ECLI:NL:RBNNE:2019:400

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
18/940020-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige wegens mishandeling en diefstal met bedreiging

Op 5 februari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2002, die werd beschuldigd van mishandeling en diefstal met bedreiging. De zaak kwam voort uit twee incidenten: de eerste vond plaats op 6 mei 2018 in Hoogeveen, waar de verdachte tijdens een ruzie met een medebewoner van een asielzoekerscentrum (AZC) een mes gebruikte om het slachtoffer, [slachtoffer 1], te verwonden. De rechtbank oordeelde dat het opzet op de mishandeling in voorwaardelijke zin bewezen was, maar sprak de verdachte vrij van de zwaardere aanklachten van poging tot moord en zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op zwaar letsel.

Het tweede incident vond plaats op 4 juni 2018 in Brussel, waar de verdachte vijf sweatshirts heeft gestolen uit een winkel, waarbij hij de beveiligers bedreigde met een mes. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 155 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte het belang van begeleiding door de jeugdreclassering om recidive te voorkomen. De uitspraak bevatte ook bijzondere voorwaarden voor de verdachte, waaronder meldplicht en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/940020-18

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

5 februari 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzitting van
22 januari 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H. Jonker-Van Dijk, advocaat te Beilen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 mei 2018 te Hoogeveen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van
het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] (meermalen)
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de borst en/of
de buik en/of de lip, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of
geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 06 mei 2018 te Hoogeveen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1]
), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet die [slachtoffer 1] (meermalen) met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de borst en/of de buik en/of de lip,
althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of
geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 06 mei 2018 te Hoogeveen
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de borst en/of de buik en/of de lip,
althans het lichaam, te steken en/of te snijden en/of te slaan;
2.
hij op of omstreeks 04 juni 2018 te Brussel met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (5) sweatshirts, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld
en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij
verdachte een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting
van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gehouden en/of zichtbaar tijdens
het rennen aanwezig heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 04 juni 2018 te Brussel met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (5) sweatshirts, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair ten laste gelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat mogelijke gevolgen van het steken met een mes op de plekken waar aangever is geraakt, niet zijn onderzocht. Daarnaast kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld hoe groot het mes was waarmee verdachte heeft gestoken en welke bewegingen verdachte met het mes heeft gemaakt. Er is derhalve onvoldoende bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft eveneens vrijspraak gevorderd van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde nu niet is komen vast te staan welk (ernstig) letsel met het mes toegebracht had kunnen worden.
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd. Nu alleen verdachte heeft verklaard dat hij zichzelf moest verdedigen en de getuigen niet over een bedreigende situatie hebben verklaard, is niet gebleken dat er
sprake was van een noodweersituatie waarin zelfverdediging noodzakelijk was.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde. Nu op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] met een mes heeft bedreigd, dient verdachte van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van het dossier niet is komen vast te staan dat verdachte opzet heeft gehad aangever te doden of om hem (zwaar lichamelijk) letsel toe te brengen. Zo zijn er oppervlakkige verwondingen bij aangever geconstateerd en is niet onderzocht dat het aangetroffen schilmesje een geschikt middel is om iemand te doden of om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte al een lange tijd niet goed in zijn vel zat. Deze persoonlijke omstandigheden en de belediging van verdachtes moeder door aangever hebben ervoor gezorgd dat verdachte, op het moment dat hij door aangever werd aangevallen, excessief van zich af heeft geslagen.
Ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft ontkend dat hij kleding heeft gestolen bij de [benadeelde partij] en dat hij een mes heeft gebruikt om de beveiliging te bedreigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 primair en het onder 1 subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 mei 2018, opgenomen op pagina 11 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R018043 d.d. 4 juli 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Die jongen waar ik gisteren ruzie mee had is mijn buurjongen in het AZC. (…) Ik was met mijn handen aan het wapperen en op een gegeven moment pakt hij mijn handen. Hij heeft vervolgens een mes uit zijn zak gehaald en begon hij bewegingen te maken waardoor hij mij heeft geraakt. Hij heeft me maar twee keer geraakt. (…) Toen we onderweg waren naar het ziekenhuis toen voelde ik pijn rondom de wonden.
2. Een geneeskundige verklaring, op 6 mei 2018 opgemaakt en ondertekend door J. Dekker, forensisch arts KNMG, opgenomen op pagina 42 voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2001.
Datum incident: 6 mei 2018.
Opgegeven toedracht: Was bij een vechtpartij betrokken op het AZC Hoogeveen en is daarbij twee keer gestoken. Een keer in de borst en een keer in de buik.
lichaamsdeel borst
beschrijving Rechts aan de voorzijde van de borstkas, iets onder de tepellijn en enkele centimeters naast het borstbeen, bevindt zich een, niet bloedend, penetrerend huidletsel met gladde wondranden. De diepte van het steekkanaal is niet goed te bepalen, maar lijkt hooguit 1-2 cm. De lengte van de steekpoort bedraagt ca 1 cm.
soort Steekwond
lichaamsdeel buik
beschrijving Links in de buik bevindt zich penetrerend huidletsel met gladde wondranden, bloedend bij manipulatie van de wondranden.
De breedte van de steekpoort bedraagt ca. 2-2,5 cm.
De diepte van het steekkanaal lijkt beperkt te zijn tot 1-2 cm.
soort Steekwond
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 3 juli 2018, opgenomen op pagina 71 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Op een zondag hij kwam naar ons toe. (…) Toen begon hij mij uit te schelden voor je moeder is kut, je moeder is kut. Ik werd hierop heel erg boos en kwaad. Er lagen keukenspullen en daar lag ook een mes en die heb ik aangeraakt. Ik werd boos en ging helemaal door het lint omdat hij mij vertelde dat mijn moeder kut was. (…) Ik had het mes in mijn rechterhand en heb hem geslagen met mijn rechterhand terwijl ik daarmee het mes vasthield. Het kan zijn dat [slachtoffer 1] hierdoor letsel heeft opgelopen.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 4 juni 2018, opgenomen in het dossier van Politie Brussel Hoofdstad Ixelles, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik ben beveiligingsagent. Op 4 juni 2018 werkte ik in de winkel [benadeelde partij] te Brussel. Ik was bij de ingang van de winkel ter hoogte van de detectiepoorten toen ik zag dat een man, die verdacht leek, door de poorten liep en de winkel uitging. De detectiepoorten gingen af en ik riep: "Mijnheer" om hem te laten stoppen. Ik vroeg vervolgens met mijn radio om versterking, zodat mijn collega hem zou aanhouden. Wij hielden hem bij de arm vast en vroegen hem om ons te volgen. Wij gingen de [benadeelde partij] binnen en constateerden dat in zijn rugzak meerdere artikelen zaten die in de winkel waren gestolen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 4 juni 2018, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik ben beveiligingsagent. Op 4 juni 2018 hoorde ik een radiomelding waarbij een collega bij [benadeelde partij] om versterking vroeg. Wij hielden de dief staande. Wij brachten de dief terug in een lokaal achter in de winkel in afwachting van de komst van de politie. Ik zag de dief opstaan en in zijn tas kijken. Hij kwam dichter bij mij. Ik zag dat hij een zakmes in de rechter hand hield en ging dus achteruit en toen ging de man weg via de nooduitgang. Ik wil hieraan toevoegen dat toen hij zijn mes in de hand had, het mes open was, met het punt in mijn richting.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juni 2018, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 4 juni 2018 om 14:30 uur wordt de patrouille gevraagd om zich te begeven te 1000 Brussel, Nieuwstraat op het kruispunt met de Koolstraat. De patrouille neemt ter plaatse contact op met de bewakingsagent [getuige] . Deze verklaart dat hij [verdachte] staande heeft gehouden samen met bewakingsagenten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] na een winkeldiefstal in de winkel [benadeelde partij] .
Gestolen voorwerpen
5 sweatshirts voor een totale waarde van 44 euro.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Feit 1 meer subsidiair
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn en letsel. De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte tijdens een ruzie met een medebewoner van het AZC uit boosheid een mes heeft gepakt. Met het mes in de hand heeft verdachte aangever tegen de borst en buik geslagen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door op een dergelijke manier te handelen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever pijn en letsel zou toebrengen. Uit de geneeskundige verklaring volgt dat bij verdachte twee steekwonden zijn geconstateerd. Het slaan met een mes tegen de buik en borst levert een aanmerkelijke kans op pijn of letsel op. Die kans mag bij een ieder, en ook bij verdachte, als bekend worden verondersteld. Door desondanks toch aangever met een mes tegen de borst en buik te slaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het ontstaan van pijn of letsel aanvaard. De rechtbank acht het opzet op de mishandeling van aangever in voorwaardelijke zin bewezen.
De rechtbank overweegt dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte aangever met een mes tegen zijn lip heeft geslagen. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Voor zover de raadsvrouw ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde een beroep heeft gedaan op noodweer dan wel noodweerexces, overweegt de rechtbank dat op grond van het dossier niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie. Enkel verdachte heeft verklaard dat hij door aangever werd aangevallen, doch de getuigen, die op het moment van het incident ook aanwezig waren, hebben hier niet over verklaard. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.
Feit 2 primair
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde acht de rechtbank op grond van het dossier niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] met een mes heeft bedreigd. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. meer subsidiair
hij op 6 mei 2018 te Hoogeveen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem met een mes tegen de borst en de buik te slaan;
2. primair
hij op 4 juni 2018 te Brussel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 5 sweatshirts toebehorende aan [benadeelde partij] , welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij verdachte een mes in de richting van die [slachtoffer 2] heeft gehouden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. meer subsidiair
