Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1, 2, 3, 4 en 5, met dien verstande dat ten aanzien van feiten 1 en 3 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de bedreiging met een terroristisch misdrijf heeft plaatsgevonden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake moet zijn van het oogmerk om vrees aan te jagen door middel van een terroristische actie. Het gerechtshof in Den Bosch heeft uitleg gegeven over hoe de bedreiging in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht moet worden uitgelegd en geeft aan dat naar het geheel en de context moet worden gekeken. In de zaak van het gerechtshof Amsterdam 2012, BY 2559, was sprake van een soortgelijke zaak. In deze zaak werden bepaalde uitlatingen en verwijzingen naar een aanslag in het buitenland gedaan tegen politiemensen. De officier van justitie volgt de lezing dat een terroristisch misdrijf niet kan worden aangenomen. Ten aanzien van de gedachtestreepjes onder feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de uitlatingen ”Ik ga iets doen waar ik aandacht mee krijg” en ”Ik zal onrechtige daden plegen voor onrecht dat mij is aangedaan” niet bedreigend zijn, omdat deze ook op een andere manier uitgelegd kunnen worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, althans gedeeltelijk, van feiten 1, 2 en 3 en dat een veroordeling kan volgen voor feiten 4 en 5. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Ten aanzien van feiten 1 en 3, waarbij is ten laste gelegd dat verdachte met een terroristisch misdrijf heeft gedreigd deelt de raadsman het standpunt van de officier van justitie. Ten aanzien van feiten 1, 2 en 3 heeft de raadsman aangevoerd dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een bedreiging van dien aard moet zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geuit dat de redelijke vrees kon ontstaan dat het feit zou kunnen worden gepleegd. De raadsman heeft verwezen naar de zaak van de Hoge Raad, 8 januari 2005, AR7062, waarin verdachte naar hoofdagenten riep ”die kankerwouten, die moeten ze afmaken”. Voor een veroordeling is van belang dat de agenten de vrees konden hebben dat ze het leven konden laten. In die zaak was dat niet bewezen geacht. De raadsman heeft aangevoerd dat de onderhavige zaak vergelijkbaar is met deze zaak, omdat de uitlatingen te algemeen en niet gericht op de gesprekspartners zijn. Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman aangevoerd dat alleen het aanwezig hebben van hetgeen in de tenlastelegging is opgenomen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht feit 3 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Ten aanzien van de bedreiging met een terroristisch misdrijf overweegt de rechtbank als volgt. Het onder 3 ten laste gelegde ziet op de bedreiging van [slachtoffer 2] en/of andere personen.
De feitelijke handelingen van verdachte waar de tenlastelegging op ziet houden in dat hij op zijn facebookpagina danwel een facebookpagina de woorden heeft vermeld: ‘Ja alles open.Baar dan. Weet iedereen wat het motief is als ik straks iedereen. Vermoord de gemeente is op de hoogte en Utrecht is er niks bij’.
De rechtbank stelt vast dat de woorden van verdachte niet specifiek aan [slachtoffer 2] zijn gericht en is van oordeel dat het dreigement niet van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij haar of bij andere personen de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Wat betreft de ‘andere personen’ zoals opgenomen in de tenlastelegging geldt tevens dat niet is gebleken dat ‘andere personen’ daadwerkelijk op de hoogte zijn geraakt van de bedreiging.
Bewezenverklaring ten aanzien van feiten 1, 2, 4A, 4B, 4C, 5A en 5B
De verdachte heeft van het hem tenlastegelegde niet duidelijk en ondubbelzinnig bekend dat hij feiten 1 en 2 heeft gepleegd. De rechtbank acht op grond van na te noemen bewijsmiddelen dit gedeelte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde evenwel wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feiten 1 en 2
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 20 augustus 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 28 maart 2019 heb ik over [slachtoffer 1] gezegd: ”Ik kan hem wel dood maken.” Ik heb gezegd: ”Ik kan de boel wel opblazen hier, want ik heb niets meer om voor te leven.”
