Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. en 2. en het onder parketnummer 18/246350-18 onder 1. primair en 2. ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. en 2. ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde dient verdachte te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van enig objectief bewijs. De verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] zijn wegens grote tegenstrijdigheden onbruikbaar. Ten aanzien van feit 2. is de raadsman van mening dat de ten laste gelegde bedreiging niet kan worden ondersteund door de verklaring van aangever en getuige [getuige 2] , nu beide verklaringen tegenstrijdig zijn. Het feit dat ze beiden wel verklaren over hetzelfde incident, neemt de tegenstrijdigheid van de verklaringen niet weg. Op verklaringen die in dergelijke mate van elkaar verschillen kan een bewezenverklaring niet steunen, aldus de raadsman. Hij verzoekt de rechtbank daarom deze verklaringen niet te bezigen voor het bewijs. Subsidiair bepleit de raadsman vrijspraak van het onderdeel : "je neemt je woorden terug of ik doe je wat aan" (…) "Als je hier melding van maakt dan weet ik je te vinden, dan prik ik je, dan maak ik je dood. Als ik er uit wordt gezet door jou dan weet ik je te vinden dan maak ik je af", nu uit de verklaring van aangever blijkt dat verdachte niet naast de medeverdachte heeft gestaan toen deze vermeende bedreigingen zouden zijn geuit. Verdachte kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor wat er door iemand anders is gezegd, laat staan dat hij als medepleger kan worden aangemerkt, wanneer hij niet eens in de buurt van de medeverdachte was toen deze de bedreigende taal zou hebben gebezigd. De raadsman verzoekt de rechtbank derhalve om verdachte partieel vrij te spreken, nu geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Evenmin was sprake van een gezamenlijke uitvoering.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/246350-18 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangever [slachtoffer 1] , nu de verklaring van aangever wordt ondersteund door bankafschriften in het dossier waaruit blijkt dat er in de periode 7 tot 9 januari 2019 diverse bedragen op de bankrekening van aangever binnen zijn gekomen en deze bedragen vervolgens - al dan niet gedeeltelijk - zijn overgemaakt naar de bankrekening van verdachte en de bankrekening van de vader van de medeverdachte. Ook ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaring van getuige [getuige 1] , nu deze verklaring grotendeels overeenkomt met de verklaring van aangever dat verdachte en zijn medeverdachte, nadat de bankrekening van aangever door de bank was geblokkeerd, op 18 januari 2019 opnieuw naar de woning van aangever zijn gekomen om er bij hem op aan te dringen om zijn bankrekening weer te deblokkeren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de verklaringen van aangever en de getuige van het bewijs uit te sluiten.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte (met bijlage) d.d.
1 februari 2019, opgenomen op pagina 78 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019099172 d.d. 20 april 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op vrijdag 04 januari 2019 kwamen [medeverdachte] en [verdachte] bij mijn woning te Burgum. Ik hoorde dat [medeverdachte] zei dat hij mijn bankpas wilde. [medeverdachte] begon hiermee, maar [verdachte] vulde hem aan. Als ik de bankpas niet gaf dan zouden ze het huis van mijn tante leeghalen en zouden ze mijn tante wat aandoen. Ik hoorde dat [medeverdachte] zei dat hij mijn bankpas nodig had, omdat een vriend van hem geld over zou maken. Ze hebben het meerdere keren tegen mij gezegd. Ik was bang voor de gevolgen. Ik was bang dat ze mijn tante wat wilden aandoen. Omdat ik hen daadwerkelijk in staat achtte om hun bedreigingen uit te voeren, heb ik onder dwang mijn bankpas van de [bank] afgegeven. [medeverdachte] en [verdachte] waren samen, maar ik heb de pas daadwerkelijk aan [medeverdachte] gegeven. Ik zag dat [medeverdachte] de pas in zijn broekzak deed. Mijn bankrekening is gebruikt om geld op te storten. Door mijn bankpas konden ze inloggen op mijn internetbankieren en zodoende het geld weer door boeken. Omdat mijn bankrekening door de bank was geblokkeerd, zijn [medeverdachte] en [verdachte] op 18 januari 2019 weer bij mijn woning geweest. [medeverdachte] voerde voornamelijk het woord. Ik hoorde dat hij zei dat ik mijn rekening moest laten deblokkeren.
