ECLI:NL:RBNNE:2019:4504

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
7957636 ER VERZ 19-61
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om machtiging tot beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap na onverschuldigde betaling door een derde

In deze zaak hebben de erfgenamen van de overleden erflaatster verzocht om machtiging om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden, nadat zij een brief ontvingen van de voormalige schoonzus van de erflaatster. Deze brief, ontvangen op 29 april 2019, bevatte een vordering tot terugbetaling van een bedrag van € 145.094,- dat de schoonzus in 2011 onverschuldigd aan de erflaatster had betaald. De erfgenamen waren zich niet bewust van deze vordering en hadden geen onderzoek gedaan naar het bestaan van een testament. De kantonrechter oordeelde dat de erfgenamen niet wisten en ook niet behoorden te weten van de onverschuldigde betaling, en dat het enkele feit dat er een schenking had plaatsgevonden niet voldoende was om aan te nemen dat zij te goeder trouw waren. De kantonrechter heeft het verzoek om machtiging tot beneficiaire aanvaarding toegewezen, op basis van artikel 4:194a lid 1 BW, dat voorziet in bescherming voor erfgenamen die na zuivere aanvaarding geconfronteerd worden met onverwachte schulden. De kantonrechter benadrukte dat de erfgenamen, hoewel zij onderzoek hadden moeten doen naar de nalatenschap, niet bekend waren met de claim van de schoonzus op het moment van aanvaarding van de nalatenschap. De beslissing werd op 4 november 2019 openbaar uitgesproken door de kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 7957636 \ ER VERZ 19-61
Beschikking van de kantonrechter van 4 november 2019
inzake het verzoek van

1.[verzoeker] , wonende te [plaats 1] ,

2.
[verzoekster], wonende te [plaats 2] ,
verzoekers,
gemachtigde: mr. V.S.A.W. Wegter,
tegen

1.[verweerster 1] , wonende te [plaats 3] ,

2.
[verweerder 1] ,wonende te [plaats 3] ,
3. [verweerder 2] ,wonende te [plaats 2] ,
4. [verweerster 2] ,wonende te [plaats 3] ,
5. [verweerder 3] ,wonende te [plaats 3] ,
6. [verweerder 4] ,wonende te [plaats 3] ,
verweerders,
gemachtigde: mr. M.J.J.M. van Roosmalen.
betreffende de nalatenschap van
[naam 1], geboren te [naam 1] op [naam 1] , overleden te [naam 1] op [datum 1] , laatst gewoond hebbende te [plaats 2] , hierna te noemen: erflaatster.

1.Procesverloop

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 4, ter griffie ingekomen op 19 juli 2019;
- producties 1 tot en met 3 van de zijde van verweerders, ingekomen ter griffie op
30 september 2019.
De behandeling ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2019. Hierbij zijn verschenen:
- [verzoeker] ;
-
-[verzoekster] ;
- mr. V.S.A.W. Wegter;
-
-[verweerster 1] ;
- [verweerder 1] ;
- [verweerder 2] ;
- [verweerster 2] ;
- [verweerder 3] ;
- [verweerder 4] ;
- mr. M.J.J.M. van Roosmalen.
Ter zitting heeft mr. Wegter spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Deze worden aan het dossier toegevoegd.

