ook gesproken over een grote groep jongens maar haar verklaring is, naar het oordeel van de rechtbank, niet geloofwaardig nu deze op grote onderdelen uiteenloopt ten aanzien van andere getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden en bovendien in belangrijke mate verschilt van de verklaring (en) van verdachte.
Kort daarna kwam [slachtoffer 2] terug en zei tegen [slachtoffer 1] dat hij een klap had gehad van verdachte. [slachtoffer 2] is vervolgens wederom naar verdachte toegegaan en heeft hem ook een klap gegeven waarna [slachtoffer 2] wilde weglopen. Verdachte pakte zijn mes en heeft [slachtoffer 2] hiermee in zijn bil gestoken. Verdachte rende na het steken weg en liep daarbij langs [slachtoffer 1] , die de steeg inliep. [slachtoffer 1] draaide zich van verdachte weg en werd vervolgens door verdachte in zijn onderrug gestoken. De plaats waar aangevers zijn gestoken, in hun rug/bil, bevestigt deze gang van zaken.
Van een noodweersituatie zoals door verdachte geschetst was, op het moment van steken, dan ook geen sprake.
Het beroep op noodweer wordt verworpen. Nu het beroep op noodweer faalt, omdat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, is er geen ruimte voor een beroep op noodweerexces.
Strafmotivering
Benadeelde partijen
1. [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 168,86 ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Toepassing van wetsartikelen
Uitspraak
De rechtbank
een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar.
een gedeelte, groot 1 jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar de hierna te noemen voorwaarde niet heeft nageleefd.
Vordering benadeelde partijen
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.418,86 (zegge: duizend vierhonderdachttien euro en zesentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2018.
[slachtoffer 1]voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 1]te betalen een bedrag van € € 1.418,86 (zegge: duizend vierhonderdachttien euro en zesentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 168,86 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
[slachtoffer 2]voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 2]te betalen een bedrag van € 1.487,17 (zegge: duizend vierhonderdzevententachtig euro en zeventien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 237,17 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade.