1.5.Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2016 is verweerder afgeweken van de aangifte van eiser. Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag een bijtelling wegens privé gebruik auto toegepast. Deze bijtelling bestaat eruit dat de aftrek van de autokosten ten bedrage van € 6.596 in de winst- en verliesrekening is gecorrigeerd naar nihil. De afschrijvingskosten ten bedrage van € 5.245 heeft verweerder niet gecorrigeerd. Verweerder heeft voorts bij het opleggen van de aanslag de inkomsten uit de [activiteit 2] -onderneming van eiser geschrapt. Op deze laatste correctie is verweerder bij uitspraak op bezwaar teruggekomen.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser op de voorgeschreven wijze is uitgenodigd voor de mondelinge behandeling. Uit het Track & Trace-systeem van PostNL blijkt dat de uitnodiging op dinsdag 15 juli 2019 ontvangen is op het adres van eisers gemachtigde.
3. Tussen partijen is in geschil of verweerder bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2016 terecht een correctie wegens privégebruik voor de bestelauto in aanmerking heeft genomen.
4. Eiser stelt dat de bijtelling privégebruik auto ten onrechte heeft plaatsgevonden. Daartoe voert hij primair aan hij niet wist dat hij een nieuwe ‘verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto’ moest afgeven bij de aanschaf van een nieuwe bestelauto. Subsidiair voert eiser aan dat de bestelauto naar aard en inrichting, en gelet op de aard van zijn onderneming, ongeschikt is voor privégebruik.
5. Verweerder stelt dat de bijtelling privégebruik auto terecht heeft plaatsgevonden. Verweerder stelt dat het onbekend zijn van eiser met het vereiste dat een nieuwe ‘verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto’ afgegeven moest worden voor risico van eiser komt. Voor wat betreft de inrichting van de bestelauto stelt verweerder – onder verwijzing naar verschillende uitspraken van gerechtshof Amsterdam en gerechtshof Den Haag – dat uit de door eiser bij het beroepschrift gevoegde foto’s niet blijkt dat de bestelauto (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen. Verder stelt verweerder dat de bijtelling eerder te laag dan te hoog is geweest, omdat de afschrijvingskosten ten onrechte niet in aanmerking zijn genomen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank kan de primaire stelling van eiser – dat hij niet wist dat hij een nieuwe verklaring af moest geven – hem niet baten. Onbekendheid met (fiscale) regelgeving is immers geen reden voor het niet toepassen van die regelgeving in een individueel geval. De rechtbank wijst er daarnaast op dat verweerder in zijn brief van 29 februari 2012 (zie 1.3) aangeeft dat in geval van inruil door eiser meteen een nieuwe verklaring moet worden afgegeven.
7. Ten aanzien van de aard en inrichting van de bestelauto – de subsidiaire stelling van eiser – overweegt de rechtbank als volgt.
8. Op 1 januari 2016 luidde artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 – voor zover hier van belang – als volgt:
“1. Indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking staat, wordt op jaarbasis ten minste:
a. 25% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen
(…)
De auto wordt in ieder geval ook geacht voor privé-doeleinden ter beschikking te staan tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
(…)
4. Voor de toepassing van dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt onder auto verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen.”
9. De rechtbank begrijpt eiser zo dat hij zich met zijn subsidiaire stelling beroept op de in artikel 3.20, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 genoemde uitzondering. Omdat eiser zich op een uitzondering beroept rust op hem de bewijslast.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet doen blijken dat de bestelauto door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Uit de door eiser bij het beroepschrift aangeleverde foto’s leidt de rechtbank af dat sprake is van een gemiddeld formaat bestelauto waarvan de laadruimte is ingericht voor het vervoer van materialen en gereedschappen. In de bestuurderscabine zijn twee stoelen geplaatst, waarbij de bijrijdersstoel bruikbaar lijkt voor vervoer van passagiers. Eiser heeft niet gesteld dat de bijrijdersstoel in de bestelauto (nagenoeg) uitsluitend een functie voor het vervoer van goederen heeft. Op de foto’s zijn ook geen specifieke aanpassingen te zien die hierop duiden. De rechtbank heeft in de foto’s en in de overige stukken van het geding verder geen aanwijzingen gevonden die erop wijzen dat de bestelauto – om redenen als bijvoorbeeld afmetingen, stank of vervuiling – (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen. Eiser slaagt daarom niet in de op hem rustende bewijslast.
11. Uit het voorgaande volgt dat eisers beroepsgronden niet slagen. Het beroep is daarom ongegrond.
12. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente. Hierbij wijst de rechtbank eiser erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.