ECLI:NL:RBNNE:2019:3602

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
19 augustus 2019
Zaaknummer
18/730245-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor meerdere inbraken in boten en overtreding van de Opiumwet

Op 13 augustus 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks inbraken in boten en een overtreding van de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een gevangenisstraf van 720 dagen, waarvan 650 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De bijzondere voorwaarden omvatten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een drugsverbod met controle daarop. De verdachte heeft in de periode van 8 november 2018 tot en met 18 november 2018 in Burgum en andere plaatsen in Friesland meerdere inbraken gepleegd, waarbij hij goederen heeft weggenomen die toebehoorden aan verschillende slachtoffers. Ondanks een schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft hij opnieuw inbraken gepleegd. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en een aantal vorderingen toegewezen, terwijl andere vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn problemen met drugs en psychosociaal functioneren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730245-18
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/720084-19
ad informandum gevoegd parketnummer 18/730245-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 augustus 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 juli 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.D. Postma, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Dijkstra, officier van justitie.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
- 2018303769 -
hij in of omstreeks de periode van 8 november 2018 tot en met 18 november 2018
te Burgum, gemeente Tytsjerksteradiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een hoeveelheid goederen van diens gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan verdacht toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , weg te nemen in/uit een vaartuig (motorboot ' [boot 1] ') aan de [adres 1] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming - het terrein van de jachthaven heeft betreden, - (vervolgens) het vaartuig heeft beklommen en/of betreden, en/of - (vervolgens) de toegangsdeur(en) en/of het cilinderslot heeft opengebroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
- 2018303796 -
hij in of omstreeks de periode van 8 november 2018 tot en met 18 november 2018 te Burgum, gemeente Tytsjerksteradiel, opzettelijk en wederrechtelijk een vaartuig (motorboot ' [boot 1] '), althans (een) toegangsdeur(en) en/of een clinderslot van het vaartuig, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
- 2018303435 -
hij op of omstreeks 18 november 2018 te Burgum, gemeente Tytsjerksteradiel, een hoeveelheid goederen, waaronder een verrekijker en/of een lens, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen in/uit een vaartuig (' [boot 2] ') aan [adres 2] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
- 2018284823 -
hij in of omstreeks de periode van 27 oktober 2018 tot en met 28 oktober 2018 te Drachten, gemeente Smallingerland, een hoeveelheid goederen, waaronder een geldbedrag van 4,50 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen in/uit een vaartuig ( [boot 3] ) aan [adres 3] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
4. primair
- 2019067771 -
hij in of omstreeks de periode 15 maart 2019 tot en met 16 maart 2019 te Haskerdijken, gemeente Heerenveen, een hoeveelheid goederen, waaronder een geldbedrag van 10 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen in/uit een vaartuig (motorboot ' [boot 4] ') aan het [adres 4] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
4. subsidiair
- 2019067771 -
hij in of omstreeks de periode van 15 maart 2019 tot en met 16 maart 2019 te Haskerdijken, gemeente Heerenveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een hoeveelheid goederen van diens gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , weg te nemen in/uit een vaartuig (motorboot ' [boot 4] ') aan het [adres 4] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
- het terrein van de jachthaven heeft betreden,
- ( vervolgens) het vaartuig heeft beklommen en/of betreden, en/of
- ( vervolgens) het toegangsluik heeft geforceerd/geopend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
- 2019090271 -
hij in of omstreeks 10 oktober 2018 tot en met 31 maart 2019, althans op of omstreeks 31 maart 2019, te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een hoeveelheid goederen van diens gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan verdacht toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] , weg te nemen in/uit een vaartuig (motorkruiser, merk [boot 5] ) aan de [adres 5]
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
- het terrein van de jachthaven heeft betreden,
- ( vervolgens) het vaartuig heeft beklommen en/of betreden, en/of
- ( vervolgens) het vaartuig heeft doorzocht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
parketnummer 18/720084-18
1.
hij op of omstreeks 11 januari 2019 te Drachten, gemeente Smallingerland, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. primair, 2., 3., 4. primair, 5 en parketnummer 18/720084-19 onder 1. ten laste gelegde. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat de ad info gevoegde feiten kunnen worden meegenomen, met uitzondering van ad info feit 17, nu dit feit ook als feit 4. ten laste is gelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. en 3. ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier niet met zekerheid kan worden vastgesteld of het verdachte is geweest die de (poging tot) inbraak heeft gepleegd. Ten aanzien van de feiten 1. en 3. is als wettig bewijsmiddel alleen een aangifte.