2.De feiten

2.1.
Erflaatster was gehuwd met de heer [naam 2] . Samen hadden zij drie kinderen; verzoekers en de heer [naam 3] .
2.2.
[naam 3] en zijn echtgenote [verweerster 1] - verweerster sub 1 - hebben het boerenbedrijf van erflaatster, [naam 2] en diens broer omstreeks 1997 overgenomen en voortgezet. Hiertoe zijn geldleningen verstrekt aan [naam 3] en zijn echtgenote.
2.3.
Erflaatster en [naam 2] hebben beiden afzonderlijk bij testament van 8 juli 1987 over hun nalatenschap beschikt. Op 24 juli 1997 hebben zowel erflaatster als [naam 2] hun testamenten aangevuld met de volgende bepaling:
A. Ik legateer, boven en naast hetgeen hij als erfgenaam uit mijn nalatenschap zal verkrijgen, aan mijn zoon [naam 3] , geboren op [datum 2] , mijn vordering wegens geldlening te zijnen laste, dan wel mijn aandeel in zodanige vordering, thans pro resto groot vierhonderdachttien duizend éénhonderdnegenenzestig gulden (f 418.169,00) dan wel het restant daarvan.
Voor het geval mijn genoemde zoon voor of tegelijk met mij mocht overlijden of geacht wordt tegelijk met mij te zijn overleden met achterlating van afstammelingen, maak ik voormeld legaat aan deze afstammelingen, staaksgewijs met toepassing van de wettelijke regels omtrent plaatsvervulling.
B. Ik stel mijn afstammelingen vrij van de verplichting tot inbreng van schenkingen in mijn nalatenschap, tenzij en voor zover bij enige schenking anders is bepaald.
2.4.
[naam 3] is overleden op [datum 4] . Naast zijn echtgenote heeft hij zeven kinderen achtergelaten; de meerderjarige verweerders sub 2 tot en met 6 en de minderjarigen [naam 4] en [naam 5] .
2.5.
[naam 2] is overleden op [datum 3] te [naam 1] .
2.6.
Op 17 oktober 2011 heeft [verweerster 1] € 145.094,- aan erflaatster overgemaakt onder vermelding van
'aflossing schuld overname boerderij'.
2.7.
Op 1 en 2 november 2011 heeft erflaatster aan beide verzoekers elk € 72.547,- overgemaakt onder vermelding van
'schenking'.
2.8.
Erflaatster is overleden op [datum 1] . Haar nalatenschap vererft volgens de wettelijke regels. Verzoekers hebben de nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaard.
2.9.
Op 29 april 2019 ontvingen verzoekers een brief van de gemachtigde van [verweerster 1] waarin gesteld wordt dat laatstgenoemde een bedrag van € 145.094,- onverschuldigd heeft betaald aan erflaatster en waarin betaling van dit bedrag wordt gevorderd van verzoekers.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekers hebben de kantonrechter op grond van artikel 4:194a lid 1 BW verzocht om te worden gemachtigd om de nalatenschap van erflaatster alsnog beneficiair te aanvaarden. Verzoekers stellen niet bekend te zijn met de gestelde onverschuldigde betaling en de gronden die hieraan ten grondslag worden gelegd. Indien de vordering komt vast te staan, is er sprake van een onverwachte schuld die verzoekers tot 29 april 2019 niet kenden noch behoorden te kennen.
3.2.
Verweerders betwisten dat verzoekers te goeder trouw waren. Verzoekers hadden moeten weten van deze schuld door naar een notaris te gaan om na te gaan of er een testament was. [verweerster 1] heeft dit ook gedaan en is er op die manier achter gekomen. Bovendien wisten verzoekers van de betaling van [verweerster 1] aan erflaatster omdat deze betaling direct door erflaatster is doorgesluisd naar verzoekers.