2. Een schriftelijk bescheiden, als bijlage gevoegd bij de aangifte van [slachtoffer 1] , zijnde een overzicht van de bij- en afschrijvingen van de bankrekening ten name van [slachtoffer 1] in de periode van 7 januari 2019 tot en met 9 januari 2019, opgenomen op pagina 82 van het dossier, voor zover inhoudende:
- 7 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 1] , bij: 100,00
- 7 januari 2019, omschrijving: [verdachte] , [rekeningnummer 2] , af: 75,00;
- 7 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 2] , [rekeningnummer 3] , af: 25,00;
- 7 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 3] : bij 66,95;
- 7 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 4] , bij: 51,50;
- 7 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 5] , bij: 66,50;
- 7 januari 2019, omschrijving: [verdachte] , [rekeningnummer 2] , af: 67,50;
- 7 januari 2019, omschrijving: [verdachte] , [rekeningnummer 2] , af: 66,50;
- 8 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 6] , bij: 90,00;
- 8 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 2] , [rekeningnummer 3] , af: 45,00
- 9 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 7] , bij: 50,00;
- 9 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 8] , bij: 50,00;
- 9 januari 2019, omschrijving: [verdachte] , [rekeningnummer 2] , af: 100,00;
- 9 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 9] , bij: 80,00;
- 9 januari 2019, omschrijving: [verdachte] , [rekeningnummer 2] , af: 80,00;
- 9 januari 2019, omschrijving: [verdachte] , [rekeningnummer 2] , af: 25,00
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d.
4 februari 2019, opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ja het klopt dat er ook om 300 euro werd gevraagd. Dat werd door benadeelden op mijn bankrekening gestort, nadat deze bankrekening al door de bank geblokkeerd was. [medeverdachte] heeft onder dwang mijn pinpas gekregen. Ik heb dezelfde avond ook mijn bijbehorende pincode aan [medeverdachte] en [verdachte] afgestaan. Hierdoor konden zij internetbankieren en het wachtwoord veranderen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
1 februari 2019, opgenomen op pagina 88 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Op 18 januari 2019 lag ik op bed in mijn woning te Burgum, toen ik hoorde dat er twee jongens binnen kwamen. Ik herkende [verdachte] . Achter [verdachte] liep een man die zich voorstelde als [medeverdachte] . Vrijwel direct hoorde ik [medeverdachte] tegen [slachtoffer 1] zeggen: "We willen driehonderd (300) euro van je hebben, nu!" of woorden van gelijke strekking. Ik hoorde [medeverdachte] zeggen: "Anders pakken we je tante wel" of woorden van gelijke strekking. Dit zei hij op een dwingende toon met ligt verheven stem. Ik zag kort hierna die [medeverdachte] vertrekken. Ik zag dat hij direct naar de deur liep. [verdachte] herhaalde de exacte tekst als [medeverdachte] . Ik hoorde [verdachte] zeggen: "Anders takelen we je tante toe" of woorden van gelijke strekking. Ik hoorde [verdachte] zeggen: "Je tante is toch niet zo snel uit bed" of woorden van gelijke strekking. [slachtoffer 1] vertelde mij dat hij onder dwang zijn pinpas aan [verdachte] had gegeven, omdat hij mij wilde beschermen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 februari 2019, opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Naar aanleiding van de aangifte van oplichting via Marktplaats door [bankcontact 6] nam ik op 4 februari 2019 contact op met de heer [contactpersoon] van het Landelijk Meldpunt Internet Oplichting. Ik hoorde van [contactpersoon] dat hij via het rekeningnummer van [slachtoffer 1] [rekeningnummer 1] uitkwam bij twee aangiftes. Dit was onder andere de aangifte van [bankcontact 6] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2019, opgenomen op pagina 115 