ECLI:NL:RBNNE:2019:3561

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
18/730042-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van afpersing, bedreiging en mishandeling met bijzondere voorwaarden

Op 13 augustus 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte [verdachte 1], die werd beschuldigd van medeplegen van afpersing, bedreiging en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De bijzondere voorwaarden omvatten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, en verblijf in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. De zaak kwam voort uit een incident waarbij de verdachte samen met een mededader de bankpas van het slachtoffer [slachtoffer 1] onder bedreiging heeft geëist, met dreigementen tegen de gehandicapte tante van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling van een medebewoner in de opvanglocatie waar hij verbleef. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en legde een straf op die zowel de ernst van de feiten als de rehabilitatie van de verdachte in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730042-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 augustus 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte 1] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in de PI te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 juli 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.S. Slinkman, advocaat te Hoogezand.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 januari 2019 tot en met 18 januari 2019, in elk geval in de maand januari 2019, te Burgum, in elk geval in de gemeente Tytsjerksteradiel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een bankpas (van de Rabobank en de daarbij
behorende pincode), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen,
- meermalen, althans eenmaal, tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat ze zijn bankpas wilden hebben en als hij dat niet deed dat ze dan zijn tante wat aan zouden doen en het huis van zijn tante zouden leeg halen, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd/gesommeerd: "We willen driehonderd euro van je hebben nu!" en/of "Anders pakken we je tante wel." en/of" Anders takelen wij tante toe." en/of" Je tante is toch niet zo snel uit bed." althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 31 oktober 2018 te Burgum, in elk geval in de gemeente Tytsjerksteradiel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen, die [slachtoffer 2] opzettelijk dreigend de woorden toe te voegen: "Je neemt je woorden terug of ik doe je wat aan." en/of "Als je hier melding van maakt dat weet ik je te vinden, dan prik ik je, ik maak je dood. Als ik er uit gezet wordt door jou dan weet ik je te vinden dan maak ik je af." en/of "Je hebt me vals beschuldigd. Ik weet je te vinden als je wat zegt, ik maak je af." en/of "Ik kan wel een mes pakken en jou hier neersteken.", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij in of omstreeks de periode van 31 oktober 2018 tot en met 1 november 2018 te Burgum, in elk geval in de gemeente Tytsjerksteradiel, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die
[slachtoffer 2] (met kracht) tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, te stompen en/of te slaan;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig. De verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] zijn tegenstrijdig en verschillen op essentiële onderdelen van elkaar: het begin van het incident en wanneer het incident zou hebben plaatsgevonden, wat er is gezegd en wat er is afgegeven en wie er nog in de kamer aanwezig waren. Deze verklaringen kunnen om die reden niet voor het bewijs gebezigd worden. Daarnaast komt het door de getuige [getuige 1] gegeven signalement totaal niet overeen met dat van verdachte. Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde geldt hetzelfde, nu aangever en getuige [getuige 2] tegenstrijdig verklaren. Verdachte was weliswaar bij het incident aanwezig maar de ontkennende verklaring van verdachte wordt niet, dan wel onvoldoende, weerlegd zodat verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het tikje waarover getuige [getuige 3] verklaart niet rijmt met de verklaring van aangever dat verdachte zou hebben gestompt met zijn vuist. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken, omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld wat verdachte zou hebben gedaan.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangever [slachtoffer 1] , nu de verklaring van aangever wordt ondersteund door bankafschriften in het dossier waaruit blijkt dat er in de periode 7 tot 9 januari 2019 diverse bedragen op de bankrekening van aangever binnen zijn gekomen en deze bedragen vervolgens - al dan niet gedeeltelijk - zijn overgemaakt naar de bankrekeningen van de vader van verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft verklaard in die tijd geen eigen bankrekening te hebben en als er geld naar hem over moest worden gemaakt dit moest via de bankrekening van zijn vader. Ook ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaring van getuige [getuige 1] , nu deze verklaring grotendeels overeen komt met de verklaring van aangever dat verdachte en zijn medeverdachte, nadat de bankrekening van aangever door de bank was geblokkeerd, op 18 januari 2019 opnieuw naar de woning van aangever zijn gekomen om er bij hem op aan te dringen om zijn bankrekening weer te deblokkeren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de verklaringen van aangever en de getuige van het bewijs uit te sluiten.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 30 juli 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik had in die tijd geen eigen bankrekening. Als er geld naar mij over werd gemaakt, moest dat via de bankrekening van mijn vader.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte (met bijlage) d.d.