4.De beoordeling

4.1.
Verzoekers vragen de kantonrechter om te worden gemachtigd om de nalatenschap van erflaatster alsnog beneficiair te aanvaarden. De wettelijke grondslag van dit verzoek is artikel 4:194a lid 1 BW. Dit artikel luidt als volgt:
“Een erfgenaam die na zuivere aanvaarding bekend wordt met een schuld van de nalatenschap, die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen, wordt, indien hij binnen drie maanden na die ontdekking het verzoek daartoe doet, door de kantonrechter gemachtigd om alsnog beneficiair te aanvaarden.
4.2.
Verzoekers zijn erfgenamen van erflaatster, zodat zij bevoegd zijn tot het indienen van het onderhavige verzoek.
Ontvankelijkheid
4.3.
Het verzoek op grond van artikel 4:194a lid 1 BW moet worden ingediend binnen drie maanden na ontdekking van de schuld. De eerste vraag die hier beantwoord moet worden, is of sprake is van een schuld. De kantonrechter overweegt als volgt. Volgens de toelichting op het wetsvoorstel dat heeft geleid tot onder andere artikel 4:194a lid 1 BW (Kamerstukken II 2014/15, 34 224, nr. 3, p. 6) wordt met deze bepaling een oplossing geboden voor het probleem dat in uitzonderlijke gevallen een erfgenaam die zuiver heeft aanvaard, wordt geconfronteerd met een onverwachte schuld van de erflater en deze uit eigen vermogen moet betalen, omdat het nalatenschapssaldo ontoereikend is voor de voldoening van deze schuld. In het licht van deze ratio is de kantonrechter van oordeel dat voor een beroep op artikel 4:194a lid 1 BW niet (in rechte) vast hoeft te staan dat sprake is van een schuld als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 BW. Uiteraard zal er wel sprake moeten zijn van een claim die enige kans van slagen heeft en die op enige manier gerelateerd kan worden aan erflaatster of haar nalatenschap. In dit geval is daar sprake van. [verweerster 1] heeft ruim anderhalf jaar na het overlijden van [naam 2] € 145.094,- aan erflaatster overgemaakt onder vermelding van
'aflossing schuld overname boerderij', terwijl uit het testament van [naam 2] blijkt dat hij de vordering wegens geldlening aan [naam 3] had gelegateerd aan [naam 3] of diens afstammelingen. De claim van verweerders heeft daarom naar het oordeel van de kantonrechter enige kans van slagen. Bovendien bestaat het risico dat het nalatenschapssaldo ontoereikend is als de claim zou komen vast te staan. Het voorgaande is tezamen, naar het oordeel van de kantonrechter, voldoende voor een beroep op artikel 4:194a lid 1 BW.
4.4.
Vervolgens moet de kantonrechter beoordelen wanneer verzoekers de claim hebben ontdekt. Volgens mr. Wegter zijn verzoekers pas bekend geworden met de claim na ontvangst van de brief van [verweerster 1] van 29 april 2019. Omdat [verweerster 1] ter zitting heeft verklaard dat zij voor het verzenden van deze brief geen contact met verzoekers had opgenomen omdat partijen geen contact met elkaar hadden vanwege de verstoorde verhoudingen, gaat de kantonrechter ervan uit dat verzoekers de claim inderdaad hebben ontdekt op 29 april 2019. Onderhavig verzoek is ingediend op 19 juli 2019, zodat het binnen drie maanden na ontdekking van de claim is ingediend. Verzoekers zijn derhalve ontvankelijk in hun verzoek.
Is er sprake van een onverwachte schuld?
4.5.
De kantonrechter overweegt dat de bescherming van artikel 4:194a BW alleen kan worden ingeroepen voor een onverwachte schuld. Een onverwachte schuld is een schuld die een erfgenaam niet kende en evenmin behoorde te kennen op het moment dat hij de nalatenschap zuiver aanvaardde. Met de woorden “kende en behoorde te kennen” wordt aangesloten bij het begrip goede trouw in het Burgerlijk Wetboek. De goede trouw ontbreekt als de erfgenaam van het bestaan van de schuld wist op het moment van de aanvaarding van de nalatenschap. Ook als een erfgenaam weliswaar een juiste voorstelling van zaken miste met betrekking tot de aanwezige schulden, maar onder de gegeven omstandigheden - rekening houdende met zijn eventuele deskundigheid - beter behoorde te weten of twijfelde of had moeten twijfelen over (de afwezigheid van) een schuld en heeft nagelaten hiernaar nader onderzoek te doen, kan hij niet als te goeder trouw worden aangemerkt (Kamerstukken II 2014/2015, 34 224, nr. 3, p. 13).
4.6.
De vraag of sprake is van een onverwachte schuld moet beoordeeld worden naar het moment dat de erfgenaam de nalatenschap zuiver aanvaardde. Over een exacte datum hebben partijen niets gesteld. Uit een door verzoekers overgelegd bankafschrift (productie 3 bij het verzoekschrift) blijkt dat op 19 januari 2018, dus een dag na het overlijden van erflaatster, een bedrag van € 6.126,17 is overgemaakt naar [naam 6] en naar [naam 7] met omschrijving
'onkostenvergoeding'. De bankrekeningnummers zijn dezelfde als waarop erflaatster in 2011 de twee schenkingen heeft gedaan. Verzoekers hebben erkend dat zij die schenkingen hebben ontvangen, zodat vastgesteld kan worden dat de bedragen op 19 januari 2018 aan verzoekers zijn overgemaakt. Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat zij beschikte over de codes van de bankrekening van erflaatster, waardoor vastgesteld kan worden dat, door bedragen van de bankrekening van erflaatster aan zichzelf over te maken, verzoekers de nalatenschap zuiver hebben aanvaard op 19 januari 2018. Op dat moment was volgens verzoekers de claim van [verweerster 1] niet bekend, ook niet bij [verweerster 1] zelf. De kantonrechter komt op basis van deze feiten en omstandigheden tot het oordeel dat verzoekers de claim niet kenden op het moment dat zij de nalatenschap zuiver aanvaardden.
4.7.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of verzoekers de schuld behoorden te kennen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. In het algemeen zullen erfgenamen onderzoek moeten doen na het overlijden van erflater. Dit brengt met zich mee dat verzoekers contact hadden moeten opnemen met een notaris om na te gaan of erflaatster werkelijk geen testament had opgemaakt, zoals erflaatster volgens verzoekers altijd heeft gezegd. Indien verzoekers dat hadden gedaan, hadden ze geweten dat er een geldlening was verstrekt aan [naam 3] door erflaatster en haar vooroverleden echtgenoot en dat de vordering uit geldlening was gelegateerd aan [naam 3] of zijn afstammelingen. Voor daadwerkelijke bekendheid met de schuld is echter ook vereist dat verzoekers ermee bekend waren dat de lening (onverplicht) was afgelost. Verweerders hebben geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat verzoekers daarvan op de hoogte waren. Het enkele feit dat er een aanzienlijk bedrag is geschonken door erflaatster aan verzoekers is daarvoor onvoldoende. Ook indien verzoekers het testament hadden opgevraagd, en dus wisten van de geldlening aan [naam 3] en het legaat, is niet gebleken dat verzoekers wisten of hadden moeten weten dat die lening in 2011 onverplicht was afgelost door [verweerster 1] . Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter van oordeel is dat aan verzoekers machtiging moet worden verleend om de nalatenschap van erflaatster alsnog beneficiair te aanvaarden.
4.8.
De kantonrechter wijst verzoekers erop dat zij na deze machtiging om alsnog beneficiair te aanvaarden, nog een verklaring van beneficiaire aanvaarding moeten afleggen bij de griffie van deze rechtbank (4:191 lid 1 BW). De nalatenschap dient vervolgens vereffend te worden volgens afdeling 4.6.3 BW.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek toe en verleent verzoekers machtiging om de nalatenschap van mevrouw [naam 1] , geboren op [naam 1] en overleden op [datum 1] , laatst gewoond hebbende te [naam 1] , alsnog beneficiair te aanvaarden.
Deze beslissing is gegeven door de kantonrechter mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2019.
typ: 36330/TG

Voetnoten

1.Beschikking verzonden op: