ECLI:NL:RBNNE:2019:3919

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
18/720079-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor winkeldiefstal en het voorhanden hebben van harddrugs met bijzondere voorwaarden

Op 3 september 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal en het voorhanden hebben van harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 april 2019 in Leeuwarden opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden amfetamine en MDMA, en dat hij op dezelfde dag een zakje diepvries friet heeft gestolen uit een winkelpand. De verdachte is bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.R. Rauwerda, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous. De rechtbank heeft de feiten wettig en overtuigend bewezen verklaard, mede op basis van de verklaring van de verdachte en diverse processtukken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 62 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Als bijzondere voorwaarde is opgelegd dat de verdachte een ambulante behandeling zal volgen. Daarnaast is er een taakstraf van 80 uren opgelegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet in het belang van de verdachte zou zijn, gezien zijn recente pogingen om hulp te zoeken en zijn vrijlating uit detentie. De vordering na voorwaardelijke veroordeling is afgewezen, omdat eerder al een beslissing was genomen over deze vordering. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720079-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/730177-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 september 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder
bekende feitelijke woon- of verblijfplaats.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 augustus 2019.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 april 2019 te Leeuwarden opzettelijk aanwezig heeft gehad (onder meer)
- ongeveer 9,39 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- ongeveer 16,54 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
- ongeveer 17,93 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- ongeveer 0,68 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- ongeveer 5,64 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- ongeveer 0,70 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- ongeveer 0,65 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
zijnde amfetamine en/of MDMA (elk) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 30 april 2019 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen in/uit een winkelpand, gelegen aan of bij de [straatnaam], aldaar, een zakje diepvries friet (merk Aviko), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat een bewezenverklaring kan volgen voor feiten 1 en 2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 augustus 2019;
2. een schriftelijk bescheid, inhoudend een aangifteformulier winkeldiefstal van 30 april 2019, opgenomen op pagina 35 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019155517 van 18 juni 2019;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 30 april 2019, opgenomen op pagina 36 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisanten;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 april 2019, opgenomen op pagina 38 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 1 mei 2019, opgenomen op pagina 50 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen van 20 mei 2019, opgenomen op pagina 79 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisanten;
7. een schriftelijk bescheid, inhoudend een rapport NFiDENT van 15 mei 2019, opgenomen op pagina 87 van voornoemd dossier;
8. een schriftelijk bescheid, inhoudend een rapport NFiDENT van 15 mei 2019, opgenomen op pagina 88 van voornoemd dossier;
9. een schriftelijk bescheid, inhoudend een rapport NFiDENT van 15 mei 2019, opgenomen op pagina 89 van voornoemd dossier;
10. een schriftelijk bescheid, inhoudend een rapport NFiDENT van 15 mei 2019, opgenomen op pagina 90 van voornoemd dossier;
11. een schriftelijk bescheid, inhoudend een rapport NFiDENT van 15 mei 2019, opgenomen op pagina 91 van voornoemd dossier;
12. een schriftelijk bescheid, inhoudend een rapport NFiDENT van 15 mei 2019, opgenomen op pagina 92 van voornoemd dossier;
13. een schriftelijk bescheid, inhoudend een rapport NFiDENT van 15 mei 2019, opgenomen op pagina 93 van voornoemd dossier;
14. een schriftelijk bescheid, inhoudend een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 30 april 2019, opgenomen op pagina 2 van voornoemd dossier;
15. een schriftelijk bescheid, inhoudend een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 30 april 2019, opgenomen op pagina 3 van voornoemd dossier;
16. een schriftelijk bescheid, inhoudend een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 30 april 2019, opgenomen op pagina 5 van voornoemd dossier;
17. een schriftelijk bescheid, inhoudend een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 30 april 2019, opgenomen op pagina 8 van voornoemd dossier;
18. een schriftelijk bescheid, inhoudend een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 30 april 2019, opgenomen op pagina 10 van voornoemd dossier.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 30 april 2019 te Leeuwarden opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 9,39 gram van een materiaal bevattende amfetamine en
- 16,54 gram van een materiaal bevattende amfetamine,
- 17,93 gram van een materiaal bevattende amfetamine en
- 0,68 gram van een materiaal bevattende MDMA en
- 5,64 gram van een materiaal bevattende MDMA en
- 0,70 gram van een materiaal bevattende amfetamine en
- 0,65 gram van een materiaal bevattende MDMA