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 3 april 2019, opgenomen op pagina 43 tot en met 45 van het dossier van Politie Noord-Nederland met parketnummer 18/730072-19 van 18 april 2019, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
Ik ben werkzaam als teamleider Juridische en Veiligheidszaken van de gemeente Sûdwest Fryslân. Als zodanig ben ik bekend met dhr. [verdachte]. Op 20 februari 2019 was dhr. [verdachte] boos op het gemeentehuis gekomen en had bij de baliemedewerkers behoorlijk heftige uitspraken gedaan. Hij had onder andere gezegd dat als de opvolger van [getuige 3] of zijzelf niet terug zou bellen vandaag, dat hij dan morgen met vaten benzine zou komen. [getuige 2], werkzaam als adviseur Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Sudwest Fryslan, heeft dhr. [verdachte] telefonisch benaderd en hem aangehoord. Hij begon rustig met zijn verhaal, maar uiteindelijk werd hij erg boos. Mijn medewerker hoorde dat dhr. [verdachte] iets in de trant zegt van: "ik draai het gas open thuis en laat de boel in de hens gaan". Op 28 maart 2019 om 13.00 uur is er een gesprek geweest met dhr. [verdachte] op het gemeentehuis te Sneek. Bij het gesprek waren aanwezig [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4]. Ondanks dat dhr. [verdachte] rustig in het gesprek, horen mijn medewerkers dat hij zegt: "Als ik een Nee krijg op de omgang met mijn zoon, dan maak ik [slachtoffer 1] dood". [slachtoffer 1] is de medewerker van de Raad van de Kinderbescherming die betrokken is bij de situatie van dhr. [verdachte]. Als mijn medewerkers hem op zijn uitspraak wijzen dan horen de medewerkers dat dhr. [verdachte] zegt: "dat kan mij niets schelen, want ik heb mijn plannen al gemaakt en als de politie aan de deur komt dan blaas ik de boel op. Ik heb mijn deuren gebarricadeerd/verstevigd voor en achter. Ik heb 2 vaten benzine in huis en als ze komen draai ik het gas open en blaas ik de boel op. Want als ik mijn zoon niet krijg te zien, dan heb ik geen enkele reden meer om te leven, maar ik ga niet alleen". Dhr. [verdachte] heeft gerefereerd aan de aanslag in Utrecht. De uitspraken die dhr. [verdachte] heeft gebruikt naar de medewerkers toe in de afgelopen periode zijn onder andere;
- Ik ga iets doen waar ik heel veel aandacht mee krijg
- Ze maken een terrorist van mij
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 april 2019, opgenomen op pagina 47 en 48 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
Ik ben werkzaam als adviseur Openbare Orde en Veiligheid bij de gemeente Sûdwest
Fryslân. Op 20 februari 2019 was dhr. [verdachte] boos op het gemeentehuis gekomen en had hij bij de baliemedewerkers behoorlijk heftige uitspraken gedaan. Hij had onder andere gezegd dat als ik of mijn collega [getuige 3] niet terug zou bellen vandaag, dan zou hij morgen met gasflessen en of benzine komen. Ik heb hem vervolgens gebeld en hem voor de eerste keer gesproken. Ik hoorde dat hij zei, dat hij het gas open zou draaien thuis en dat de boel in de hens zou gaan. Op 28 maart 2019 om 13.00 uur was er een gesprek met dhr. [verdachte] op het gemeentehuis van de gemeente Sûdwest Fryslân te Sneek. Bij het gesprek waren tevens aanwezig mijn collega [getuige 3] en [getuige 4]. Ondanks dat dhr. [verdachte] rustig in het gesprek, hoorde ik dat hij zei: "als ik een Nee krijg op de omgang met mijn zoon, dan maak ik [slachtoffer 1] dood". [slachtoffer 1] is de medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming die betrokken is bij de situatie van dhr. [verdachte]. Ik hoorde dat dhr. [verdachte] vervolgens zei: "Ik heb mijn plannen al gemaakt en als de politie aan de deur komt, dan blaas ik de boel op". Tevens hoorde ik hem zeggen: "Ik heb mijn deuren gebarricadeerd/verstevigd voor en achter. Ik heb 2 vaten benzine in huis en als ze komen draai ik het gas open en blaas ik de boel op. Want als ik mijn zoon niet krijg te zien dan heb ik geen enkele reden meer om te leven, maar ik ga niet alleen". Dhr. [verdachte] refereerde naar de aanslag in Utrecht.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 april 2019, opgenomen op pagina 50 tot en met 52 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3]:
Ik ben werkzaam als beleidsadviseur Openbare Orde en Veiligheid bij de gemeente Sudwest Fryslan. Ik ben betrokken bij dhr. [verdachte]. In de contacten en gesprekken die ik met dhr. [verdachte] had, heeft hij tot ons gesprek op 28 maart jl. in mijn bijzijn niet specifiek iemand of een medewerker bedreigd. Hij uitte wel in algemene termen dreigementen. Voorbeelden hiervan zijn:
"ze maken een terrorist van mij";
"als ik mijn kind niet te zien krijg, gaan er slachtoffers vallen";
"ik weet ze allemaal te vinden, ik kan jullie allemaal verrassen".