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 21 april 2019 nam ik de historische gegevens van [verdachte] en [vader medeverdachte] door. Op de rekeningafschriften van [slachtoffer 1] zie je dat er steeds door kopers, die denken dat ze iets via Marktplaats hebben gekocht, geld wordt overgemaakt naar het rekeningnummer van [slachtoffer 1] . Vervolgens wordt het bedrag wat is overgemaakt door deze kopers in één of diverse keren overgemaakt naar [verdachte] of [vader medeverdachte] , de vader van [medeverdachte] . Ook is te zien dat [verdachte] geld overmaakt naar het rekeningnummer van [bankcontact 2] en ook zijn de overboekingen van [slachtoffer 1] te zien;
7. Een schriftelijk bescheiden, zijnde een overzicht van rekeningnummer [rekeningnummer 3] , tenaamstelling [bankcontact 2] , opgenomen op pagina 121 e.v. van voornoemd dossier. Voor zover inhoudende:
- 6 januari 2019, omschrijving: betaling van [verdachte] , [rekeningnummer 2] , bij: 30,00;
- 7 januari 2019, omschrijving: betaling van [slachtoffer 1] , [rekeningnummer 1] , bij: 25,00;
- 8 januari 2019, omschrijving: betaling van [slachtoffer 1] , [rekeningnummer 1] [medeverdachte] , bij: 45,00;
- 9 januari 2019, omschrijving: betaling van [verdachte] , [rekeningnummer 2] [medeverdachte] , bij: 30,00;
- 10 januari 2019, betaling van [verdachte] , [rekeningnummer 2] [medeverdachte] , bij: 10,00;
8. Een schriftelijk bescheiden, zijnde een overzicht van rekeningnummer [rekeningnummer 2] , tenaamstelling [verdachte] , opgenomen op pagina 129 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
- 7 januari 2019, omschrijving: Tikkie van [rekeningnummer 1] [slachtoffer 1] , bij: 66,50;
- 7 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 2] [rekeningnummer 3] , af: 30,00;
- 7 januari 2019, omschrijving: Tikkie Jj van [slachtoffer 1] [rekeningnummer 1] , bij: 67,50;
- 7 januari 2019, omschrijving: Tikkie Jj van [slachtoffer 1] [rekeningnummer 1] , bij: 75,00;
- 8 januari 2019, omschrijving Tikkie Pokerstars van [slachtoffer 1] [rekeningnummer 1] , bij: 25,00;
- 9 januari 2019, omschrijving: Tikkie Jj van [slachtoffer 1] [rekeningnummer 1] , bij: 80,00;
- 9 januari 2019, omschrijving [bankcontact 2] [rekeningnummer 3] , af: 30,00
- 9 januari 2019, omschrijving: Tikkie Poker van [slachtoffer 1] [rekeningnummer 1] , bij: 100,00;
- 10 januari 2019, omschrijving [bankcontact 2] [rekeningnummer 3] , af: 10,00.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Verdachte en zijn medeverdachte zijn op 4 januari 2019 gezamenlijk naar de woning van aangever [slachtoffer 1] en zijn tante gegaan. Uit de aangifte blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte op enig moment de bankpas met pincode van [slachtoffer 1] hebben opgeëist onder de bedreiging dat zij anders de tante van [slachtoffer 1] iets aan zouden doen en haar woning leeg zouden halen. [slachtoffer 1] vreesde voor de veiligheid van zijn gehandicapte tante en heeft als een gevolg van de dreigementen zijn bankpas aan de medeverdachte afgegeven. Daarnaast blijkt uit de aangifte dat [slachtoffer 1] ook de bijbehorende pincode aan de verdachten heeft afgegeven. Doordat verdachten over de bankpas met pincode van [slachtoffer 1] beschikten, konden zij inloggen op zijn account voor internetbankieren. Volgens [slachtoffer 1] wilden de verdachten zijn bankrekening gebruiken om geld op te laten storten. Uit de bankafschriften die [slachtoffer 1] bij zijn aangifte heeft gevoegd blijkt dat de bankrekening van [slachtoffer 1] ook daadwerkelijk is gebruikt om geldbedragen op te doen storten. Daarbij valt op dat de gestorte geldbedragen vervolgens meestal direct werden overgeboekt naar de bankrekeningen van verdachte en van de vader van de medeverdachte. De medeverdachte had in die tijd geen eigen bankrekening en maakte gebruik van de bankrekening van zijn vader.