1 februari 2019, opgenomen op pagina 78 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019099172 d.d. 20 april 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op vrijdag 04 januari 2019 kwamen [verdachte 1] en [medeverdachte] bij mijn woning te Burgum. Ik hoorde dat [verdachte 1] zei dat hij mijn bankpas wilde. [verdachte 1] begon hiermee, maar [medeverdachte] vulde hem aan. Als ik de bankpas niet gaf dan zouden ze het huis van mijn tante leeghalen en zouden ze mijn tante wat aandoen. Ik hoorde dat [verdachte 1] zei dat hij mijn bankpas nodig had, omdat een vriend van hem geld over zou maken. Ze hebben het meerdere keren tegen mij gezegd. Ik was bang voor de gevolgen. Ik was bang dat ze mijn tante wat wilden aandoen. Omdat ik hen daadwerkelijk in staat achtte om hun bedreigingen uit te voeren, heb ik onder dwang mijn bankpas van de Rabobank afgegeven. [verdachte 1] en [medeverdachte] waren samen, maar ik heb de pas daadwerkelijk aan [verdachte 1] gegeven. Ik zag dat [verdachte 1] de pas in zijn broekzak deed. Mijn bankrekening is gebruikt om geld op te storten. Door mijn bankpas konden ze inloggen op mijn internetbankieren en zodoende het geld weer door boeken. Omdat mijn bankrekening door de bank was geblokkeerd, zijn [verdachte 1] en [medeverdachte] op 18 januari 2019 weer bij mijn woning geweest. [verdachte 1] voerde voornamelijk het woord. Ik hoorde dat hij zei dat ik mijn rekening moest laten deblokkeren.
3. Een schriftelijk bescheiden, als bijlage gevoegd bij de aangifte van [slachtoffer 1] , zijnde een overzicht van de bij- en afschrijvingen van de bankrekening ten name van [slachtoffer 1] in de periode van 7 januari 2019 tot en met 9 januari 2019, opgenomen op pagina 82 van het dossier, voor zover inhoudende:
- 7 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 1] , bij: 100,00
- 7 januari 2019, omschrijving: [medeverdachte] , [rekeningnummer 2] , af: 75,00;
- 7 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 2] , [rekeningnummer 3] , af: 25,00;
- 7 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 3] : bij 66,95;
- 7 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 4] , bij: 51,50;
- 7 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 5] , bij: 66,50;
- 7 januari 2019, omschrijving: [medeverdachte] , [rekeningnummer 2] , af: 67,50;
- 7 januari 2019, omschrijving: [medeverdachte] , [rekeningnummer 2] , af: 66,50;
- 8 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 6] , bij: 90,00;
- 8 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 2] , [rekeningnummer 3] , af: 45,00
- 9 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 7] , bij: 50,00;
- 9 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 8] , bij: 50,00;
- 9 januari 2019, omschrijving: [medeverdachte] , [rekeningnummer 2] , af: 100,00;
- 9 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 9] , bij: 80,00;
- 9 januari 2019, omschrijving: [medeverdachte] , [rekeningnummer 2] , af: 80,00;
- 9 januari 2019, omschrijving: [medeverdachte] , [rekeningnummer 2] , af: 25,00.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d.
