ECLI:NL:RBNNE:2019:3475

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
9 augustus 2019
Zaaknummer
127764 /KGZA 19-123
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen ouders na beëindiging relatie met betrekking tot vakantieplannen

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 8 augustus 2019, gaat het om een geschil tussen ouders A. en B. over de omgang met hun dochter C. De ouders hebben samen het gezag over C., die bij haar moeder woont. De relatie tussen de ouders is in november 2017 beëindigd, maar zij hebben recentelijk afspraken gemaakt over de omgang, die op 10 juli 2019 door de Raad voor de Kinderbescherming werd geprezen. Echter, op 8 augustus 2019 diende vader een kort geding in omdat hij het niet eens was met de vakantieplannen van moeder en vorderde hij omgang met C. van 9 tot 16 augustus 2019, inclusief toestemming voor een verblijf in België.

Moeder was het niet eens met de vakantieplanning van vader en stelde dat C. in dat weekend bij haar zou zijn. Tijdens de zitting werd duidelijk dat moeder geen bezwaar had tegen het verblijf in België, maar wel tegen de data waarop vader C. wilde ophalen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van vader voor de omgang met C. werd toegewezen, waarbij hij C. op 9 augustus om 15.00 uur kon ophalen en haar uiterlijk op 16 augustus weer thuis zou brengen. De rechter benadrukte dat het overleg tussen de ouders te wensen overliet en dat er al eerder hulpverleningstrajecten waren aangeboden, maar dat de ouders hier geen gebruik van hadden gemaakt. De rechter wees het verzoek om vervangende toestemming voor het verblijf in België af, omdat moeder toestemming had gegeven. De proceskosten werden gecompenseerd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
Kort-gedingnummer: 127764 /KGZA 19-123

vonnis van de voorzieningenrechter in het kort-geding d.d. 8 augustus 2019

inzake

A.,

wonende te [woonplaats vader],
hierna ook te noemen de vader,
advocaat mr. N. van de Gevel, kantoorhoudende te Doetinchem,
tegen

B.,

wonende te [woonplaats moeder],
hierna ook te noemen de moeder,
advocaat mr. M. Horsten-van Gemeren, kantoorhoudende te Emmen.

Procesverloop

De dagvaarding werd op 31 juli 2019 aan moeder betekend.
Van moeders advocaat werd de brief met bijlagen van 5 augustus 2019 ontvangen.
De zaak is behandeld ter zitting van 8 augustus 2019.
Daarbij waren de ouders en hun advocaten aanwezig.
Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) was [naam vertegenwoordiger Raad] aanwezig.