Uit onderzoek van de politie blijkt dat er steeds door kopers, die veronderstelden iets via Marktplaats te hebben gekocht, geld werd overgemaakt naar de bankrekening van [slachtoffer 1] . Uit de historische gegevens van de bankrekening van verdachte en de bankrekening van de vader van de medeverdachte, blijkt dat er meerdere malen geld is bijgeschreven vanaf de bankrekening van aangever [slachtoffer 1] . Opvallend is dat bij de omschrijving soms " [medeverdachte] " of " [medeverdachte] " wordt gegeven. Voorts blijkt uit de historische gegevens van de bankrekening van verdachte dat ook hij geld overmaakt naar de bankrekening van de vader van de medeverdachte, van welke bankrekening medeverdachte naar eigen zeggen in die tijd gebruik maakte. Voor al deze overboekingen geven beide verdachten geen aannemelijke of verifieerbare verklaring.
Nadat de bank de rekening van [slachtoffer 1] heeft geblokkeerd, zijn verdachte en zijn medeverdachte op 18 januari 2019 opnieuw gezamenlijk naar de woning van [slachtoffer 1] en zijn tante gegaan. Van het gesprek tussen [slachtoffer 1] en de beide verdachten is de tante van [slachtoffer 1] , mevrouw [getuige 1] , getuige geweest. Zij zegt in haar verklaring dat er twee mannen binnenkwamen. De ene man herkende ze als [verdachte] , de andere man stelde zich voor als [medeverdachte] . Gelet op deze verklaring stelt de rechtbank vast dat verdachte, opnieuw samen met de medeverdachte, naar de woning van [slachtoffer 1] is gekomen. Voorts blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 1] dat beide mannen op dwingende toon hebben gezegd dat zij 300 euro van [slachtoffer 1] wilden hebben en dat zij [slachtoffer 1] dreigden dat zij zijn tante zouden pakken, als hij hen niet gaf wat ze eisten.
Op grond van de voornoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettige bewijsmiddelen zijn op grond waarvan de rechtbank ook de overtuiging heeft dat verdachte en zijn medeverdachte zich samen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan afpersing van [slachtoffer 1] . De rechtbank acht het onder 1. ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 februari 2019, opgenomen op pagina 164 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 31 oktober 2018 bevond ik mij te Burgum. Ik zag dat [medeverdachte] op mij af kwam lopen en een dreigende houding aannam. Ik hoorde dat [medeverdachte] zei: "je neemt je woorden terug of ik doe je wat aan". Ik zag dat [medeverdachte] nog dichter bij mij kwam staan, hij stond op ongeveer dertig centimeter van mij af. Ik hoorde dat hij zei: "als je hier melding van maakt dan weet ik je te vinden, dan prik ik je, ik maak je dood. Als ik er uit wordt gezet door jou dan weet ik je te vinden, dan maak ik je af". Ik zag dat [verdachte] achter het fornuis vandaan kwam en achter [medeverdachte] ging staan. Ik hoorde dat [verdachte] zei: "Ik weet je te vinden als je wat zegt, ik maak je af". Dit herhaalde hij nog een keer. Op dat moment pakte [medeverdachte] mij met twee handen bij mijn borst beet. Hij drukte mij achterover tegen de werkbank die achter mij stond. Ik hoorde dat [medeverdachte] nog een keer zei dat ik mijn woorden terug moest nemen. Door het gedrag en de woorden van beide mannen voelde ik mij echt bedreigd.
Omstreeks 00:30 uur die nacht, het was toen dus al donderdag, ging ik even buiten op een bankje zitten Ik zag dat [medeverdachte] voor mij langs liep. Ik zag dat [medeverdachte] zijn linker hand tot een vuist balde en omhoog bewoog. Ik voelde dat hij mij een klap op mijn hoofd gaf. Dit deed mij wel even pijn.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
5 februari 2019, opgenomen op pagina 167 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
De meeste bedreigingen kwamen van [verdachte] . [medeverdachte] was er bij om de bedreigingen kracht bij te zetten en druk te houden op [slachtoffer 2] . Hij stond er bij om [verdachte] te ondersteunen. Op het moment dat ze in de hoek van de keuken stonden zag ik dat [slachtoffer 2] zowel door [verdachte] als [medeverdachte] in de hoek werd geduwd. Ik hoorde dat volgens mij [verdachte] tegen [slachtoffer 2] zei: "ik kan wel een mes pakken en jou hier neersteken" of woorden van gelijke strekking.