zijnde amfetamine en MDMA, elk een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij op 30 april 2019 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in een winkelpand, gelegen aan de [straatnaam], een zakje diepvries friet, merk Aviko, geheel toebehorende aan [benadeelde partij]
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
2. Diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van één dag, alsmede een taakstraf. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf strikt genomen in de rede ligt, maar dat een dergelijke straf gelet op het feit dat verdachte net op vrije voeten is en probeert te voldoen aan de voorwaarden die de politierechter in het vonnis van 28 juni 2019 heeft gewezen, niet in zijn belang is. Dit alles zou teniet gedaan worden als verdachte opnieuw een gevangenisstraf opgelegd krijgt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal en het voorhanden hebben van hoeveelheden harddrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs gevaren voor de volksgezondheid opleveren en dat drugs zeer verslavend zijn. Met het plegen van de winkeldiefstal heeft verdachte blijk gegeven het eigendomsrecht van de winkel niet te respecteren. Winkeldiefstallen veroorzaken bovendien overlast en schade bij winkeliers. Voor de bewezenverklaarde feiten dient een gevangenisstraf het uitgangspunt te zijn.
De rechtbank heeft er bij de strafbepaling rekening mee gehouden dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank acht het ongelukkig dat de onderhavige feiten niet tegelijkertijd met de feiten in de zaak waarin de politierechter op 28 juni 2019 vonnis heeft gewezen, konden worden afgedaan. Verdachte is kortgeleden vrijgekomen uit detentie en heeft stappen ondernomen om hulpverlening op gang te laten komen. Gelet op het vonnis van de politierechter van 28 juni 2019 is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Bij dit vonnis is mede beslist op de onderhavige vordering na voorwaardelijke veroordeling. De politierechter heeft de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, met aftrek van de vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 14fa van het Wetboek van strafrecht en de proeftijd ten aanzien van het resterende deel van de voorwaardelijke straf verlengd. Aan die proeftijd zijn bijzondere voorwaarden gekoppeld. De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf het onlangs in gang gezette traject zal doorkruisen, hetgeen niet in het belang van verdachte, alsook niet in het belang van de samenleving is. Om die reden zal de rechtbank enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Ter voorkoming van recidive in de toekomst acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf nodig. De rechtbank zal daaraan als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting koppelen, zodat verdachte een stok achter de deur heeft om zijn leven een positieve wending te geven. Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf op zijn plaats.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 62 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarde dat verdachte een ambulante behandeling zal volgen, alsmede een taakstraf voor de duur van 80 uren passend en oplegging daarvan geboden.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 3 oktober 2017 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 18 oktober 2017. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. De rechter-commissaris heeft op 3 mei 2019 het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging gegeven. De politierechter heeft d.d. 28 juni 2019 een beslissing genomen ten aanzien van de onderhavige vordering en heeft daarbij de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de voorwaardelijke straf gelast, met aftrek van de reeds ondergane vrijheidsbeneming, alsmede verlenging van de proeftijd ten aanzien van het resterende deel van de voorwaardelijke straf, met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan een intake en behandeling bij VNN en meewerken aan verdiepingsdiagnostiek.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 26 juli 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangevoerd dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling dient te worden afgewezen, omdat op 28 juni 2019 op deze vordering is beslist.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de vordering na voorwaardelijke veroordeling af te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de beslissing die bij onherroepelijk vonnis van 28 juni 2019 ten aanzien van de vordering voorwaardelijke veroordeling is genomen, wijst de rechtbank de onderhavige vordering af.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 62 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 60 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de reclassering van het Leger des Heils, op het adres Floris Versterstraat 2 te Leeuwarden en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode, die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd en op door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang die instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van Verslavingszorg Noord Nederland of een soortgelijke door de reclassering te bepalen instelling voor forensische verslavingszorg, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van deze behandeling door of namens de instelling worden gegeven, zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
en veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/730177-17:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 3 oktober 2017.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. de Wit, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 september 2019.
Mr. Dölle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.