ECLI:NL:RBNNE:2019:3617

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
18/236514-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en subsidiaire tenlastelegging van seksueel binnendringen wegens gebrek aan dwang en geestelijke toestand van het slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en subsidiaire tenlastelegging van seksueel binnendringen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. De vrijspraak van de primair tenlastegelegde verkrachting was gebaseerd op het ontbreken van dwang, terwijl de vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht voortvloeide uit het feit dat niet bewezen kon worden dat het slachtoffer, de aangeefster, een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis had dat zij haar wil omtrent het hebben van seks niet kon bepalen, niet kenbaar kon maken of geen weerstand kon bieden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de seksuele handelingen tussen de verdachte en de aangeefster hebben plaatsgevonden, maar dat er geen sprake was van dwang. De rechtbank heeft ook overwogen dat de aangeefster, ondanks haar licht tot matig verstandelijke beperking, in staat was om keuzes te maken op het gebied van seksualiteit. De relatie tussen de verdachte en de aangeefster was van een zodanige aard dat er eerder sprake was van instemming voor seksuele handelingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aangeefster niet in een situatie verkeerde waarin zij niet of onvoldoende in staat was haar wil te bepalen omtrent het seksuele contact dat heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte vrijgesproken van beide tenlasteleggingen en heeft geen straf opgelegd. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/236514-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 juli 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 juli 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.J. Bosma, advocaat te Spier. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 14 januari 2018, Peize, (althans) in de gemeente Noordenveld,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte meermalen, in elk geval eenmaal, een of meer vinger(s) en/of zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- ( onbedoeld) via de achter-/tuindeur de woning van die [slachtoffer] is binnengegaan en/of
- die [slachtoffer] naar haar slaapkamer is gevolgd en/of
- bij/met die [slachtoffer] op haar bed is gaan zitten of liggen en/of
- met zijn hand(en) in de door die [slachtoffer] gedragen broek is gegaan en/of
- de door die [slachtoffer] gedragen boven- en onderbroek uit of naar beneden heeft getrokken en/of
- ( boven) op die [slachtoffer] is gaan liggen en/of haar bij haar schouders heeft beet- of vastgepakt en/of haar op of tegen het bed, waarop zij zaten of lagen, heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
verdachte op of omstreeks 14 januari 2018, Peize, (althans) in de gemeente Noordenveld,
met [slachtoffer] , van wie verdachte wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat deze niet of
onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte meermalen, in elk geval eenmaal, een of meer vinger(s) en/of zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair tenlastegelegde. Het subsidiair tenlastegelegde acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen en heeft gevorderd dat verdachte daarvoor wordt veroordeeld tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 179 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering;
  • een taakstraf voor de duur van 120 uren.
Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij wist dat aangeefster een beperking had en dat zij snel was in het hebben van seks. Hij was er ook van op de hoogte dat aangeefster in een instelling woont. Bovendien is verdachte voorafgaande aan het logeren tijdens kerst door de curator van aangeefster gebeld waarbij de curator heeft gezegd dat verdachte en aangeefster niet samen mochten slapen, wat verdachte naar eigen zeggen heeft geïnterpreteerd als het niet mogen hebben van seks. Aldus kan bewezen worden dat verdachte wist dat aangeefster onvoldoende in staat was haar wil te bepalen omtrent het hebben van seks.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsvrouw ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte wist dat aangeefster niet in staat was om haar wil te uiten met betrekking tot het toelaten van/deelnemen aan seksuele handelingen. Zowel aangeefster als verdachte kampen met beperkingen. De relatie die tussen hen voor de aangifte heeft bestaan was geruime tijd bestendig en gelijkwaardig waarbinnen ook seksueel contact met wederzijds goedvinden plaatsvond. Toen de relatie tussen beiden was beëindigd wilde verdachte op 14 januari 2018 in gesprek daarover met aangeefster “goed uit elkaar gaan”. Dat gesprek heeft plaatsgevonden waarna verdachte en aangeefster samen een film hebben gekeken. Vervolgens heeft met wederzijds instemmen seksueel contact plaatsgevonden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Op grond van het dossier kan weliswaar worden vastgesteld dat de tenlastegelegde seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster hebben plaatsgevonden, maar niet dat daarbij sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook het subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Voor een veroordeling ter zake van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat het slachtoffer leed aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens dat diegene als gevolg daarvan niet of onvolkomen in staat was zijn of haar wil te bepalen ten aanzien van de gepleegde seksuele handelingen, die wil kenbaar te maken of weerstand te bieden tegen die handelingen, alsmede dat de verdachte dat wist.
Uit het aangeefster betreffende zorg- en ondersteuningsplan volgt dat aangeefster een licht tot matig verstandelijke beperking heeft, onder curatele staat en begeleid woont in een wooncentrum van Cosis. Uit het dossier blijkt echter ook dat aangeefster een aantal (vaste) relaties heeft gehad in de afgelopen jaren, waar seksueel contact onderdeel van uitmaakte. Ook met verdachte heeft aangeefster geruime tijd – en tot zeer kort voor het tenlastegelegde feit – een relatie gehad gedurende welke relatie sprake was van seksueel contact met instemming van aangeefster. Verdachte verklaart dat aangeefster ook wel eens aan verdachte heeft laten blijken dat zij geen seks wilde en dat werd dan door verdachte gerespecteerd. Voorts wordt in voornoemd zorg- en ondersteuningsplan weliswaar genoemd dat aangeefster beïnvloedbaar en weinig weerbaar is, maar dat betekent niet zonder meer (en dat wordt ook niet geconcludeerd in het zorgplan) dat aangeefster niet in staat is keuzes te maken op het gebied van seksualiteit. Uit voornoemd dossier blijkt eveneens dat aangeefster graag een vaste en volwaardige relatie wil en zoekt naar de mogelijkheden hierin. Het is voor de rechtbank duidelijk dat aangeefster door haar beperking hierin kwetsbaar is. Dat is echter onvoldoende om tot het oordeel te komen dat op 14 januari 2018 sprake was van een situatie waarin aangeefster vanwege haar beperking niet of onvoldoende in staat was haar wil te bepalen omtrent het seksuele contact dat heeft plaatsgevonden tussen haar en verdachte.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat aangeefster een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis had, dat zij haar wil omtrent het hebben van seks niet kon bepalen, niet kenbaar kon maken of geen weerstand kon bieden. De rechtbank zal verdachte derhalve ook van het subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. M.A.M. Wolters en mr. C. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. L. Lamers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 juli 2019.
Mr. C. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.