4 februari 2019, opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ja het klopt dat er ook om 300 euro werd gevraagd. Dat werd door benadeelden op mijn bankrekening gestort, nadat deze bankrekening al door de bank geblokkeerd was. [verdachte 1] heeft onder dwang mijn pinpas gekregen. Ik heb dezelfde avond ook mijn bijbehorende pincode aan [verdachte 1] en [medeverdachte] afgestaan. Hierdoor konden zij internetbankieren en het wachtwoord veranderen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
1 februari 2019, opgenomen op pagina 88 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Op 18 januari 2019 lag ik op bed in mijn woning te Burgum, toen ik hoorde dat er twee jongens binnen kwamen. Ik herkende [medeverdachte] . Achter [medeverdachte] liep een man die zich voorstelde als [verdachte 1] . Vrijwel direct hoorde ik [verdachte 1] tegen [slachtoffer 1] zeggen: "We willen driehonderd (300) euro van je hebben, nu!" of woorden van gelijke strekking. Ik hoorde [verdachte 1] zeggen: "Anders pakken we je tante wel" of woorden van gelijke strekking. Dit zei hij op een dwingende toon met ligt verheven stem. Ik zag kort hierna die [verdachte 1] vertrekken. Ik zag dat hij direct naar de deur liep. [medeverdachte] herhaalde de exacte tekst als [verdachte 1] . Ik hoorde [medeverdachte] zeggen: "Anders takelen we je tante toe" of woorden van gelijke strekking. Ik hoorde [medeverdachte] zeggen: "Je tante is toch niet zo snel uit bed" of woorden van gelijke strekking. [slachtoffer 1] vertelde mij dat hij onder dwang zijn pinpas aan [medeverdachte] had gegeven, omdat hij mij wilde beschermen.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 februari 2019, opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Naar aanleiding van de aangifte van oplichting via Marktplaats door [bankcontact 6] nam ik op 4 februari 2019 contact op met de heer [contactpersoon] van het Landelijk Meldpunt Internet Oplichting. Ik hoorde van [contactpersoon] dat hij via het rekeningnummer van [slachtoffer 1] [rekeningnummer 1] uitkwam bij twee aangiftes. Dit was onder andere de aangifte van [bankcontact 6] .
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2019, opgenomen op pagina 115 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 21 april 2019 nam ik de historische gegevens van [medeverdachte] en [vader verdachte] door. Op de rekeningafschriften van [slachtoffer 1] zie je dat er steeds door kopers, die denken dat ze iets via Marktplaats hebben gekocht, geld wordt overgemaakt naar het rekeningnummer van [slachtoffer 1] . Vervolgens wordt het bedrag wat is overgemaakt door deze kopers in één of diverse keren overgemaakt naar [medeverdachte] of [vader verdachte] , de vader van [verdachte 1] . Ook is te zien dat [medeverdachte] geld overmaakt naar het rekeningnummer van [bankcontact 2] en ook zijn de overboekingen van [slachtoffer 1] te zien;
8. Een schriftelijk bescheiden, zijnde een overzicht van rekeningnummer [rekeningnummer 3] , tenaamstelling [bankcontact 2] , opgenomen op pagina 121 e.v. van voornoemd dossier. Voor zover inhoudende:
pagina 121:
- 6 januari 2019, omschrijving: betaling van [medeverdachte] , [rekeningnummer 2] , bij: 30,00;
pagina 122:
- 7 januari 2019, omschrijving: betaling van [slachtoffer 1] , [rekeningnummer 1] , bij: 25,00;
- 8 januari 2019, omschrijving: betaling van [slachtoffer 1] , [rekeningnummer 1] [verdachte 1] , bij: 45,00;
- 9 januari 2019, omschrijving: betaling van [medeverdachte] , [rekeningnummer 2] [verdachte 1] , bij: 30,00;
- 10 januari 2019, betaling van [medeverdachte] , [rekeningnummer 2] [verdachte 1] , bij: 10,00;
9. Een schriftelijk bescheiden, zijnde een overzicht van rekeningnummer [rekeningnummer 2] , tenaamstelling [medeverdachte] , opgenomen op pagina 129 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
pagina 134:
- 7 januari 2019, omschrijving: Tikkie van [rekeningnummer 1] [slachtoffer 1] , bij: 66,50;
- 7 januari 2019, omschrijving: [bankcontact 2] [rekeningnummer 3] , af: 30,00;
- 7 januari 2019, omschrijving: Tikkie Jj, van [slachtoffer 1] [rekeningnummer 1] , bij: 67,50;
- 7 januari 2019, omschrijving: Tikkie Jj, van [slachtoffer 1] [rekeningnummer 1] , bij: 75,00;
- 8 januari 2019, omschrijving Tikkie Pokerstars, van [slachtoffer 1] [rekeningnummer 1] , bij: 25,00;
pagina 135:
- 9 januari 2019, omschrijving: Tikkie Jj, van [slachtoffer 1] [rekeningnummer 1] , bij: 80,00;
- 9 januari 2019, omschrijving [bankcontact 2] [rekeningnummer 3] , af: 30,00
- 9 januari 2019, omschrijving: Tikkie Poker, van [slachtoffer 1] [rekeningnummer 1] , bij: 100,00;
- 10 januari 2019, omschrijving [bankcontact 2] [rekeningnummer 3] , af: 10,00
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Verdachte en zijn medeverdachte zijn op 4 januari 2019 gezamenlijk naar de woning van aangever [slachtoffer 1] en zijn tante gegaan. Uit de aangifte blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte op enig moment de bankpas met pincode van [slachtoffer 1] hebben opgeëist onder de bedreiging dat zij anders de tante van [slachtoffer 1] iets aan zouden doen en haar woning leeg zouden halen. [slachtoffer 1] vreesde voor de veiligheid van zijn gehandicapte tante en heeft als een gevolg van de dreigementen zijn bankpas aan verdachte afgegeven. Daarnaast blijkt uit de aangifte dat [slachtoffer 1] ook de bijbehorende pincode aan de verdachten heeft afgegeven. Doordat verdachten over de bankpas met pincode van [slachtoffer 1] beschikten, konden zij inloggen op [slachtoffer 1] account voor internetbankieren. Volgens [slachtoffer 1] wilden de verdachten zijn bankrekening gebruiken om geld op te laten storten. Uit de bankafschriften die [slachtoffer 1] bij zijn aangifte heeft gevoegd blijkt dat de bankrekening van [slachtoffer 1] ook daadwerkelijk is gebruikt om geldbedragen op te doen storten. Daarbij valt op dat de gestorte geldbedragen vervolgens meestal direct werden overgeboekt naar de bankrekeningen van de medeverdachte [medeverdachte] en van de vader van de verdachte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in die tijd geen eigen bankrekening had en gebruik maakte van de bankrekening van zijn vader.
Uit onderzoek van de politie blijkt dat er steeds door kopers, die veronderstelden iets via Marktplaats te hebben gekocht, geld werd overgemaakt naar de bankrekening van [slachtoffer 1] . Uit de historische gegevens van de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte] en de bankrekening van de vader van verdachte blijkt dat er meerdere malen geld is bijgeschreven vanaf de bankrekening van aangever [slachtoffer 1] . Opvallend is dat bij de omschrijving soms " [verdachte 1] " of " [verdachte 1] " staat vermeld. Voorts blijkt uit de historische gegevens van de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte] dat ook hij geld overmaakte naar de bankrekening van de vader van verdachte, van welke bankrekening verdachte, naar eigen zeggen in die tijd gebruik maakte. Voor al deze overboekingen geven de verdachten geen aannemelijke of verifieerbare verklaring.
Nadat de bank de rekening van [slachtoffer 1] heeft geblokkeerd, zijn verdachte en zijn medeverdachte op 18 januari 2019 opnieuw gezamenlijk naar de woning van [slachtoffer 1] en zijn tante gegaan. Van het gesprek tussen [slachtoffer 1] en de beide verdachten is de tante van [slachtoffer 1] , mevrouw [getuige 1] , getuige geweest. Zij zegt in haar verklaring dat er twee mannen binnen kwamen. De ene man herkende ze als [medeverdachte] , de andere man stelde zich voor als [verdachte 1] . Gelet op deze verklaring stelt de rechtbank vast dat het verdachte was, die opnieuw samen met de medeverdachte, naar de woning van [slachtoffer 1] is gekomen. Voorts blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 1] dat beide mannen op dwingende toon hebben gezegd dat zij 300 euro van [slachtoffer 1] wilden hebben en dat zij [slachtoffer 1] dreigden dat zij zijn tante zouden pakken als hij hen niet gaf wat ze eisten.
Op grond van de voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettige bewijsmiddelen zijn op grond waarvan de rechtbank ook de overtuiging heeft dat verdachte en zijn medeverdachte zich samen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan afpersing van [slachtoffer 1] . De rechtbank acht het onder 1. ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 en 3
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 februari 2019, opgenomen op pagina 164 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 31 oktober 2018 bevond ik mij te Burgum. Ik zag dat [verdachte 1] op mij af kwam lopen en een dreigende houding aannam. Ik hoorde dat [verdachte 1] zei: "je neemt je woorden terug of ik doe je wat aan". Ik zag dat [verdachte 1] nog dichter bij mij kwam staan, hij stond op ongeveer dertig centimeter van mij af. Ik hoorde dat hij zei: "als je hier melding van maakt dan weet ik je te vinden, dan prik ik je, ik maak je dood. Als ik er uit wordt gezet door jou dan weet ik je te vinden, dan maak ik je af". Ik zag dat [medeverdachte] achter het fornuis vandaan kwam en achter [verdachte 1] ging staan. Ik hoorde dat [medeverdachte] zei: "Ik weet je te vinden als je wat zegt, ik maak je af". Dit herhaalde hij nog een keer. Op dat moment pakte [verdachte 1] mij met twee handen bij mijn borst beet. Hij drukte mij achterover tegen de werkbank die achter mij stond. Ik hoorde dat [verdachte 1] nog een keer zei dat ik mijn woorden terug moest nemen. Door het gedrag en de woorden van beide mannen voelde ik mij echt bedreigd.
Omstreeks 00:30 uur die nacht, het was toen dus al donderdag, ging ik even buiten op een bankje zitten Ik zag dat [verdachte 1] voor mij langs liep. Ik zag dat [verdachte 1] zijn linker hand tot een vuist balde en omhoog bewoog. Ik voelde dat hij mij een klap op mijn hoofd gaf. Dit deed mij wel even pijn.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
5 februari 2019, opgenomen op pagina 167 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
De meeste bedreigingen kwamen van [medeverdachte] . [verdachte 1] was er bij om de bedreigingen kracht bij te zetten en druk te houden op Edward. Hij stond er bij om [medeverdachte] te ondersteunen. Op het moment dat ze in de hoek van de keuken stonden zag ik dat Edward zowel door [medeverdachte] als [verdachte 1] in de hoek werd geduwd. Ik hoorde dat volgens mij [medeverdachte] tegen Edward zei: "ik kan wel een mes pakken en jou hier neersteken" of woorden van gelijke strekking.
3. De door de getuige [getuige 4] ter terechtzitting afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik zat in de woonkamer en hoorde consternatie in de keuken. [getuige 2] zag ik in de keuken zitten.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 5 februari 2019, opgenomen op pagina 170 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
Ik zag dat [verdachte 1] [slachtoffer 2] een tikje op zijn hoofd gaf.
feit 2
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank dat zij de verklaring van aangever [slachtoffer 2] betrouwbaar acht. De verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 2] . De ter terechtzitting gehoorde getuige [getuige 4] heeft bevestigd dat [getuige 2] bij het incident in de keuken aanwezig was. Daarnaast hebben de verdachten aangegeven dat er op die dag een conflict tussen hen en aangever in de keuken heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de verklaring van aangever en de getuige [getuige 2] van het bewijs uit te sluiten.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben in de keuken een woordenwisseling gekregen met aangever [slachtoffer 2] . Uit de verklaring van aangever blijkt dat daarbij zowel door verdachte als de medeverdachte bedreigingen zijn geuit. Getuige [getuige 2] was ten tijde van het conflict ook in de keuken aanwezig. Uit de verklaring van getuige [getuige 2] maakt de rechtbank op dat verdachte er bij stond en de bedreigingen van de medeverdachte kracht bij heeft gezet. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte en dat zij daarbij beiden bedreigingen hebben geuit.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde bedreiging in vereniging gepleegd bewezen.
De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
feit 3
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank als volgt. Aangever verklaart dat verdachte hem een klap tegen zijn hoofd gaf. Hij voelde daarna pijn. Dat verdachte een klap heeft uitgedeeld wordt bevestigd door de getuige [getuige 3] . Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1., 2. en 3. wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 januari 2019 tot en met 18 januari 2019 te Burgum tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een bankpas van de Rabobank en de daarbij behorende pincode, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader,
- meermalen, tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat ze zijn bankpas wilden hebben en als hij dat niet deed dat ze dan zijn tante wat aan zouden doen en het huis van zijn tante zouden leeg halen, althans telkens woorden van gelijke dreigende aard en strekking en
- die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "We willen driehonderd euro van je hebben nu!" en "Anders pakken we je tante wel." en "Anders takelen we je tante toe." en "Je tante is toch niet zo snel uit bed." althans telkens woorden van gelijke dreigende aard en strekking;
2.
