ECLI:NL:RBNNE:2019:3608

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 augustus 2019
Publicatiedatum
20 augustus 2019
Zaaknummer
18_2487
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsverlening op basis van onjuiste verklaring over gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsverlening, die was gebaseerd op de veronderstelling dat zij samen met haar partner een gezamenlijke huishouding voerde. De gemeente had vastgesteld dat de partner van eiseres in de betrokken periode op een ander adres verbleef, wat de verklaring van eiseres onjuist maakte. De rechtbank oordeelde dat de gemeente ten onrechte had afgegaan op de verklaringen van eiseres en dat er onvoldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de bijstandsverlening met terugwerkende kracht tot 11 september 2017. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,00.

De rechtbank stelde vast dat de gemeente in twee stappen op het bezwaar had beslist en dat de heroverweging pas was voltooid met het besluit van 23 juli 2018. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van eiseres over haar relatie met haar partner niet klopte, omdat deze in strijd was met de waarnemingen van de gemeente. De rechtbank benadrukte dat de gemeente niet alleen op de verklaring van eiseres had moeten afgaan, maar ook andere bewijsstukken had moeten verzamelen, zoals getuigenverklaringen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/2487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.J. Achterveld),
en

het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel, verweerder

(gemachtigde: J. Jorritsma-Zuidema).

Procesverloop

Bij besluiten van 10 en 17 november 2017 en 4 december 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder de bijstand van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 oktober 2017 eerst opgeschort en daarna beëindigd, de bijstand over de periode van 1 april 2017 tot en met 30 september 2017 ingetrokken en de teveel betaalde bijstand van
€ 5.907,93 netto van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 28 juni 2018 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de datum van intrekking wordt veranderd in 11 september 2017 en dat de startdatum van de terugvorderingsperiode ook wordt veranderd in 11 september 2017. Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard en de proceskosten in bezwaar vergoed. Over het nieuwe terugvorderingsbedrag zal eiseres nog bericht krijgen.
Eiseres heeft tegen het besluit van 28 juni 2019 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de behandeling gesloten.
Vervolgens heeft verweerder de rechtbank op 6 mei 2018 meegedeeld dat er een afzonderlijk besluit op bezwaar van 23 juli 2018 over de terugvordering bleek te liggen. Daarin is het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 839,15 bruto. Verweerder heeft een kopie van dat besluit aan de rechtbank gestuurd.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en eiseres om een reactie gevraagd. Zij heeft niet gereageerd.
Geen van beide partijen heeft aangegeven een nadere zitting te willen. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek opnieuw gesloten.
Overwegingen
1. Na een fraudeonderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres en A. [naam partner] vanaf 11 september 2017 hun gezamenlijke hoofdverblijf hebben in de woning van eiseres. Omdat zij samen een kind hebben, is dat voldoende om aan te nemen dat eiseres en [naam partner] een gezamenlijke huishouding hebben als bedoeld in artikel 3, vierde lid en onder b, van de Pw. Er is dan sprake van een zogenaamd “onweerlegbaar rechtsvermoeden”. Daarom heeft eiseres met ingang van 11 september 2017 volgens verweerder geen recht op bijstand meer. Met ingang van 11 december 2017 zijn eiseres en [naam partner] officieel op het adres van eiseres gaan samenwonen.
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in twee keer op het bezwaar heeft beslist. Pas met het nemen van het besluit op bezwaar van 23 juli 2018 over de terugvordering is de heroverweging in bezwaar voltooid. Dat betekent dat de rechtbank de beide besluiten op bezwaar samen zal aanduiden als “het bestreden besluit”.
3.1
Eiseres is van mening dat er niet voldoende bewijs is op grond waarvan haar bijstand met ingang van 11 september 2017 kon worden ingetrokken. Verweerder heeft echter gewezen op de verklaring die eiseres heeft afgelegd en ondertekend en op waarnemingen die de gemeente heeft gedaan.
3.2
De rechtbank wijst er allereerst op dat het bestreden besluit een belastend besluit is. Verweerder zal aannemelijk moeten maken dat eiseres met ingang van 11 september 2017 geen recht op bijstand heeft. Daarbij is van belang dat zij een verklaring heeft afgelegd en ondertekend. Aan die verklaring kan zij in beginsel worden gehouden, tenzij er redenen zijn om dat niet te doen.
3.3.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de verklaring van eiseres voor het overgrote deel niet kan kloppen. Het gaat om de passage waarin zij eerst beschrijft dat [naam partner] zo af en toe bij haar thuis komt. Dan slaat zij om als een blad aan de boom (“ja, schrijf maar op”) en verklaart zij dat [naam partner] elke dag bij haar is. Hij blijft elke dag slapen. Dat speelt al vanaf 1 april 2017. Vanaf die datum heeft zij met hem een LAT-relatie en is [naam partner] altijd bij haar.
3.4
De reden dat haar verklaring niet kan kloppen is dat verweerder zelf op basis van wat eiseres daarover heeft aangevoerd, in de bezwaarprocedure heeft vastgesteld dat [naam partner] in de periode van 23 januari 2017 tot en met 11 augustus 2017 op [plaats] heeft gewerkt. Hij overnachtte daar ook. In verband met betalingsdata van de bijstand heeft verweerder daarom alsnog besloten de bijstand met ingang van 11 september 2017 in te trekken. Dat betekent dat eenvoudig kan worden vastgesteld dat de verklaring van eiseres dat [naam partner] vrijwel altijd bij haar was, in ieder geval als het gaat om de periode tot 11 augustus 2017, feitelijk niet klopt. Daarbij valt op dat eiseres in één adem zegt dat ze met [naam partner] een LAT-relatie heeft én dat hij “vrijwel altijd bij mij is”. Die beide situaties vallen niet met elkaar te rijmen. Dat alles roept ook teveel twijfel op aan de juistheid van de rest van haar verklaring. Dat eiseres in haar verklaring zegt dat ze toch wel blij is dat ze de waarheid eruit heeft gegooid, verandert daar niets aan. Hier doet zich dus de uitzondering voor dat eiseres niet aan haar verklaring gehouden kan worden.
3.5
In de periode vanaf 11 september 2017 is de auto van [naam partner] weliswaar door verweerder gezien bij de woning van eiseres (volgens [naam partner] zelf is hij zelf “vermoedelijk” twee keer gesignaleerd). Dat zegt echter niets over de vraag of [naam partner] ook bij haar zijn hoofdverblijf had. Zij hebben immers samen een kind en het is dan niet vreemd dat [naam partner] vaak langskomt. Verder heeft eiseres op de zitting verteld dat [naam partner] twee auto’s heeft en dat het heel goed mogelijk is dat hij de ene auto in de buurt van de woning van eiseres liet staan en de andere auto gebruikte.
3.6
Hier wreekt zich ten slotte de keuze van verweerder om alleen af te gaan op de verklaring van eiseres, die dus onjuist is, en op waarnemingen, en niet bij eiseres en [naam partner] op huisbezoek te gaan en getuigen te benaderen. Het beroep slaagt.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3, vierde lid en onder b, van de Pw. Zij zal zelf in de zaak voorzien door de drie primaire besluiten te herroepen. Eiseres heeft recht op voorzetting van de bijstand met ingang van 11 september 2017.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van € 1.024,00 (beroepschrift 1 punt en zitting 1 punt, met een waarde per punt van € 512,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 herroept de drie primaire besluiten;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
 bepaalt dat verweerder het griffierecht ad € 46,00 aan eiseres vergoedt;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres (€ 1.024,00).
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Bolhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.