Dit gesprek was op 28 maart in het gemeentehuis te Sneek. Tijdens zijn gesprek uitte hij dreigementen over betrokken medewerkers. Hij gaf ook aan dat hij voor zich zag hoe e.e.a. zou gebeuren. Tijdens dit gesprek op 28 maart hoorde ik hem de volgende dingen zeggen:
"Als ik een nee te horen krijg, dat ik geen omgang krijg met mijn zoon, dan maak ik [slachtoffer 1] (medewerker RvdK Almelo) dood";
"Ik heb thuis twee blikken benzine op zolder. Als ze me komen halen, dan steek ik die in de hens en ik hoop dat dan het hele huizenblok wordt weggemaaid";
"Als ik een nee te horen krijg, dan heeft het leven geen zin meer, maar ik ga niet alleen. Ik zorg ervoor dat er vragen worden gesteld over hoe dit zo ver heeft kunnen komen en dan zal duidelijk worden hoe het systeem mij kapot heeft gemaakt".
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 april 2019, opgenomen op pagina 54 tot en met 56 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van L. [getuige 4]:
Ik ben werkzaam als maatschappelijk werker bij het gebiedsteam Zuid te Sneek. Ik ben betrokken bij de casus van dhr. [verdachte]. Op 28 maart 2019 is er een gesprek geweest met dhr. [verdachte] op het gemeentehuis, te Sneek. Bij het gesprek waren tevens aanwezig [getuige 2] en [getuige 3], beide beleidsadviseurs van Openbare orde en Veiligheid van de gemeente Sudwest Fryslan. Ondanks dat dhr. [verdachte] rustig in het gesprek, hoor ik dat hij zegt: "als ik een Nee krijg op de omgang met mijn zoon, dan maak ik [slachtoffer 1] dood". [slachtoffer 1] is de medewerker van de Raad van de Kinderbescherming die betrokken is bij de situatie van dhr. [verdachte]. Ik hoorde dat [getuige 2] dhr. [verdachte] aansprak op zijn bedreiging die hij uitte. Ik hoorde dat dhr. [verdachte] vervolgens zei: "dat kan mij niets schelen, want ik heb mijn plannen al gemaakt en als de politie aan de deur komt dan blaas ik de boel op". Tevens hoor ik hem zeggen: "Ik heb mijn deuren gebarricadeerd/verstevigd voor en achter. Ik heb 2 vaten benzine in huis en als ze komen draai ik het gas open en blaas ik de boel op. Want als ik mijn zoon niet krijg te zien dan heb ik geen enkele reden meer om te leven, maar ik ga niet alleen". Dhr. [verdachte] refereert naar de aanslag in Utrecht.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 april 2019, opgenomen op pagina 64 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik ben werkzaam als raadsonderzoeker voor de Raad van de Kinderbescherming. Op 26 maart 2019 werd ik gebeld door [verdachte]. Ik hoorde dat [verdachte] een week later op het gemeentehuis is geweest voor gesprekken met onder andere de politie en gemeente. Hier zou hij het volgende hebben gezegd: "Bij een negatief advies ga ik hem doodmaken". Maandag middag hoorde ik dit van de politie en hier schrok ik erg van. Ik ben erg bang dat hij zijn woorden ten uitvoer zou brengen.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 april 2019, opgenomen op pagina 125 en 126 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Je zou gezegd hebben dat je twee vaten benzine in huis zou hebben, je het gas open zou draaien en dat je de deuren gebarricadeerd had. Wat kan je daarover verklaren?
