1.3.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 oktober 2018, opgenomen op pagina's 72 en 73 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1], wonend aan de [straatnaam] te Leeuwarden:
Ik was vanochtend, 13 oktober 2018 omstreeks 9.30 uur, in mijn woning. Ik keek uit het raam en zag dat een man tegenover een oudere man stond. Ik zag dat de man een houten balk in zijn beide handen boven zijn hoofd vasthield en dat deze balk ongeveer een dikke meter boven het hoofd van de man uitstak. Ik zag dat de man met de houten balk, kennelijk opzettelijk en met kracht, van boven naar beneden bewegend, in de richting van het hoofd van de oudere man sloeg. Ik zag dat de oudere man zijn beide handen voor zijn hoofd gekruist hield om enigszins bescherming te creëren tegen de balk. Ik zag dat de man de oudere man met de balk hard op de armen sloeg met een soort hakbeweging. Ik zag dat de balk de oudere man op de armen raakte.
Naar aanleiding van het betoog van de raadsman dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft ontkend dat het zijn bedoeling was om het slachtoffer dood te slaan. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, blijkt ook niet op andere wijze dat het de bedoeling van verdachte was om aangever van het leven te beroven. Daarom dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of sprake was van voorwaardelijk opzet op dit gevolg.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte bewust tweemaal met een balk, van boven naar beneden bewegend, in de richting van het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. In reactie op de dreigende klappen heeft het slachtoffer zijn armen omhoog gebracht en boven zijn hoofd gehouden, teneinde te proberen de slagen af te weren.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer enkel een tik op zijn armen wilde geven volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank zal deze verklaring dan ook terzijde schuiven.
Voorts blijkt uit de bovenstaande bewijsmiddelen dat de balk bij de eerste slag de rechterarm van het slachtoffer heeft geraakt en bij de tweede slag de linkerarm van het slachtoffer. Hierdoor zijn beide armen van het slachtoffer en ook de balk waarmee werd geslagen gebroken. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte met kracht heeft geslagen. Verdachte heeft overigens ook verklaard dat hij heel hard geslagen heeft.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer tweemaal met kracht met de balk op zijn hoofd zou hebben geslagen, indien het slachtoffer zijn armen niet boven zijn hoofd zou hebben gehouden en de klappen niet met zijn armen zou hebben opgevangen.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd en de daarin gelegen hersenen kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn en dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat het meerdere malen met kracht met een hard voorwerp op het hoofd slaan leidt tot dodelijk (hersen)letsel. Verdachte moet dit, net als ieder ander weldenkend mens, hebben geweten.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, te weten het met kracht met een balk tweemaal in de richting van het hoofd van het slachtoffer slaan, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijke opzet had op de dood van het slachtoffer.
Oordeel van de rechtbank over de zaak met parketnummer 18/720032-19
De rechtbank past ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720032-19 onder 1. en 2. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.