hij op 31 oktober 2018 te Burgum, tezamen en in vereniging met een ander,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door tezamen en in vereniging met zijn mededader, die [slachtoffer 2] opzettelijk dreigend de woorden toe te voegen: "Je neemt je woorden terug of ik doe je wat aan." en "Als je hier melding van maakt dat weet ik je te vinden, dan prik ik je, ik maak je dood. Als ik er uit gezet wordt door jou dan weet ik je te vinden dan maak ik je af." en "Je hebt me vals beschuldigd. Ik weet je te vinden als je wat zegt, ik maak je af." en "Ik kan wel een mes pakken en jou hier neersteken.", althans telkens woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij in de periode van 31 oktober 2018 tot en met 1 november 2018 te Burgum,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] tegen het hoofd te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
2. Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
3. Mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1., 2. en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en met de bijzondere voorwaarden van meldplicht bij de reclassering, ambulante behandelverplichting, begeleid wonen en meewerken aan middelencontrole.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak gepleit, subsidiair heeft de raadsman gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte gemotiveerd is om zijn leven weer op te pakken. Verdachte kan over twee weken aan een opleiding beginnen. De noodzaak voor een ambulante behandeling ziet verdachte niet.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van afpersing. Hij is samen met zijn medeverdachte naar de woning van het slachtoffer gegaan om diens bankpas met pincode op te eisen, onder bedreiging dat ze anders zijn gehandicapte tante iets aan zouden doen. Op de bankrekening van het slachtoffer werd dan geld overgemaakt door mensen die via Marktplaats waren opgelicht. Vervolgens werd dat geld door verdachte en zijn medeverdachte met behulp van de bankpas en pincode overgemaakt naar een andere rekening. Voor het slachtoffer en zijn tante moet dit feit een beangstigende ervaring zijn geweest, te meer omdat het in hun eigen woning is gebeurd en de tante, bij wie het slachtoffer in huis woont, gehandicapt is.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan medeplegen van bedreiging en mishandeling van een medebewoner bij de opvanglocatie waar verdachte en zijn medeverdachte eerder hebben verbleven. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van deze medebewoner. Daarbij komt dat de door
verdachte gepleegde feiten zorgen voor maatschappelijke gevoelens van onrust en onveiligheid. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
Uit het rapport van de reclassering blijkt onder meer het volgende. Er is bij verdachte instabiliteit op verschillende leefgebieden. Er worden problemen geconstateerd op het gebied van denkpatronen, vaardigheden en gedrag (of psychosociaal functioneren). De reclassering adviseert de rechtbank om verdachte daarom te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, geen andere huisvesting zonder toestemming van de reclassering en meewerken aan middelencontrole.
Net als de officier van justitie acht de rechtbank een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, nu verdachte heeft aangegeven gemotiveerd te zijn om zijn leven weer op te pakken en dat hij binnenkort met een opleiding zal starten. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daaraan verbonden de door reclassering geadviseerde voorwaarden, passend en geboden. De rechtbank ziet geen noodzaak voor het innemen van medicijnen als onderdeel van de ambulante behandeling en zal dit dan ook niet als bijzondere voorwaarde opnemen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47, 57, 63, 285, 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1., 2. en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 5 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich, als de reclassering hem daartoe uitnodigt, meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat, gedurende de proeftijd van drie jaren, nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van drie jaren, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, onder ambulante behandeling zal stellen van de Poli Forensische Psychiatrie of soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener of reclassering aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn agressie-regulatie problemen.
3. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van drie jaren, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te bepalen door de reclassering en zich zal houden aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. dat de veroordeelde zich niet elders zal vestigen, zonder voorafgaande toestemming van de reclassering;
5. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van drie jaren zal meewerken aan ademonderzoek (blaastest), urineonderzoek en/of bloedonderzoek om zijn middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde op het gebruik van alcohol en andere verdovende middelen wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. K. Bunk en mr C. Krijger, rechters, bijgestaan door T. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 augustus 2019.
Mr. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.