A: Ja, zulk soort dingen speelt door je hoofd op het laatst. Ik heb twee tankjes benzine in de auto.
V: 'Ik heb niks meer te verliezen'
A: Ik heb niks te verliezen nee, alles is me afgenomen.
V: 'Ze maken een terrorist van mij'
A: Ja. Beloven en niks doen.
Overwegingen rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Anders dan de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met een terroristisch misdrijf. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat onder terroristisch oogmerk wordt verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Verdachte heeft zijn uitlatingen gedaan in een gesprek met medewerkers van de overheid. Dit betreft medewerkers die verdachte onder andere hulp en bijstand verleenden met betrekking tot de mogelijkheden tot omgang met zijn zoon. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen dat verdachte door dreigementen te uiten de overheid heeft willen dwingen de omgang met zijn zoon mogelijk te maken. Onder andere de dreigementen, inhoudende dat verdachte met gasflessen en benzine naar het gemeentehuis zou komen als hij niet werd teruggebeld, alsook dat hij de boel zou opblazen als de politie kwam, wijzen naar het oordeel van de rechtbank op een terroristisch motief. Dit wordt versterkt doordat verdachte op 28 maart 2019 heeft verwezen naar Utrecht waar tien dagen eerder, op 18 maart 2019, een schietincident met dodelijke afloop en meerdere slachtoffers had plaatsgevonden.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde uitlatingen van dien aard zijn en zijn gedaan onder zodanige omstandigheden dat hierdoor bij betrokkenen de redelijke vrees kon ontstaan dat er een terroristisch misdrijf kon worden gepleegd.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in het gesprek op 28 maart 2019 heeft aangegeven dat hij [slachtoffer 1] wel dood kan maken. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij boos en gefrustreerd was, maar dat hij niet heeft gezegd dat hij [slachtoffer 1] dood gaat maken.
De rechtbank overweegt dat de drie getuigen die bij het gesprek aanwezig waren allemaal over dezelfde uitlating van verdachte hebben verklaard. De rechtbank begrijpt dat het voor verdachte erg frustrerend is dat hij zijn kind al lange tijd niet heeft gezien en dat de mededeling dat dit nog langer zal duren boosheid en frustraties bij hem heeft opgeroepen. Dit is echter geen vrijbrief om vervolgens dergelijke op de persoon gerichte bedreigende uitlatingen te doen.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte gedane uitlating van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat hierdoor bij [slachtoffer 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
Ten aanzien van feiten 4A, 4B, 4C, 5A en 5B
Voor het overige volstaat de rechtbank ten aanzien van het onder 4A, 4B, 4C, 5A en 5B bewezen verklaarde, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 augustus 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 18 april 2019, opgenomen op pagina 103 tot en met 105 van het dossier van Politie Noord-Nederland met parketnummer 18/730072-19 van 18 april 2019, inhoudende de verklaring van verbalisanten;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 18 april 2019, opgenomen op pagina 109 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 18 april 2019, opgenomen op pagina 113 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisanten;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 1 april 2019, opgenomen op pagina 130 tot en met 138 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 19 april 2019, los bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 29 mei 2019, los bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant;
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 19 april 2019, los bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte.
Overweging rechtbank ten aanzien van feit 5A
De raadsman heeft aangevoerd dat ten aanzien van feit 5 enkel het voorhanden hebben bewezen kan worden verklaard. De rechtbank overweegt dat verdachte bij de politie, alsook ter terechtzitting heeft verklaard dat hij drie keer heeft geprobeerd een hennepkwekerij op te zetten. Verdachte heeft verklaard zelf de hennepkwekerij te hebben aangelegd, alsook dat hij 1,5 jaar geleden is begonnen met het telen van hennep. In die tijd heeft verdachte één geslaagde oogst en twee mislukte oogsten gehad. Ook heeft verdachte bij de politie verklaard dat de twee zakken met henneptoppen, van totaal 2 kilo, die in zijn woning zijn aangetroffen, zijn oogst was. Gelet op deze bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.