3. De door de getuige [getuige 3] ter terechtzitting afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik zat in de woonkamer en hoorde consternatie in de keuken. [getuige 2] zag ik in de keuken zitten.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank dat zij de verklaring van aangever [slachtoffer 2] betrouwbaar acht. De verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 2] . De ter terechtzitting gehoorde getuige [getuige 3] heeft bevestigd dat [getuige 2] bij het incident in de keuken aanwezig was. Daarnaast hebben de verdachten aangegeven dat er op die dag een conflict tussen hen en aangever in de keuken heeft plaats gevonden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de verklaring van aangever en de getuige [getuige 2] van het bewijs uit te sluiten.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben in de keuken een woordenwisseling gekregen met aangever [slachtoffer 2] . Uit de verklaring van aangever blijkt dat daarbij zowel door verdachte als de medeverdachte bedreigingen zijn geuit. Getuige [getuige 2] was ten tijde van het conflict ook in de keuken aanwezig. Uit de verklaring van getuige [getuige 2] maakt de rechtbank op dat de medeverdachte er bij stond en de bedreigingen van de verdachte kracht bij heeft gezet. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte en dat zij daarbij beiden bedreigingen hebben geuit.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde bedreiging in vereniging gepleegd bewezen.
De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 18/24635-18 feit 1 en 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 april 2018, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018319603 d.d. 10 december 2018, inhoudend als verklaring van [gemachtigde 1] , namens [vereniging 1] :
Op 5 april 2018 te Grijpskerk zag ik dat de deur van de kantine was geopend en dat de onderste ruit van de deur gebroken was. Aan de binnenzijde van deze deur is een cilinderslot met draaiknop. Ik zag in de kantine veel glasscherven liggen, met midden in deze glasscherven een stoeptegel. Er zijn geen goederen weggenomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 april 2018, opgenomen op pagina 3 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [gemachtigde 2] , namens [vereniging 2] Gerkesklooster:
Gisteren 4 april 2018 is het sportcomplex van [vereniging 2] te Gerkesklooster slotvast achter gelaten en het alarm ingeschakeld. Op 5 april 2019 zag ik op het sportcomplex dat een bovenraam bij de kleedkamers geforceerd was en braakschade bevatte. Binnen zag ik dat een deur naar de berging waar de kluis staat geforceerd was. Ik zag dat het geld uit de kluis was weggenomen. Er zat circa 600 euro in de kluis. Ik zag in de kantine dat er een raampje was geforceerd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 9 april 2018, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op 5 april 2018 is door ons onderzoek verricht in een sportcomplex te Grijpskerk. Wij zagen dat in de onderste ruit van de linker voordeur een gat zat. De deur was aan de binnenzijde afgesloten middels een draaislot. Binnen zagen wij meerdere glasscherven en een halve stoeptegel liggen. Naar alle waarschijnlijkheid heeft de dader de stoeptegel gebruik om de deur te breken en middels handreiking de deur te openen. Wij zagen op de slotplaat aan de binnenzijde een bloedspoor. Ik verbalisant [verbalisant 2] heb dit bloed veiliggesteld en voorzien van SIN AALH5776NL.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 19 april 2018, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Door mij werd op 5 april 2018 onderzoek verricht in een sportcomplex van [vereniging 2] te Gerkesklooster. Ik zag dat de raamuitzetter geforceerd was. Binnen zag ik een barkruk onder het geforceerde raam liggen. Naar alle waarschijnlijkheid heeft de dader dit raam geforceerd en vervolgens door het raam geklommen om toegang te verkrijgen tot het pand, waarbij de barkruk is gevallen. Ik zag dat de deur, die toegang biedt tot de bergingsruimte, geforceerd was. In de aangrenzende ruimte van het kantinegedeelte zag ik lockers staan. Op de vierde locker van bovenaf geteld, zag ik een bloedspoor op de buitenzijde van de locker. Ik heb dit bloedspoor veiliggesteld en voorzien van SIN AALH5956NL. Op de muur, aan de linkerzijde van de locker en ter hoogte van de vierde locker zag ik een bloedspoor. Ik heb dit bloedspoor veiliggesteld en voorzien van SIN AALH5955NL. Naar alle waarschijnlijkheid is het bloedspoor afkomstig van de dader en is het bloedspoor gezet tijdens het doorzoeken van de lockers.
