ECLI:NL:RBNNE:2019:4133

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
LEE 19/130
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belanghebbendheid bij kapvergunning en de vereisten voor persoonlijke betrokkenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen over de verlening van een kapvergunning. De eiser, woonachtig in Groningen, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente om vijf bomen te kappen, een boom te verplanten en een houtopstand te verwijderen aan het Akerkhof. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen zicht heeft op de bomen en dat zijn woning zich op een afstand van ongeveer 150 meter van de bomen bevindt. Volgens de rechtbank is de eiser daarom niet aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat alleen personen met een persoonlijk aangaand belang dat hen in voldoende mate onderscheidt van anderen als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de gronden die de eiser heeft aangevoerd, zoals verkoeling, klimaat, biodiversiteit en persoonlijk welzijn, niet voldoende zijn om aan te nemen dat hij een persoonlijk belang heeft dat hem onderscheidt van anderen. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser], te Groningen, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigde: R.O. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de gemeente Groningen een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van vijf bomen, het verplanten van een boom en het verwijderen van 105 m² houtopstand aan het Akerkhof te Groningen.
Bij besluit van 28 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 25 april 2019 tegelijkertijd behandeld met het beroep geregistreerd onder nummer LEE 19/131. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Eiser heeft ter zitting de behandelend rechter gewraakt. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking op 21 mei 2019 afgewezen.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 14 juni 2019. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 2 juli 2018 heeft de gemeente Groningen een aanvraag gedaan voor een kapvergunning voor het vellen van vijf bomen, het verplanten van een boom en het verwijderen van 105 m² houtopstand aan het Akerkhof te Groningen. In het primaire besluit is de kapvergunning verleend.
1.2.
Verweerder heeft eiser bij brief van 12 oktober 2018 in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom hij als belanghebbende in de zin artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet worden aangemerkt.
1.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belanghebbende is in de zin van de Awb.

Toepasselijke regelgeving

2. Ingevolge artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Overwegingen

3. Tussen partijen is in geschil of verweerder de bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. Over de belanghebbendheid van eiser wordt als volgt overwogen.
4.1.
Eiser voert aan dat hij wel degelijk belanghebbende is in de zin van de Awb.
Hij voert, kort samengevat, aan dat het Akerkhof voor hem een belangrijke oase is in een versteende binnenstad, dat hij vrijwel dagelijks het Akerkhof bezoekt, dat hij een rechtstreeks belang kan afleiden uit de verkoeling die de bomen bieden, dat de gevolgen van de kap voor het klimaat strijd opleveren met het klimaatverdrag van Parijs, dat bomen van groot belang zijn voor de algemene gezondheid in de stad en dat de kap verlies van biodiversiteit betekent voor onder andere op de bomen aanwezige insectensoorten.
Eiser is van mening dat niet de fysieke en visuele afstand als maatstaf voor belanghebbendheid moet worden genomen, maar de wil en mate van inzet van de burger om bij een besluit betrokken te worden. Eiser betoogt dat het primaire besluit met een beperkt aantal stakeholders tot stand is gekomen en daarmee geen recht doet aan het belang van inwoners om invloed uit te oefenen op de inrichting van de binnenstad.
4.2.
Daarnaast verwijst eiser naar een uitspraak van rechtbank Almelo (ECLI:NL:RBALM:2012:BV8394). In die zaak is door het bevoegd gezag een maatstaf voor belanghebbendheid gehanteerd van 200 meter. In dat kader acht eiser de maatstaf van 100 meter die verweerder in deze zaak heeft gehanteerd te beperkt.
4.3.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser geen belanghebbende is. Eiser woont op circa 150 meter afstand van de bomen en daardoor volgens verweerder niet in de onmiddellijke nabijheid van de bomen. Daarnaast is verweerder gebleken dat eiser geen zicht heeft op de bomen. Eiser heeft dit ter zitting bevestigd.
Verweerder stelt dat alleen degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat belanghebbende is bij dat besluit. Verweerder verwijst in dat kader naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) (ECLI:NL:RVS:2017: 3126). Verweerder stelt dat eiser niet rechtstreeks feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt. Het feit dat hij zich betrokken voelt bij het openbaar groen in de binnenstad, maakt dit niet anders.
4.4.
Uit vaste rechtspraak van de AbRS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2012:BV0559, volgt dat een persoon, om belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb te zijn bij een besluit tot verlening van een kapvergunning, een hem persoonlijk aangaand belang dient te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. In de regel kan slechts als belanghebbende worden aangemerkt degene die op geringe afstand van de bomen woont, of vanuit zijn woning daarop zicht heeft. Voorts overweegt de rechtbank dat uit vaste rechtspraak, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2017:2271, tevens volgt dat voor de invulling van het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ acht moet worden geslagen op onder meer de factoren ‘afstand tot’ en ‘zicht op’.
4.5.
Vaststaat dat eiser geen zicht heeft op de bomen aan het Akerkhof. Voorts is niet in geschil dat de afstand van de woning van eiser tot de bomen ongeveer 150 meter bedraagt. Gelet op genoemde afstand is verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat eiser geen belanghebbende is, aangezien hij niet op geringe afstand woont. De rechtbank verwijst daarbij naar jurisprudentie van de AbRS (bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2012:BV0559); daaruit - en uit andere uitspraken - leidt de rechtbank af dat iemand in de regel niet als belanghebbende kan worden beschouwd, wanneer die persoon geen zicht heeft op de bomen en op een afstand van meer dan 100 meter woont. Dat eiser als inwoner van de stad Groningen graag invloed wenst uit te oefenen op de (groene) inrichting van de binnenstad is weliswaar niet onbegrijpelijk, maar gaat gezien voorgenoemde vaste rechtspraak de strekking van artikel 1:2 van de Awb te buiten. De gronden die eiser heeft aangevoerd omtrent verkoeling, klimaat, biodiversiteit, windhinder en persoonlijk welzijn geven naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat hij een persoonlijk aangaand belang heeft dat hem in voldoende mate kan onderscheiden van anderen. Daarbij kan de verwijzing van eiser naar de gehanteerde maatstaf in de uitspraak van rechtbank Almelo, gezien hiervoor genoemde vaste rechtspraak van de AbRS, in dit geval niet tot een ander oordeel leiden.
4.6.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. De rechtbank stelt, gelet op de gedingstukken, vast dat eiser door verweerder in de gelegenheid is gesteld om zijn visie over de herinrichting van het Akerkhof weer te geven. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat op verschillende momenten gesprekken hebben plaatsgevonden met geïnteresseerden en omwonenden over de plannen voor de binnenstad.
4.7.
Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van R.E.J. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.