De raadsman is van mening dat het onder 2., 4. primair en 5. ten laste gelegde wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Ook kunnen de ad-info gevoegde feiten (met uitzondering van ad info feit 17) worden meegenomen, omdat verdachte deze feiten erkent. Het ad info feit 17 is ook ten laste gelegd als feit 4. op de dagvaarding, zodat het openbaar ministerie ten aanzien van dit ad info gevoegde feit niet ontvankelijk is. Met betrekking tot het onder 15. ad info gevoegde feit merkt de raadsman op dat dit als een volwaardige diefstal ten laste is gelegd, maar dat uit het dossier blijkt dat aangever heeft vermeld dat er niets is weggenomen, zodat dit als een poging gekwalificeerd dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
vrijspraak feit 3.
De rechtbank acht het onder 3. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Verdachte heeft over de inbraak in Drachten in de periode van 27 op 28 oktober 2018 verklaard dat het zou kunnen dat hij deze inbraak heeft gepleegd, maar dat hij het niet met zekerheid durft te zeggen. Verder zijn in het dossier geen bewijsmiddelen aanwezig om vast te stellen dat het verdachte is geweest die in de nacht van 27 op 28 oktober 2018 in Drachten heeft ingebroken. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte van het onder 3. ten laste gelegde vrijspreken.
feit 1. primair
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d.
18 november 2018, opgenomen op pagina 206 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018303425 d.d. 26 januari 2019, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik ben op 18 november 2018 te Burgum nog op een derde boot geweest dan de twee die nu besproken zijn. Ik ben nog op een andere boot geweest. Ik weet dat het de laatste boot op dezelfde steiger is als de boot met opschrift " [boot 1] ". Die derde boot was ook een redelijk grote boot.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 november 2018, opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte van poging diefstal vanuit mijn motorboot, een kruiser met de naam [boot 1] , die ligt in de jachthaven aan de [adres 1] te Burgum. Op 8 november 2018 heb ik mijn boot afgesloten middels een cilinderslot. Mijn boot lag gezien vanaf de ingang van de jachthaven helemaal rechts aan de verste stijger. Ik zag vandaag 18 november 2018, nadat ik was gebeld dat er was ingebroken in verschillende boten, dat de toegangsdeuren van mijn boot opengebroken waren.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd in te breken op de boot genaamd [boot 1] overweegt de rechtbank als volgt. Bij de politie heeft verdachte, vlak nadat hij die nacht op heterdaad was aangehouden, verklaard dat hij nog op een andere boot is geweest. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij zich ook nog details van de boot kan herinneren. Zo verklaart hij vrij gedetailleerd waar deze boot lag in de jachthaven en weet hij nog dat de derde boot ook een redelijk grote boot was. Nu verdachte heeft verklaard dat hij die nacht op drie boten is geweest en er drie aangiftes in het dossier zitten van (poging tot) inbraken in boten in de jachthaven in Burgum, kan het niet anders dan dat het verdachte is geweest die die nacht ook op deze derde boot is geweest. De rechtbank acht dan ook het onder 1. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
feit 2., 4. primair, 5. en het onder parketnummer 17/720084-19 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht het onder 2., 4. primair en 5 en het onder parketnummer 17/720084-19 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 juli 2019.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 november 2018, opgenomen op pagina 112 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018303425 d.d. 26 januari 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 april 2019,
opgenomen op pagina 38 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019080098 d.d. 6 mei 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 4] .
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 april 2019, opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 5] .
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 januari 2019, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019010570 d.d. 29 maart 2019, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 29 januari 2019, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal NFiDENT (met bijlage) d.d. 11 februari 2019, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 5] .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten onder 1. primair, 2., 4. primair, 5. en het onder parketnummer 18/720084-19 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij in de periode van 8 november 2018 tot en met 18 november 2018 te Burgum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een hoeveelheid goederen van diens gading, geheel toebehorende aan [slachtoffer 1] , weg te nemen uit een vaartuig (motorboot ' [boot 1] ') aan de [adres 1] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak
- het terrein van de jachthaven heeft betreden,
- vervolgens het vaartuig heeft betreden, en
- vervolgens de toegangsdeur en het cilinderslot heeft opengebroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 18 november 2018 te Burgum, een hoeveelheid goederen, waaronder een verrekijker en een lens, geheel toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen uit een vaartuig ' [boot 2] ' aan [adres 2] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
4. primair
hij in de periode 15 maart 2019 tot en met 16 maart 2019 te Haskerdijken, een hoeveelheid goederen, waaronder een geldbedrag van 10 euro, geheel toebehorende aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen uit een vaartuig, motorboot ' [boot 4] ', aan het [adres 4] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
5.
hij op 31 maart 2019 te Sneek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een hoeveelheid goederen van diens gading, dat geheel toebehoorde aan [slachtoffer 5] , weg te nemen uit een vaartuig, motorkruiser, merk [boot 5] aan de [adres 5] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
