ECLI:NL:RBNNE:2019:3917

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
18/720132-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere bedrijfsinbraken met hoge recidivekans

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 september 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich op zes verschillende dagen schuldig heeft gemaakt aan bedrijfsinbraken in Leeuwarden. De verdachte, geregistreerd als veelpleger met een hoog recidiverisico, heeft flessen drank weggenomen uit een horecagelegenheid die toebehoorden aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarbij rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft bekend en dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van de diefstallen. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte onder bewind staat en niet zelfstandig kan procederen. De rechtbank heeft wel een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 300,00 voor de materiële schade die de benadeelde partij heeft geleden. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat onduidelijk was of de proeftijd nog liep op het moment van de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720132-19
ad informandum gevoegd parketnummer 18/720132-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/730360-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 september 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad, Larserdreef 300.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 augustus 2019. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 juni 2019, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, in of uit een pand (horecagelegenheid), gelegen aan of bij de [straatnaam] , een aantal flessen drank, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het bedrijf [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen flessen drank onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 21 juni 2019, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden in of uit een pand (horecagelegenheid), gelegen aan of bij de [straatnaam] , een aantal flessen drank, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het bedrijf [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen flessen drank onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks 22 juni 2019, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, in of uit een pand (horecagelegenheid), gelegen aan of bij de [straatnaam] , een aantal flessen drank, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het bedrijf [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen flessen drank onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
4.
hij op of omstreeks 25 juni 2019, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, op of omstreeks de tijdstippen tussen 01.24 uur en 01.39 uur en/of op of omstreeks de tijdstippen tussen 05.30 uur en/of 05.37 uur, (telkens) in of uit een pand (horecagelegenheid), gelegen aan of bij de [straatnaam] , (meermalen) een aantal flessen drank, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het bedrijf [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen flessen drank onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
5.
hij op of omstreeks 26 juni 2019, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, in of uit een pand (horecagelegenheid), gelegen aan of bij de [straatnaam] , een aantal flessen drank, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het bedrijf [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen flessen drank onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1, 2, 3, 4 en 5.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat een bewezenverklaring kan volgen voor feiten 1, 2, 3, 4, 5 en dat het ad-informandum bij de strafoplegging kan worden meegewogen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feiten 1, 2, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 augustus 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 26 juni 2019, opgenomen op pagina 18 en 19 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019169367 van 1 juli 2019, inhoudend de verklaring van [medewerker] namens [benadeelde partij] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 30 juni 2019, opgenomen op pagina 22 tot en met 24 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [medewerker] namens [benadeelde partij] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 26 juni 2019, opgenomen op pagina 25 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisanten;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 29 juni 2019, opgenomen op pagina 39 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 2, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 juni 2019, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, uit een pand, horecagelegenheid, gelegen aan de [straatnaam] , een aantal flessen drank, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan het bedrijf [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen flessen drank onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
2.
hij op 21 juni 2019, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden uit een pand, horecagelegenheid, gelegen aan de [straatnaam] , een aantal flessen drank, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan het bedrijf [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen flessen drank onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
3.
hij op 22 juni 2019, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, uit een pand, horecagelegenheid, gelegen aan de [straatnaam] , een aantal flessen drank, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan het bedrijf [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen flessen drank onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
4.
hij op 25 juni 2019, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, omstreeks de tijdstippen tussen 01.24 uur en 01.39 uur en omstreeks de tijdstippen tussen 05.30 uur en 05.37 uur, telkens uit een pand, horecagelegenheid, gelegen aan de [straatnaam] , een aantal flessen drank, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan het bedrijf [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte telkens die weg te nemen flessen drank onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
5.
hij op 26 juni 2019, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, uit een pand, horecagelegenheid, gelegen aan de [straatnaam] , een aantal flessen drank, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan het bedrijf [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen flessen drank onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
2. Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
3. Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
4. Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming, meermalen gepleegd.
5. Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2, 3, 4 en 5 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij bijzondere voorwaarden. Als voorwaarde bepleit de raadsvrouw te bepalen dat verdachte ambulante woonbegeleiding zal krijgen en te bepalen dat verdachte, indien hij daar onvoldoende aan meewerkt, aangemeld kan worden voor beschermd wonen. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, indien de rechtbank van oordeel is dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest geen recht doet aan de situatie, verdachte bereid is een taakstraf uit te voeren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van Reclassering Tactus Verslavingszorg d.d. 6 augustus 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, dat hiermee is afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in korte tijd op zes verschillende dagen schuldig gemaakt aan bedrijfsinbraken bij [benadeelde partij] in Leeuwarden. Verdachte heeft iedere keer opnieuw het wilsbesluit genomen om flessen drank weg te nemen en heeft deze flessen drank verkocht om zijn eigen verslaving te bekostigen. Verdachte heeft met zijn handelen aangetoond geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Bedrijfsinbraken veroorzaken overlast en schade aan ondernemers. Als reactie op deze strafbare feiten dient een gevangenisstraf het uitgangspunt te zijn.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Uit het reclasseringsadvies volgt dat verdachte sinds 1 januari 2016 als veelpleger staat geregistreerd. De reclassering schat het recidiverisico hoog in en noemt als criminogene factoren zijn verslavingsproblematiek, financiën, psychosociale problematiek, waaronder onvoldoende coping bij oplopende stress of bij (grote) tegenslagen.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij beseft welke fouten hij maakt en dat hij hiermee aan de slag wil gaan. Gelet op de bewezenverklaarde feiten, alsmede de justitiële documentatie van verdachte acht de rechtbank een deels voorwaardelijke straf echter niet aan de orde. De rechtbank overweegt dat verdachte in het verleden al vele kansen heeft gekregen, hetgeen verdachte er niet van heeft weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] , vertegenwoordigd door [medewerker] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.861,76 ter vergoeding van materiële schade en € 550,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd een bedrag van € 1.480,00 toe te wijzen, bestaande uit € 930,00 materiële schade en € 550,00 immateriële schade, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de materiële schade heeft hij daartoe aangevoerd uit te gaan van het aantal flessen, te weten 35, waarover verdachte heeft verklaard deze te hebben weggenomen. Ten aanzien van de kosten van de flessen drank is de officier van justitie uitgegaan van de prijs per fles die de benadeelde partij heeft aangegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte een bewindvoerder heeft, die formeel opgeroepen had moeten worden voor de zitting. Nu dat niet is gebeurd moet de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een B.V. geen immateriële schade kan leiden. De raadsvrouw heeft bepleit geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen en heeft daartoe aangevoerd dat de vordering onvoldoende onderbouwd is.
Oordeel van de rechtbank
Ter terechtzitting is gebleken dat het vermogen van verdachte onder beschermingsbewind is gesteld, als bedoeld in de artikelen 1:431 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. Hierdoor mist verdachte de (zelfstandige) bevoegdheid tot beheer en beschikking over zijn vermogen. Die bevoegdheid ligt bij de bewindvoerder, die verdachte bij de vervulling van zijn taak ook in rechte vertegenwoordigt. Hieruit volgt dat verdachte niet bevoegd is zelfstandig te procederen met betrekking tot de tegen hem ingestelde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij. Niet is gebleken dat de bewindvoerder de raadsvrouw van verdachte heeft gemachtigd tot het voeren van verweer tegen deze vordering. Oproeping van de bewindvoerder, om de procedure van verdachte als formele procespartij over te nemen, acht de rechtbank in dit stadium een onevenredige belasting van het strafproces. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, zie ECLI:NL:GHARL:2018:6710. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt echter vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar civielrechtelijke criteria aansprakelijk is voor de schade die hij door het hiervoor bewezenverklaarde feit heeft veroorzaakt. Dat de rechtbank de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaart, staat er niet aan in de weg dat de rechtbank verdachte ter vergoeding van de veroorzaakte schade, de schadevergoedingsmaatregel oplegt.
Uit het dossier en de verklaring van verdachte volgt dat de benadeelde partij schade heeft geleden. Het door de benadeelde partij gevorderde schadebedrag wijkt met betrekking tot het aantal weggenomen flessen af van de hoeveelheid waarover verdachte heeft verklaard. Nu de benadeelde partij een onderneming betreft, is de rechtbank van oordeel dat de vordering beter onderbouwd had moeten en kunnen worden. Ook de gevorderde schade met betrekking tot de uren besteed aan de afhandeling acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Ditzelfde geldt ten aanzien van het schadebedrag van de schoenen.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 300,00. Voor de berekening van dit bedrag gaat de rechtbank uit van de verklaring van verdachte dat hij 30 flessen heeft weggenomen. Gemiddeld genomen schat de rechtbank de inkoopwaarde per weggenomen fles op € 10,00.
De rechtbank acht oplegging van de schadevergoedingsmaatregel passend en zal die opleggen voor een bedrag van € 300,00.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 15 maart 2016 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen, waarvan 448 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 21 februari 2017. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 24 juli 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf af te wijzen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de vordering feitelijk al geëxecuteerd is.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het onduidelijk is of de proeftijd is verlopen. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de vordering af te wijzen, omdat de vordering eerder is toegewezen en toewijzing van de vordering niet in verhouding staat met de aard en de omvang van de bewezenverklaarde feiten.
Oordeel van de rechtbank
Ter terechtzitting is onduidelijkheid ontstaan over de termijn van de proeftijd van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf. De rechtbank overweegt het volgende.
De proeftijd is ingegaan op 21 februari 2017 en loopt voor de duur van twee jaren. Een proeftijd loopt niet gedurende de tijd dat verdachte rechtens de vrijheid is ontnomen. Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat de proeftijd van de onderhavige vordering eindigde op 30 juni 2019. De raadsvrouw heeft berekend dat de proeftijd is geëindigd op 16 mei 2019. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie een stuk overhandigd waaruit blijkt dat de proeftijd liep tot 19 juli 2019. Het door de officier van justitie overgelegde stuk biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzicht in de termijn van de proeftijd.
Op grond van het hiervoor overwogene is het voor de rechtbank niet mogelijk om zonder enige twijfel vast te stellen of de proeftijd nog liep op het moment dat verdachte de bewezenverklaarde feiten in onderhavig vonnis heeft gepleegd. De rechtbank verklaart de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk in de vordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Benadeelde partij

Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , te betalen een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 300,00 aan materiële schade.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/730360-15:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 september 2019.
Mr. Dölle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.