Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[eisers] , domicilie kiezende te [plaats] , eisers
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Emmen, verweerder
de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister.
Procesverloop
Overwegingen
het voormalige melkveehouderij bedrijf op 18.28.40 ha, eigendom alsmede het erfpachtrecht op 34.18.63 ha. aanliggende landbouwgrond
17.28.40 ha. cultuurgrond
€ 60.320 en de waarde van de erfverharding € 28.512. De bedrijfsgebouwen omvatten dezelfde onderdelen als bij 1.12 is vermeld. De WOZ-waarde per 1 januari 2010 voor dit gehele object is vastgesteld op € 579.000. Hierbij is het object aangemerkt als melkveebedrijf.
€ 123.200. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. In de in de koopovereenkomst opgenomen splitsing is voor de bedrijfsopstallen inclusief ondergrond een koopsom gehanteerd van € 175.000. Gelet op de waarde van de ondergrond, bedraagt de waarde voor de bedrijfsopstallen volgens de splitsing dan € 51.800. In aanmerking nemende dat de bedrijfsopstallen bestaan uit drie mestkelders, een mestsilo, twee ligboxstallen, een jongveestal, bedrijfsgebouw aan de woning en een werktuigberging, komt de rechtbank deze waarde op zichzelf bezien laag voor, ook al zouden deze bedrijfsopstallen verouderd zijn en deels bestaan uit asbesthoudende materialen. Daarnaast ziet de rechtbank in de in het kader van de Wet WOZ opgemaakte taxatieverslagen aan de bedrijfsopstallen per 1 januari 2009 en 1 januari 2010 toegekende waarden (zie bij 1.12 en 1.13) een indicatie dat deze bedrijfsopstallen een aanzienlijk hogere waarde vertegenwoordigen dan € 51.800. De rechtbank onderkent daarbij dat in die taxatieverslagen is uitgegaan van gebruik van de bedrijfsopstallen voor het melkveebedrijf, alsmede dat een lagere waarde voor de ondergrond voor de bedrijfsopstallen dan € 123.200 is gehanteerd en dat deze WOZ-taxaties zien op de peildata 1 januari 2009 en 1 januari 2010. Het feit dat de bedrijfsopstallen niet noodzakelijk zijn voor de exploitatie van het akkerbouwbedrijf van de kopers en dat voor hen de voor pootaardappelen geschikte cultuurgrond de reden was om het melkveehouderijbedrijf te kopen, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijkerwijs mee dat de kopers niet bereid zouden zijn geweest om een hoger bedrag dan € 51.800 voor de bedrijfsopstallen te betalen en evenmin dat erflaters bereid zouden zijn geweest de bedrijfsopstallen voor slechts € 51.800 te vervreemden. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de kopers na de aankoop € 50.000 in de bedrijfsopstallen hebben geïnvesteerd om deze geschikt te maken voor het houden van vleesstieren, bevestigd dat de kopers de bedrijfsopstallen niet 'slechts' op de koop hebben toegenomen, maar dat zij bereid zijn geweest hiervoor een reële prijs te betalen. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat de voor de bedrijfsopstallen overeengekomen deelprijs van € 51.800 aanzienlijk lager is dan de in werkelijkheid hiervoor betaalde prijs. De rechtbank houdt het ervoor dat deze deelprijs is overeengekomen met het oog op het fiscale belang van erflaters, die over de meerwaarde van de bedrijfsopstallen zouden moeten afrekenen. Weliswaar heeft de gemachtigden van eisers gesteld dat de kopers een tegengesteld fiscaal belang hebben (het belang bij een zo hoog mogelijk afschrijvingspotentieel), maar de rechtbank acht dit belang minder zwaarwegend, omdat dit niet direct voordeel oplevert en de afschrijving op een gebouw bovendien wordt beperkt door de hoogte van de WOZ-waarde.
€ 250.000 aanzienlijk hoger is dan de in wekelijkheid hiervoor betaalde prijs.
€ 13.323.