5. Een NFI rapport nr. 2018.04.13.124 d.d. 26 april 2018, opgemaakt door ing. S. Tuinman, opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van die Tuinman:
SIN AALH5776NL, bloed, DNA-profiel van een man, celmateriaal kan afkomstig zijn van [verdachte] , matchkans: kleiner dan één op één miljard.
6. Een NFI rapport nr. 2018.04.13.125 d.d. 26 april 2018, opgemaakt door ing. S. Tuinman, opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van die Tuinman:
SINAALH5955NL, bloed, DNA-profiel van een man, celmateriaal kan afkomstig zijn van [verdachte] , matchkans: kleiner dan één op één miljard.
SINAALH5956NL, bloed, DNA-profiel van een man, celmateriaal kan afkomstig zijn van [verdachte] , matchkans: kleiner dan één op één miljard.
De rechtbank overweegt als volgt:
ten aanzien van feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat het aangetroffen bloedspoor in de voetbalkantine van [vereniging 1] een daderspoor is. Deze vaststelling baseert de rechtbank op het feit dat, zoals blijkt uit voornoemde bewijsmiddelen, het bloed kort na de (poging tot) inbraak werd aangetroffen en dat het bloed zich bevond op een niet verplaatsbaar object, namelijk op de slotplaat aan de binnenzijde van de deur. Gelet op de plaats waar het bloed is aangetroffen, acht de rechtbank het aannemelijk dat de dader, na het forceren van het raam en het door middel van handreiking openen van de deur gewond is geraakt en dientengevolge bloed heeft verloren.
ten aanzien van feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat het aangetroffen bloedspoor in het pand van [vereniging 2] te Gerkesklooster een daderspoor is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen, zoals blijkt uit voornoemde bewijsmiddelen, dat het bloed kort na de inbraak werd aangetroffen en dat het bloed zich bevond op een niet verplaatsbaar object, namelijk op de buitenzijde van een locker en op de muur naast de lockers. Gelet op de plaatsen waar het bloed is aangetroffen en het feit dat de lockers kort voor de inbraak nog zijn schoon gemaakt, acht de rechtbank het aannemelijk dat de dader, vermoedelijk bij de eerdere (poging tot) inbraak in Grijpskerk, gewond is geraakt en daardoor bloed heeft verloren.
Ten aanzien van feit 1 en 2
De rechtbank stelt vast dat de kans dat de bloedsporen die zijn aangetroffen in de panden van de voetbalverenigingen in Grijpskerk en Gerkesklooster beide afkomstig zijn van verdachte zeer groot is en dat de gevonden match met de verdachte in dit geval een sterke bewijskracht heeft. Het NFI heeft immers vastgesteld dat de monsters celmateriaal bevatten van één man en dat de kans dat een willekeurig gekozen ander persoon hetzelfde DNA-profiel heeft kleiner is dan één op één miljard.
Verdachte ontkent weliswaar de inbraken te hebben gepleegd, maar geeft geen aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van de aangetroffen bloedsporen, die zou kunnen leiden tot het oordeel dat het bloed niet van verdachte afkomstig is, dan wel dat het geen daderspoor betreft. Evenmin is dit op andere wijze aannemelijk geworden. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte de (poging tot) inbraak, respectievelijk de voltooide inbraak bij de voetbalverenigingen in Grijpskerk en Gerkesklooster heeft gepleegd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de DNA-match in samenhang met de aangiftes en de processen-verbaal sporenonderzoek voldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren om tot een bewezenverklaring van het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde te komen.