- het terrein van de jachthaven heeft betreden,
- vervolgens het vaartuig heeft beklommen en betreden, en
- vervolgens het vaartuig heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
parketnummer 18/720084-18
hij op of omstreeks 11 januari 2019 te Drachten, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 1,3 gram, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak;
4. primair diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van braak;
5. poging tot diefstal.
Parketnummer 18/720084-19
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 720 dagen, waarvan 650 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en tot oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en oplegging van een alcoholverbod. Voorts heeft de officier van justitie een taakstraf gevorderd voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, met daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uren en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur, met daaraan gekoppeld alle door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte door een langdurige gevangenisstraf alles kwijt zal raken. Daarnaast zal een detentie de behandeling van verdachte, die inmiddels is opgestart, doorkruisen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten 1 t/m 22 (m.u.v. feit 17) en het aanvullend ad info gevoegde feit, die hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks van inbraken of pogingen daartoe in boten. Bovendien heeft een schorsing van zijn voorlopige hechtenis verdachte er niet van weerhouden om korte tijd na de schorsing van de voorlopige hechtenis opnieuw in boten in te gaan breken. Niet alleen heeft verdachte, door zich schuldig te maken aan deze strafbare feiten, te kennen gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen, maar heeft hij ook de eigenaren van de boten overlast en veel schade bezorgd.
Uit het reclasseringsadvies volgt dat verdachte problemen heeft op het gebied van psychosociaal functioneren, dagbesteding, financiën, relatie gezin/partner en drugs. Eenzaamheid, depressiviteit, verveling en minderwaardigheidsgevoelens spelen daarnaast een rol, waarbij hij vluchtte in drugsgebruik. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, een drugsverbod en meewerken aan middelencontrole en een locatiegebod.
Gelet op het advies van de reclassering en het pleidooi van de raadsman, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Daarnaast zal de rechtbank, om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen en als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen, een gevangenisstraf voor de duur van 720 dagen, waarvan 650 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar opleggen. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden van meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een drugsverbod en meewerken aan middelencontrole verbinden. De rechtbank zal niet het door de officier van justitie als bijzondere voorwaarde gevorderde alcoholverbod opleggen nu alcohol niet een noemenswaardige rol heeft gespeeld bij het plegen van de delicten. De rechtbank zal niet de door de reclassering gevraagde mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname opleggen, nu het aan de rechter voorbehouden is te bepalen of een klinische opname noodzakelijk is en voor welke duur. Dit betekent dat die beslissing niet kan worden toebedeeld aan de reclassering. Ook zal de rechtbank niet het locatiegebod opleggen, nu de rechtbank deze bijzondere voorwaarde niet noodzakelijk acht.
Beslag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de beslaglijst vermelde goederen vernietigd dienen te worden (voorzover de goederen nog niet vernietigd zijn), met uitzondering van het onder 4. op de beslaglijst vermelde inbeslaggenomen geldbedrag van € 12,50. Dit geldbedrag dient verbeurd verklaard te worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen goederen vermeld op de beslaglijst, dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Met betrekking tot het onder nummer 4. op de beslaglijst vermelde geldbedrag van € 12,50 is de rechtbank van oordeel dat dit geldbedrag verbeurd verklaard dient te worden.
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 200,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 295,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer 4] tot een bedrag van € 1.570,50 ter vergoeding van materiële schade en
€ 300,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
4. [slachtoffer 6] , tot een bedrag van € 2.285,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
5. [slachtoffer 7] , tot een bedrag van € 359,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
6. [slachtoffer 8] (zoals blijkt uit de bijlage), tot een bedrag van 263,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
7. [slachtoffer 9] , tot een bedrag van € 100,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
8. [slachtoffer 10] , tot een bedrag van € 3.827,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
9. [slachtoffer 11] , tot een bedrag van € 3.327,50 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
10. [slachtoffer 12] , tot een bedrag van € 635,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
11. [gemachtigde] , namens aangeefster [slachtoffer 13] , tot een bedrag van € 7.964,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
12. [slachtoffer 14] , tot een bedrag van € 700,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
13. [slachtoffer 15] , tot een bedrag van € 397,64 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
14. [slachtoffer 16] , tot een bedrag van € 1395,50 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen op het volgende standpunt gesteld:
1. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank kan gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. Gelet op schade die bij een poging tot inbraak redelijkerwijs ontstaat, acht de officier van justitie een bedrag van
€ 200,00 een redelijke schatting, zodat de vordering in het geheel kan worden toegewezen;
2. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] kan geheel worden toegewezen;
3. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] kan ten aanzien van de materiële schade toegewezen worden. Daarnaast heeft de benadeelde partij immateriële schade gevorderd. Toewijzing van immateriële schade is niet mogelijk bij een vermogensdelict, zodat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is;
4. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] kan geheel worden toegewezen;
5. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] kan geheel worden toegewezen. De benadeelde partij heeft de reparaties zelf uitgevoerd en het gevorderde bedrag is redelijk;
6. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] kan geheel worden toegewezen. De vordering is niet zozeer onderbouwd, maar het gevorderde bedrag is een redelijke schatting;
7. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9] kan geheel worden toegewezen. De vordering is niet zozeer onderbouwd, maar het gevorderde bedrag is een redelijke schatting;
8. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10] kan geheel worden toegewezen. De vordering is niet zozeer onderbouwd, maar het gevorderde bedrag is een redelijke schatting;
9. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11] kan geheel worden toegewezen;
10. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12] kan geheel worden toegewezen;
11. De ter zitting ingediende vordering van de benadeelde partij [gemachtigde] (namens [slachtoffer 13] ) is gecompliceerd nu blijkt dat er mogelijk nog een bedrag door de verzekeraar wordt uitbetaald. De officier van justitie verzoekt de rechtbank de vordering toe te wijzen en als beperking op te nemen dat, indien de verzekeraar de schade heeft uitbetaald, verdachte zal zijn vrijgesteld van betaling van deze schade;
12. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 14] kan geheel worden toegewezen, de vordering is voldoende onderbouwd;
13. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 15] kan geheel worden toegewezen, de vordering is voldoende onderbouwd;
14. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 16] kan geheel worden toegewezen, de vordering is voldoende onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging zich op het volgende standpunt gesteld:
1. Nu de raadsman ten aanzien van dit feit voor vrijspraak heeft gepleit, dient de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te worden verklaard;
2. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is onvoldoende onderbouwd. Er zijn geen duidelijke facturen en betaalbewijzen overgelegd van de geclaimde schadeposten. Duidelijk is dat de verzekeraar niet alle schade die de benadeelde claimt, heeft uitgekeerd, maar onduidelijk blijft waarom. De vordering moet dan ook worden afgewezen;
3. Verdachte is bereid de schade van de benadeelde partij [slachtoffer 4] te vergoeden, met uitzondering van de reiskosten;
4. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] dient te worden afgewezen. De schade is onderbouwd met een offerte. Onduidelijk is of de schade daadwerkelijk is gerepareerd. Dit zal eerst duidelijk moeten worden, voordat de schade kan worden toegewezen;
5. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] is verdachte bereid het bruggeld terug te betalen. Voor het overige dient de vordering te worden afgewezen, nu de vordering niet is onderbouwd met enig bewijsstuk en niet duidelijk is welke schade door de verzekeraar is vergoed;
6. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] is verdachte bereid de televisie te vergoeden. De overige schadeposten zeggen verdachte niets en komen ook in de aangifte niet terug, zodat de vordering voor het overige deel dient te worden afgewezen;
7. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9] kan worden toegewezen. Het bedrag komt overeen met hetgeen verdachte zich herinnert;
8. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10] dient te worden afgewezen, nu de vordering alleen is onderbouwd met een offerte. Daarnaast is onduidelijk welke schade door de verzekeraar is vergoed;
9. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11] kan worden toegewezen;
10. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12] is verdachte bereid het bruggeld te vergoeden, dit komt overeen met zijn herinnering. Voor wat betreft de overige posten ontbreekt verder een onderbouwing en moeten daarom worden afgewezen. De JBL geluidsbox is inmiddels teruggegeven en komt dus niet voor vergoeding in aanmerking;
11. De vordering van de benadeelde partij [gemachtigde] moet geheel worden afgewezen. De vordering is op geen enkele wijze onderbouwd en ook zijn er posten opgevoerd, die niet in de aangifte worden genoemd. Daarnaast is nog onduidelijk of de verzekeraar een bedrag uit zal betalen;
12. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 14] kan geheel worden toegewezen. De vordering is voldoende onderbouwd;
13. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 15] is verdachte bereid het eigen risico van € 108,00 te betalen. Voor het overige dient de vordering te worden afgewezen, nu duidelijk is dat ook de verzekeraar tot vergoeding van de schade is overgegaan;
14. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 16] is verdachte bereid het bruggeld te betalen. Voor het overige dient de vordering te worden afgewezen nu de vordering niet is onderbouwd met bewijsstukken en onduidelijk is welke schade door de verzekeraar wordt vergoed. Ook de reiskosten dienen te worden afgewezen, nu deze niet zijn onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij [slachtoffer 1] zijn vordering onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank de schade niet kan vaststellen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is;
2. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2. bewezenverklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot het bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2018. Voor het overige bedrag van de gestelde materiële schade acht de rechtbank de onderbouwing onvoldoende en zal zij de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 4. bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 1570,15, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2019.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van schrik vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt dan ook afgewezen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij
[slachtoffer 6] de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit 1. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van
€ 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 november 2018. Voor het overige bedrag van de gestelde materiële schade acht de rechtbank de onderbouwing onvoldoende en zal zij de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij
[slachtoffer 7] de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit 2. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 320,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2018. Voor het overige bedrag van de gestelde materiële schade acht de rechtbank de onderbouwing onvoldoende en zal zij de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
6. Deze benadeelde partij heeft zijn vordering niet van een naam voorzien en niet ondertekend. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De bij de vordering gevoegde bijlage is voorzien van de naam [slachtoffer 8] .
7. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij
[slachtoffer 9] de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit 5. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van
€ 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
8. De benadeelde partij [slachtoffer 10] heeft zijn vordering onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank de schade niet kan vaststellen. Kennelijk heeft de benadeelde partij een claim ingediend bij de verzekeraar, waarvan de uitkomst nog niet bekend is. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij
[slachtoffer 11] de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit 8. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van
€ 125,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij
[slachtoffer 12] de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit 9. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van
€ 160,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2018. Uit het dossier blijkt dat er geen JBL-box aan de benadeelde partij [slachtoffer 12] is teruggegeven, zoals door de raadsman is gesteld. Voor het overige bedrag van de gestelde materiële schade acht de rechtbank de onderbouwing onvoldoende en zal zij de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
11. De benadeelde partij [gemachtigde] (namens aangeefster [slachtoffer 13] ) heeft zijn vordering onvoldoende onderbouwd. Daarnaast blijkt uit de ter terechtzitting gegeven toelichting van de benadeelde partij dat er mogelijk nog een bedrag door de verzekeraar zal worden vergoed, zodat de rechtbank de schade niet kan vaststellen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 14] de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit 16. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2019. Voor het overige bedrag van de gestelde materiële schade acht de rechtbank de onderbouwing onvoldoende en zal zij de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 15] de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit 19. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 153,60, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2019. Voor het overige bedrag van de gestelde materiële schade acht de rechtbank de onderbouwing onvoldoende en zal zij de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
14. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 16] de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen aanvullend ad informandum gevoegde feit. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van
€ 1.395,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 45, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. primair, 2., 4., 5. en onder parketnummer 18/720084-19 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 720 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 650 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen een week na de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de polikliniek Forensische Psychiatrie, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven en zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan controle op dit verbod (urineonderzoek of andere controlemiddelen, zoals een RUMA marker).
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
een taakstraf voor de duur van 240 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Gelast de bewaringvan de in beslag genomen goederen ten behoeve van de rechthebbende, te weten:
1. horloge, goudkleur, merk Omega;
2. 1 portemonne, kleur zwart;
3. 1 tas;
5. 1 tas, kleur blauw/wit;
6. 1 Philips DVD speler, inclusief hoes en kabels;
7. 1 waterpomptang;
8. 1 gereedschap striptang;
9. 1 waterpomptang;
10. 1 zaag (ijzerzaag);
11. 1 duimstok;
12. 1 veger;
13. 2 waterpomptang;
14. 1 accu Makita;
15. 1 aansteker Zippo;
16. 1 gereedschap;
17. 1 acculader, kleur wit;
18. 1 vissnoer;
19. 3 gereedschapbitjes;
20. 1 tang, punttang;
21. 1 gereedschap;
22. 1 gereedschap klem;
23. 1 sleutel 6 mm;
24. 1 tas kleur grijs;
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen geldbedrag van € 12,50 (nr. 4 op de beslaglijst).
Benadeelde partijen:
1.
Ten aanzien van feit 1.:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.

