In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en subsidiaire tenlastelegging van seksueel binnendringen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. De vrijspraak van de primair tenlastegelegde verkrachting was gebaseerd op het ontbreken van dwang, terwijl de vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht voortvloeide uit het feit dat niet bewezen kon worden dat het slachtoffer, de aangeefster, een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis had dat zij haar wil omtrent het hebben van seks niet kon bepalen, niet kenbaar kon maken of geen weerstand kon bieden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de seksuele handelingen tussen de verdachte en de aangeefster hebben plaatsgevonden, maar dat er geen sprake was van dwang. De rechtbank heeft ook overwogen dat de aangeefster, ondanks haar licht tot matig verstandelijke beperking, in staat was om keuzes te maken op het gebied van seksualiteit. De relatie tussen de verdachte en de aangeefster was van een zodanige aard dat er eerder sprake was van instemming voor seksuele handelingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aangeefster niet in een situatie verkeerde waarin zij niet of onvoldoende in staat was haar wil te bepalen omtrent het seksuele contact dat heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte vrijgesproken van beide tenlasteleggingen en heeft geen straf opgelegd. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters en de griffier.