(een) N.N. verdachte(n), op of omstreeks 13 juli 2017 te Drachten, gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem/hen of zijn/hun medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen en/of te vervoeren een grote hoeveelheid van ongeveer 498 kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj)
waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, met voormeld oogmerk een loods heeft/hebben geregeld en/of een trailer en/of die grote hoeveelheid hasjiesj in die loods heeft hebben gebracht en/of een trailer (deels) heeft/hebben beladen met die grote hoeveelheid hasjiesj, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij en/of tot welk voorgenomen misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door mee te helpen die hasjiesj (in pakketten) te verbergen in kokers onder die trailer en/of mee te helpen die trailer te prepareren om drugs te
vervoeren en/of de loods beschikbaar te stellen (waarvan hij verdachte beschikte over de sleutel) waarin die oplegger stond;
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat, op basis van het dossier, onvoldoende wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had dat de drugs in de trailer lagen. Hoewel zij de verklaringen van verdachte voor zijn aanwezigheid in de loods en dat hij niets te maken heeft met de aangetroffen drugs ongeloofwaardig vindt, kunnen deze verklaringen niet op voorhand als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Evenmin kunnen de verklaringen van verdachte met tegenbewijs worden weerlegd. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat er op het moment van aanhouding van verdachte en zijn medeverdachten wel sprake was van een redelijk vermoeden van schuld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe in eerste plaats aangevoerd dat er ten tijde van de aanhouding van verdachte geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, zodat de aanhouding van verdachte onrechtmatig was. De omstandigheden dat een anonieme tipgever heeft verklaard dat er buitenlandse trailers in en uit de loods rijden, dat er geluiden van een slijptol te horen zijn en het feit dat verbalisanten hebben geconstateerd dat er twee lange stalen balken tussen de chassis waren geplaatst, leveren onvoldoende grond op voor een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Indien de rechtbank van mening is dat verdachte wel rechtmatig is aangehouden merkt de raadsman op dat verdachte pas bij zijn aanhouding de cautie is gegeven. De verbalisanten hebben dan ook opsporingsbevoegdheden uitgeoefend, terwijl er geen sprake was van een verdenking. Het bewijs dat daar door het zoekend rondkijken en na de aanhouding is vergaard, mag niet worden gebruikt om een bewezenverklaring te ondersteunen.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte wetenschap zou hebben dat er hasjiesj aanwezig waren in de loods. Uit het dossier kan enkel worden opgemaakt dat verdachte een sleutel van de loods had en de aanwezige personen binnen heeft gelaten. Ter zitting heeft verdachte aangegeven wat hij heeft gedaan. Deze verklaring van verdachte kan niet worden weerlegd door andere verklaringen in het dossier. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om te komen tot een bewezenverklaring van het primair en subsidiair ten laste gelegde.