mishandeling;
2. primair
diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 155 dagen waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek, waarbij aan het voorwaardelijke strafdeel bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De officier van justitie heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie meegewogen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee ernstige feiten. De officier van justitie acht het van belang dat verdachte hulp krijgt van de jeugdreclassering om te voorkomen dat hij weer een strafbaar feit pleegt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De verdediging kan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie. Verdachte staat open voor hulpverlening door de jeugdreclassering.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tijdens een woordenwisseling met een medebewoner van het AZC in een vlaag van woede een mes gepakt waarmee hij het slachtoffer tegen de buik en borst heeft geslagen. Het slachtoffer heeft twee steekverwondingen opgelopen. Door op een dergelijke manier te handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Verdachte is vervolgens vanuit het AZC in Hoogeveen naar Brussel gevlucht waar hij bij de [benadeelde partij] 5 sweatshirts heeft weggenomen. Nadat de beveiligers verdachte mee hadden genomen naar een lokaal achter in de winkel, heeft verdachte een mes gepakt en heeft hij dit mes in de richting van één van de beveiligers gehouden waarna hij is weggerend.
De rechtbank overweegt dat winkeldiefstal voor veel schade en overlast zorgt bij winkeliers. Daarnaast acht de rechtbank het zeer kwalijk dat verdachte, nadat hij werd betrapt, een mes in de richting van één van de beveiligers heeft gehouden, terwijl de beveiliger slechts zijn werk deed.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 november 2018, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 6 december 2018 volgt dat verdachte als minderjarige vanuit Marokko naar Europa is gevlucht en hij veel op straat heeft geleefd. Het heeft verdachte derhalve een lange tijd ontbroken aan basale levensbehoeften, zoals een woonplek en de zekerheid van voldoende eten en drinken, veiligheid en stabiliteit.
De Raad acht het enerzijds van belang dat een signaal uitgaat dat verdachte met zijn gedrag een strafrechtelijke grens heeft overschreden. Anderzijds is het minstens zo belangrijk dat de kans op herhaling zoveel mogelijk wordt verkleind. Het recidiverisico is bij verdachte duidelijk gekoppeld aan de bescherming en stabiliteit die hij ervaart. Verdachte was onder de indruk van de plaatsing in een justitiële jeugdinrichting. De Raad adviseert daarom om aan verdachte een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen waarbij verdachte zich gedurende de proeftijd aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering dient te houden.
Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde feiten, het advies van de Raad en de persoonlijke problematiek van verdachte, acht de rechtbank de strafeis van de officier van justitie een passende reactie. De rechtbank zal aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis. De rechtbank benadrukt dat het dus niet de bedoeling is dat verdachte, na aftrek van de voorlopige hechtenis, weer terug moet gaan naar een justitiële jeugdinrichting. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte zo snel mogelijk wordt begeleid door de jeugdreclassering ten behoeve van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte tot volwassenheid zodat de kans op recidive wordt beperkt.
Het rechtbank zal de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar verklaren, aangezien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verdachte heeft zich immers binnen een korte tijd schuldig heeft gemaakt aan twee geweldsdelicten. Daarnaast kampt verdachte met persoonlijke problematiek en loopt hij wegens een bedreiging in de proeftijd van een voorwaardelijk sepot. Tot slot is verdachte recent betrokken geweest bij een incident waardoor hij niet langer in het AZC kan verblijven. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte zo snel mogelijk wordt ondersteund en begeleid door de jeugdreclassering zodat de kans op recidive omlaag wordt gebracht.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een mes en een tissue, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een shirt, een broek en sokken, moeten worden teruggegeven aan [slachtoffer 1] nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa,
77gg, 77za, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 1 subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 155 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte,
groot 40 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen op het adres Leonard Springerlaan 13 te Groningen en zich daarna een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder ambulante behandeling zal stellen van een bepaalde deskundige of een bepaalde zorginstelling op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
3. dat de veroordeelde zal verblijven bij een instelling voor maatschappelijke opvang dan wel pleeggezin, aangewezen door het COA dan wel stichting Nidos;
4. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol en ten behoeve van dit verbod aan bloedonderzoek of urineonderzoek meewerkt;
5. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd onderwijs volgt dan wel een andere passende vorm van dagbesteding heeft, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die aan de veroordeelde zullen worden gegeven.
Draagt Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Verklaart onttrokken aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:tissue en mes.

Gelast de teruggaveaan [slachtoffer 1] van de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen:
broek, sokken en shirt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M. Haisma en mr. A. Jongsma , rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 februari 2019.