Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 26 september 2018;
- de binnengekomen brieven zijdens [eiser] en [gedaagde] van 4 december 2018;
2.De beoordeling
3.De beslissing
deskundige ad € 3.732,00,
Rechtbank Noord-Nederland
In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, is op 2 januari 2019 een vonnis uitgesproken in de zaak tussen eiseres, wonende te Westerlee, en gedaagde, wonende te Nieuwe Pekela. Eiseres werd vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Gosselaar, terwijl gedaagde werd bijgestaan door advocaat mr. J.T. Schlepers. De procedure volgde op een eerdere zitting op 18 december 2018, waar partijen een minnelijke regeling troffen. Deze regeling hield in dat ieder van hen de eigen kosten zou dragen, maar er was onduidelijkheid over de verdeling van de kosten van de deskundige die in het geding was gelast.
De rechtbank had eerder, in een tussenvonnis van 25 juni 2014, bepaald dat de kosten van de deskundige gelijkelijk over partijen verdeeld zouden worden. Eiseres, die met een toevoeging procedeerde, werd geen voorschot opgelegd, terwijl gedaagde, zonder toevoeging, een voorschot van € 3.732,00 had voldaan. De rechtbank oordeelde dat, gezien de minnelijke regeling, eiseres alsnog haar deel van de kosten van de deskundige diende te betalen aan de griffier. De rechtbank veroordeelde eiseres tot betaling van dit bedrag, met de instructie dat dit binnen twee weken na ontvangst van een verzoek van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak moest gebeuren.
Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in civiele procedures, vooral met betrekking tot de kosten van deskundigen en de gevolgen van minnelijke schikkingen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M.A.B. Faber-Siermann.