ECLI:NL:RBNNE:2019:4365

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
23 oktober 2019
Zaaknummer
LEE 19/1139 V
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring in bestuursrechtelijke procedure

Op 17 september 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een verzetzaak van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 11 juni 2019, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand van 12 maart 2019. De rechtbank oordeelde dat de opposant geen gronden had ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep. Tijdens de zitting op 29 augustus 2019 was de opposant aanwezig, maar de geopposeerde was niet verschenen.

De rechtbank heeft in deze verzetzaak uitsluitend beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was. De opposant voerde aan dat de rechtbank in strijd had gehandeld met het verdedigingsbeginsel, omdat hij recht had op alle stukken voordat hij een onderbouwend beroep kon indienen. Hij verwees naar een eerdere uitspraak van de rechtbank UTR 16/4919, waarin ook geen gronden waren toegevoegd aan het dossier. De opposant stelde dat het ontbreken van stukken een grond is in een beroepszaak, omdat het bestuursrecht vormvrij is.

De rechtbank oordeelde echter dat de opposant niet voldoende had aangetoond dat de eerdere uitspraak onterecht was. Het verzet werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak van 11 juni 2019 in stand blijft. De rechtbank wees erop dat het indienen van gronden vereist is voor het in behandeling nemen van een beroepschrift en dat de opposant al eerder stukken had ontvangen in de bezwaarfase. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de opposant de relevante uitspraak niet had overgelegd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/1139 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2019 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant

tegen de uitspraak van de rechtbank van 11 juni 2019 in het beroep van opposant tegen

de Raad voor Rechtsbijstand, geopposeerde.

Procesverloop

Opposant heeft tegen de beslissing op bezwaar van geopposeerde van 12 maart 2019 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 11 juni 2019 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019. Opposant is verschenen. Geopposeerde is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant geen gronden heeft ingediend.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de uitspraak van
11 juni 2019 terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met het verdedigingsbeginsel. Hierbij stelt opposant dat hij in het kader van zijn verdediging recht heeft op alle stukken alvorens tot een onderbouwend beroep te komen. Verder verwijst opposant naar een uitspraak van rechtbank UTR 16/4919. In deze zaak zijn de ontvangen gronden en grieven niet toegevoegd aan het dossier en is wel vonnis gewezen. Opposant meent dat de rechtbank handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
4. Ter zitting heeft opposant gesteld dat het ontbreken van stukken ook een grond is in een beroepszaak op grond van het bestuursrecht, omdat het bestuursrecht vormvrij is wat dat betreft.
De rechtbank stelt vast dat het voor het in behandeling nemen van een beroepschrift vereist is dat er gronden worden ingediend. De rechtbank volgt opposant niet in zijn betoog dat hij daarvoor eerst in het bezit dient te zijn van de stukken. Opposant weet immers waar de zaak waartegen hij beroep in stelt over gaat. Hij heeft in de bezwaarfase al de nodige stukken ontvangen. Opposant had in zijn beroepschrift eerst voorlopige gronden kunnen indienen en na ontvangst van de stukken een aanvulling op zijn gronden kunnen geven.
Wat betreft het beroep van opposant op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat opposant de uitspraak waarnaar hij verwijst (UTR 16/4919) niet heeft overgelegd, ook niet na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen, reeds om reden dat de rechtbank niet kan vaststellen of sprake is van gelijke zaken. In de brief van 11 september 2019 heeft opposant gewezen op de procedures LEE 16-4966 en LEE 19-2494. De rechtbank ziet niet in dat dit tot een ander oordeel dient te leiden.
5. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 11 juni 2019. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 11 juni 2019 in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Karsowidjojo, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.