Motivering

feiten:
Partijen zijn de ouders van C., geboren …2017 te [geboorteplaats].
Zij hebben samen het gezag over hun dochter.
De relatie van de ouders werd in november 2017 beëindigd.
C. woont bij haar moeder.
Tussen de ouders loopt bij deze rechtbank de procedure met nummer C/19/122825 / FA RK.
In die procedure is een tussenbeschikking gewezen op 18 juli 2018. De zaak is laatstelijk behandeld ter zitting van 10 juli 2019. Blijkens de aantekeningen die de griffier van die zitting heeft gemaakt is toen namens moeder verklaard dat er tussen de ouders 100% overeenstemming is over de omgang. Onderdeel daarvan is dat C. de helft van de feestdagen en vakantiedagen, in onderling overleg tussen de ouders, bij ieder ouder zal zijn.
De Raad complimenteerde de ouders ermee dat zij de omgang in onderling overleg hebben geregeld. Die zitting werd inhoudelijk besteed aan het aspect bijdrage door vader aan moeder in de kosten van C.
vordering vader:
Vader vordert vast te stellen dat hij omgang heeft met C. van 9-16 augustus 2019 en hij vordert vervangende toestemming voor het verblijf van C. in België in de genoemde periode.
Vader stelt dat hij op grond van de gemaakte afspraken recht heeft op 3 weken vakantie met zijn dochter, maar dat hij omdat die afspraak nog maar recent is gemaakt hij maar vraagt om één week. Moeder gaat pas na 16 augustus met C. op vakantie, dus daarmee zit hij haar niet in de weg.
standpunt moeder:
Moeder weigert in te stemmen met de vakantieplanning van vader.
Volgens het ritme van de regeling zou C. het weekend van 10/11 augustus bij haar moeder zijn en moeder wil daaraan vasthouden. Zij heeft dat weekend afspraken gemaakt waarbij C. aanwezig zal zijn. Moeder meent dat vader onvoldoende met haar heeft overlegd, maar dat hij eenzijdig wil bepalen. Moeder meent dat zij een dergelijke handelswijze niet kan laten gaan. Het gedrag van vader leidt tot onnodige conflicten.
beoordeling:
Ter zitting heeft moeder laten weten dat zij tegen een verblijf in België geen bezwaar heeft. Vader heeft toestemming van moeder om met C. naar België te gaan. Bij dat onderdeel van zijn vordering heeft vader geen belang. Die vordering zal de voorzieningenrechter afwijzen. Vader kan en mag naar België met de toestemming van moeder.
Die toestemming hoeft niet vervangen te worden.
Het enige bezwaar van moeder richt zich op de data waarop vader weg wil.
Tegen de duur van een week heeft ze geen verweer gevoerd.
Moeder stelt dat vader niet heeft overlegd.
De voorzieningenrechter herhaalt wat op zitting al is voorgehouden.
Uit de door moeder overgelegde app berichten blijkt dat vader op 8 juli aan haar liet weten dat hij "7/8/9 augustus" zou willen vertrekken voor "3 /4 dagen". Exacter zal hij het moeder een dag later laten weten.
Op welke dag vader ook zou vertrekken, als de voorzieningenrechter daar 3 tot 4 dagen bij telt, dan valt het weekend van 10 tot 11 augustus in dat tripje. Dat had moeder op 8 juli duidelijk kunnen zijn.
Dat vader dan in plaats van een dag pas een week later laat weten op welke van de genoemde 3 data hij C. wil halen is voor moeder kennelijk een dermate bron van ergernis en frustratie dat het nu op een kort geding moet aankomen.
Zoals de Raad terecht opmerkt is het meer dan waarschijnlijk dat dit vooral komt door wat de Raad "de onderlaag" noemt. Tussen deze ouders speelt nog zoveel ex-partner problematiek dat het een weerslag heeft op hun overleg als ouders. Het is ouders al diverse keren voorgehouden dat het voor C. zeer wenselijk zou zijn als haar ouders hier iets aan zouden doen, maar moeder ziet het nut van een Yorneo traject in de vorm zoals het wordt aangeboden niet.
Dan moet de rechter de knoop dus doorhakken.
Dat vader zijn vakantietripje deels valt in een weekend dat C. volgens de weekendregeling bij haar moeder zou zijn, is geen reden om de vordering van vader af te wijzen. In vakantietijd moet die weekendregeling wel vaker wijken. Moeder kon daar ook vanaf 8 juli al rekening mee houden.
Het overleg tussen de ouders op dit punt laat verder te wensen over. Ook dat is geen reden om de vordering van vader af te wijzen. De ouders is hier diverse keren een hulpverleningstraject voor aangeboden, maar maken daar geen gebruik van.
De vordering van vader zal worden toegewezen in die zin dat hij vrijdag 9 augustus 2019 C. om 15.00 uur bij moeder kan ophalen en dat hij haar uiterlijk 16 augustus 2019 weer thuis zal brengen. Mocht blijken dat het voor C. prettig is om eerder dan 16 augustus 2019 weer naar moeder te gaan, dan zullen de ouders daarover moeten overleggen. Dat geldt ook voor het tijdstip.
Dat is wat anders dan het doen van een mededeling door vader.

Beslissing

De rechter, rechtdoende in kort geding:
- stelt vast dat vader en C. dit jaar van 9 tot en met uiterlijk 16 augustus 2019 omgang hebben in de vakantie, waarbij vader C. op 9 augustus 2019 om 15.00 uur ophaalt;
- wijst het verzoek vervangende toestemming af omdat moeder toestemming geeft voor het verblijf in België;
- compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Veen, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 augustus 2019.