2.Ten aanzien van feit 2:

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 250,00(zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

3.Ten aanzien van feit 4:

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.570,15(zegge: éénduizend vijfhonderdenzeventig euro en vijftien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 4] te betalen een bedrag van € 1.570,15 (zegge: éénduizend vijfhonderdenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

4.Ten aanzien van ad info 1.:

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
400,00 (zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 november 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] te betalen een bedrag van € 400,00 (zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 november 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

5.Ten aanzien van ad info 2.:

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 7]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
320,00(zegge: driehonderdentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 7] te betalen een bedrag van € 320,00 (zegge: driehonderdentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 7] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

6.Ten aanzien van ad info 3.:

Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 8]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

7.Ten aanzien van ad info 5.:

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 9]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
100,00(zegge: honderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 9] te betalen een bedrag van € 100,00 (zegge: honderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 9] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

8.Ten aanzien van ad info 6.:

Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 10]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

9.Ten aanzien van ad info 8.:

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 11]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
125,00(zegge: honderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 11] te betalen een bedrag van € 125,00 (zegge: honderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 11] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

10.Ten aanzien van ad info 9.:

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 12]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
160,00(zegge: honderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 12] te betalen een bedrag van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 12] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

11.Ten aanzien van ad info 10.:

Bepaalt dat de benadeelde partij
[gemachtigde](namens aangeefster [slachtoffer 13] ) in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

12.Ten aanzien van ad info 16.:

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 14]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
600,00(zegge: zeshonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 14] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 14] te betalen een bedrag van € 600,00 (zegge: zeshonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 14] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

13.Ten aanzien van ad info 19.:

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 15]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
153,60(zegge: honderddrieënvijftig euro en zestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
22 februari 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 15] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 15] te betalen een bedrag van € 153,60 (zegge: honderddrieënvijftig euro en zestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 15] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

14.Ten aanzien van het aanvullend gevoegde ad info feit:

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 16]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.395,50(zegge: éénduizend driehonderdvijfennegentig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 16] te betalen een bedrag van € 1.395,50 (zegge: éénduizend driehonderdvijfennegentig vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 23 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 16] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Bunk, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 augustus 2019.
Mr. Van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.